Fonografie Techniek

NO-NOISE PROCES

NO-NOISE PROCES: RECYCLING VAN HISTORISCHE OPNAMEN Weg met de spekbakkerij en het grindpad bij Golden Oldies In tegenstelling tot wat heel wat mentaal misvormde cd freaks menen, begon het cd tijdperk niet met het voor het eerst nieuw op dat medium uitgebrachte repertoire in maart 1983 bij de intro­ductie van het 12cm spiegelplaatje. Gelukkig niet, al vinden die digitale freaks ten onrechte, dat alle repertoire, dat niet is voorzien van de magische codering DDD heel suspect, ja inferieur moet zijn. DDD staat voor een totaal binnen het digitale do­mein verlopend productieproces van de opname op digitale band via de verwerking via digitale montage en mixage tot de vastlegging op de master cd.ADD schijfjes op basis van een analoge opname zijn in die visie al dubieus, AAD pro­ducten moeten noodzakelijkerwijs inferieur zij en ADRM materiaal is het aanhoren niet waard. Dat RM slaat namelijk om de ReMastering van oud analoog basismateriaal. Niettemin kunnen velen in een blinddoektest nauwelijks het verschil vaststellen tussen met zorg geremasterd 15 jaar oud moois en een nieuwe digitale opname. Vooroordelen kunnen hardnekkig zijn.Want laat men zich vooral niet vergissen: juist eind jaren vijftig en begin jaren zestig, aan het begin van het stereotijdperk dus, werden veelal opnamen gemaakt, die qua muzikaliteit, natuurlijke akoestische ambiance, ruimtelijke balans en sfeer, instrumentale glans heel wat moderne, soms haast synthetisch of heel "plat" klinkende opnamen overtreffen. Omdat het axioma, dat tijd geld is juist ook in de opnamewereld opgeld doet, is daar geleidelijk begrijpelijk de gewoonte ingeburgerd om zo snel en veilig moge­lijk en derhalve met een groot aantal microfoons in de zogenaamde "multi-mike" tech­niek complexe orkestwerken en opera's in vaak akoestisch minder geschikte, maar goedkope en stille ruimtes op 16-32 sporen band op te nemen. Later pas, in het stadi­um van de postproductie kan dan altijd nog elektronisch de juiste balans worden ge­maakt en zonodig galm worden toegevoegd. Wanneer het eindresultaat dan vlak en kaal klinkt, hoeft men zich niet te verbazen. Menige leek geeft dan de schuld ten onrechte aan de meedogenloze, kille, agressieve digitale techniek. 

Het Karajansyndroom

Ambitieus en geïnteresseerd in technische processen en vernieuwingen als hij was, blijkt Herbert von Karajan een der eersten, die bij elke "vernieuwing" haast dwangmatig zijn ijzeren repertoire opnieuw ging recyclen. Nog begonnen in de 78-toeren periode bij Polydor en Columbia vlak voor, tijdens en na de tweede wereldoorlog met zijn Berlijnse, Amsterdamse, Weense en Milanese opnamen, is zijn loopbaan nauwkeurig te traceren aan de hand van mono Engelse Columbia lp's via stereo dito's, gevolgd door stereo DG- en H.M.V. platen, SQ quadrafonisch opgenomen EMI materiaal tot de nieuwste en zijn laatste DG cd's en Sony laser-disk beeldplaten.Voor de kritische, onbevangen luisteraar is het fascinerend om tijdens het volgen van deze carrière duidelijk te ervaren, dat opnamekwaliteit en artistieke meerwaarde dikwijls omgekeerd evenredig zijn. Met andere woorden: Karajans beste interpretaties dateren grosso modo uit de jaren vijftig. Een aantal daarvan is gelukkig intussen zorg­vuldig op cd heruitgebracht om dat nader te illustreren. 

Inhaaloefening

Sinds de introductie van de cd - iedereen weet het - werd ondanks de scepsis van analogisten de nieuwe geluidsdrager razendsnel een groot commercieel succes. Het totale repertoire moest opnieuw in de gewijzigde, handzame vorm worden uitgebracht. Dat gebeurde met zoveel enthousiasme door zovelen, dat het standaardrepertoire al binnen enige jaren in nieuwe versies in tien- en twintigvoud voorhanden was. Overpro­ductie van nieuw spul,  deels inhakend op de naïeve verwachtingen van een groot publiek, dat de nieuwste opname ook wel de beste moet zijn.Gelukkig zagen velen in de muziekindustrie ook in, dat het pure onzin zou zijn om alleen te drijven op sinds pak weg 1978 schoorvoetend gemaakte echte digitale opnamen. Er bestaat namelijk een fundus aan waardevolle, niet eens altijd echt historische opnamen, die ver in de fonografische geschiedenis teruggaan. Het zou zonde zijn om die eeuwig te laten rusten tot de totale vergetelheid erop volgt.Er kwam dus gelukkig ook een gestage stroom "Golden Oldies" op gang. Analoge of digitale, mono of stereo herkomst - het deed er eigenlijk niet toe. Wie de bewuste, vaak met zorg gerestaureerde en gecorrigeerde cd's met de natuurlijk ook wat versleten lp's vergeleek, kwam soms van verbazing niet bij. Natuurlijk, soms leidde de verjongings­kuur tot het hoorbaar worden van meer tekortkomingen of tot een scherpere klank, maar als regel trad iets op, wat zich ook bij het maken van fotokopieën met behulp van heel hoogwaardige scanners kan voordoen: de kopie kan beter zijn dan het origineel, meer glans en inhoud hebben, meer karakter en dynamiek. 

De come-back van Toscanini, Callas en Horowitz

Was in de beginjaren van de cd niets van destijds beroemde dirigenten als Toscanini, Walter, Furtwängler, Beecham, Ansermet, Szell, Barbirolli, Reiner, Martinon, Kertesz, Fricsay, Knappertsbusch en Stokovski op cd te vinden, momenteel gaat haast geen maand voorbij of er zijn nieuwe heruitgaven - vaak in complete Edition vorm - van hun dirigaten. Bij de instrumentalisten ging het niet anders: pianisten als Rubinstein, Miche­langeli, Richter, Haskil, Backhaus, Gieseking, Horowitz, Kempff, Gould, Lipatti en zelfs Rachmaninof zelf zouden verbaasd zijn, hoeveel moois van hen op cd voortleeft. Bij de strijkers hetzelfde: Casals, Heifetz, Grumiaux, Menuhin, Neveu, Schneiderhan. Ook op vocaal gebied werden de bordjes verhangen. Niet de drie tenoren - Domingo, Carreras en Pavarotti - bleken artistiek doorslaggevend, maar de bijdragen van onder andere Callas, Christoff, Frick, Güden, Jurinac, Hotter, London, Seefried, Siepi, di Stefano, Windgassen, Tebaldi, Björling, Ferrier, Flag­stad en de jonge Fischer Dieskau zorgden voor een beter evenwicht. Bij alle waardering voor het jonge Hagen kwartet was het aangenaam ook het prille Italiaans kwartet in topvorm te kunnen terughoren; en met alle respect voor hoornist Baumann, ook Dennis Brain was niet te versmaden. Zo zijn na­tuurlijk nog tal van andere namen te noemen.Het is goed, dat intussen het klinkend beeld van het heel diverse muziekleven redelijk evenwichtig is gecorrigeerd en aangevuld, helemaal terug tot de dagen van Caruso. Het eind van deze zo waardevolle historische golf is gelukkig nog niet in zicht. 

Restauratiemethodes

Iedere oudere, gerenommeerde platenmaatschappij en omroep beschikt over zijn eigen histo­risch archief. Soms wordt daar nonchalant mee omgesprongen. Begin jaren zestig is bijvoorbeeld bij de toenmalige NRU veel historisch materiaal op 78-t. glasplaten achte­loos vernietigd, terwijl tengevolge van merkwaardige prioriteiten van de selectiecommissie heel wat inferieur materiaal op band moest worden bewaard (interessant was vooral te zien hoeveel “goede vaderlandse musici”, lid van de Cultuurkamer, doodgemoedereerd tijdens de oorlog nog hebben doorgespeeld tot mei 1945). Bij de re-mastering volgt zo ongeveer elke maatschappij zijn eigen strategie, alleen gaat de een wat zorgvuldiger te werk dan de ander. Uitgangspunt is uiteraard altijd de oorspronkelijke analoge mastertape. In het eenvou­digste geval wordt die alleen gecontroleerd op bandlassen en vervolgens gedigitaliseerd  op de nieuwe band gezet. Wie zorgvuldiger te werk gaat, neemt het logboek van de opnamesessies erbij om ook de afzonderlijke takes te controleren, om eventueel nog wat klankcorrecties aan te brengen, om storingen te elimineren en eventueel om ook de zachtste muziekpassages hun body en glans niet te ontnemen wat dither toe te voegen.Wie bijvoorbeeld medio jaren tachtig bij Decca in Londen zag, hoe gewetensvol in een aparte afdeling oude opnamen met behulp van nieuwe en bestaande hulpmiddelen geschikt werden gemaakt voor het kritische, nieuwe medium, kan alleen maar bewon­dering uiten. Dat begon al met het gebruik van de oorspronkelijk bij opname toegepaste analoge recorders met de destijds gangbare kopjes (met smalle of brede kopspleten, ja zelfs vlinderkoppen). 

NoNOISE van Sonic Solutions

Sommige firma's gingen nog een stap verder bij het restauratiewerk. Als voorbeeld van een firma, die er snel bij was, kan Philips Classics gelden. Die kwam met enige publici­teit omringd met een serie van vijftien cd's onder de titel "Legendary Classics", waar­toe onder andere vijf plaatjes behoren ter herdenking van het 100-jarige Concertge­bouworkest.Bij het samenstellen van de reeks ging men ook een stuk verder terug in de tijd dan 1951 door bijvoorbeeld ook de door Ravel zelf geleide uitvoeringen van zijn Chansons madécasses met Madeleine Grey uit 1928 en Boléro uit 1932 te bewerken. Andere echt historische opnamen betreffen een door Prokofiev zelf in Moskou in 1938 geleide uit­voering van de 2e suite uit zijn Romeo en Julia, plus de opnamen, die cellist Feuer­mann in 1940/1 in New York maakte van Blochs Schelomo en Dvoraks celloconcert en die de violist Thibaud in Parijs in 1950 van  Mozarts vioolconcert KV 216 en Chaussons Poème maakte. 

Computerhulp

Daarbij ging het om materiaal, dat alleen op 78-toeren platen voorhanden was. Ook al maakte men gebruik van de best geconserveerde exemplaren, dan nog waren ruis en tikken niet te vermijden. Die klinken weliswaar meegesleept op cd echt heel historisch, maar voor verwende orden als fikse stoorbron. Om die zo goed als mogelijk ongedaan te maken, werden heel geavanceerde technieken gebruikt om het klinkend materiaal te optimaliseren.Er werd een beroep gedaan op het door de Californische firma Sonic Solutions ontwik­kelde NoNOISE systeem; de bewuste plaatjes zijn daarom ook voorzien van het No­NOISE logo ter herkenning. Dat NoNOISE principe heet de panacee te zijn tegen band- en plaatruis, tikken, krassen en andere stoorgeluiden, die de vroegste schellak- en vinylplaten teisterden.Mits zorgvuldig toegepast wordt de muziekinhoud van het materiaal niet door NoNOISE aangetast. Eerder bedachte en ook wel toegepaste analoge methodes om kostbare opnamen "op te schonen" faalden doorgaans in laatste instantie omdat ze onvoldoende werking hadden in vergelijking met de "schone" cd of omdat bleek, dat de muziekin­houd zelf ontoelaatbaar werd aangepast, bijvoorbeeld door teveel te filteren.Digitale technieken brachten de oplossing waar analoge tekort schoten. Er wordt dus geen gebruik gemaakt van analoge filters en noise-gates, maar van geheel digitale signaalverwerking met behulp van dedicated software en uiterst snelle computers, die de fouten als het ware "wegrekenen". Het heet mogelijk te zijn om met behulp van dit proces op bijna microchirurgische manier stooreffecten weg te opereren met behoud van elke nuance van de muziek zelf. Daarbij wordt voor elke opname met zijn eigen unieke stoorspectrum een eigen, passende strategie gekozen. 

De procedure

Om te beginnen kopieerde Philips de oorspronkelijke analoge mastertape 1:1 op digi­tale audioband in professioneel formaat. Bij Sonic Solutions zelf kopieerde men aanvan­kelijk de digitale audiodata monster voor monster op een harde computerschijf met zeer grote capaciteit, zonder verdere voorbewerkingen, maar in eerste instantie zuiver terwille van een grondige analyse. Dat gebeurt hoofdzakelijk met behulp van grafische displays op het computerscherm, een soort scoopbeelden met groot oplossend vermo­gen en mani­puleermogelijkheden.

Elke opname wordt zo eerst "doorgebladerd" met een speciaal computerprogramma om de diverse verontreinigingen te lokaliseren. Op het schermbeeld kan niet alleen het golfvormpatroon van de hele opname zichtbaar worden gemaakt, maar kan ook worden ingezoomd op een microscopisch klein detail ter grootte van één monster om bijvoor­beeld een felle tik te isoleren.Als gold het K2R vlekkenoplosmiddel of ossegalzeep, maar dan oneindig veel subtieler, ontwikkelde men een speciaal programma om storingen onhoorbaar te maken. Dat is gebeurd met technieken, die aanvankelijk werden gebruikt om kunstmatige hersenen te onderzoeken. Het tik-verwijderingsprogramma identificeerde de tikken en krassen en resynthetiseerde het signaal in en rond het omliggende gebied. Omdat het geluid onder te tik wordt gereconstrueerd en niet wordt verwijderd, blijft de uitvoeringsduur van het origineel onaangetast en wordt de storing naadloos verwijderd. Ravels BoléroEen mooi voorbeeld hiervan vormt de 78-toeren opname van Ravels Boléro uit 1932. Eigenlijk zou men daarvoor de scoopbeelden direct bij de hand moeten hebben. Dan zou men op de horizontale as het tijdsverloop in seconden zien en op de verticale as het amplitudeverloop op een lineaire 16-bit schaal. Een storende tik, die reeds 5,977 secon­den na het begin als storende piekimpuls optreedt, wordt dan duidelijk zichtbaar. Met de cursor wordt die tik opgezocht. Vervolgens worden het frequentie- en amplitudegebied rond het tikgedeelte geanalyseerd en tot slot wordt het gesynthetiseerde geluid in plaats van de tik aangebracht. In de analoge techniek "knipte" men de tik weg eenvoudig door op de bewuste plaats een riemeltje uit de band te halen, maar daarmee raakte men natuurlijk ook een brokje muziek kwijt. 

Ruisbestrijding

Om ruis te bestrijden, wordt eerst een spectraalanalyse van de ruisvloer gemaakt. Voor elke opname worden ruim 2.000 punten in het hoorbare geluidsspectrum gemeten om een zo nauwkeurig mogelijke schatting van de "vingerafdruk" van de hinderlijke storing te kunnen maken. Die ruisschatting wordt dan met een speciaal computerprogramma gebruikt om de band- of plaatruis zo niet te verwijderen, dan toch in elk geval drastisch te verminderen. Alweer zonder het muziekprogramma aan te tasten. Daarvoor is wel een enorme inzet van computermiddelen nodig: om één seconde muziek ruisvrij te maken, zijn 53 miljoen afzonderlijke berekeningen nodig!Ook daarvan kan aan de hand van een computerbeeld een indruk worden gegeven, bijvoorbeeld aan de hand van de opname door Pierre Monteux van Beethovens Eroica uit 1962. Als vingerafdruk dient bijvoorbeeld 0,6s opname, genomen uit de pauze tussen het 1e en 2e deel. Een gunstig uitgangspunt dankzij het ontbreken van muziek. In andere gevallen, wanneer ook tijdens rusten en Generalpauzes geen goede ruismon­sters kunnen worden genomen, legt men als het ware "ruismallen" op de monsters, genomen uit muziekgedeeltes met zeer geringe amplitude.Fourieranalyse helpt om tot het geschatte en berekende ruisspectrum te komen: de audiodata worden omgezet van het tijds- in het frequentiedomein. Hoewel zo'n ruis­spectrum als regel vrij typisch is voor analoge bandopnamen, is elke opname het pro­duct van een hele reeks stoorinvloeden, die afzonderlijk moet worden bekeken.Vervolgens wordt de schatting ingegeven bij het ruisbestrijdingsprogramma. Omdat de werking van het programma kan worden gecontroleerd door de parameters in een aantal dimensies te kiezen, kan proefondervindelijk de optimale ruisonderdrukking van elk programma worden bepaald.Na de tests kan zo telkens de hele opname worden behandeld Gedurende het proces voert de computer microchirurgie uit op de opname. De geluidsenergie binnen elk micro geluidsfragment wordt daartoe gemeten  in elk van de ruim 2.000 frequentietroggen, waarna de energie van elke trog wordt vergeleken met de energie van het ruis­mon­ster. Met gebruikmaking van bewerkelijke algoritmen, die functioneren volgens psycho-akoestische en artificiële intelligentie principes treft de computer beslis­singen over wat voor actie er telkens moet worden genomen in elk gebied van het hoorbare spectrum gedurende ieder moment van de opname.In het eenvoudigste geval, als de energie in een bepaalde frequentietrog groter is dan de geschatte ruis, wordt het signaal ongemoeid gelaten; wanneer het kleiner is dan het ruismonster, past het systeem een verzwakkingsfactor toe om de aanwezige ruis te onderdrukken. Omdat de verminderingsstappen erg veel berekeningen vergen, verlopen ze niet in real-time. Het verwerken van één uur stereomateriaal vergt ongeveer acht uur. Gelukkig kan de computer dit werk alleen aan, zodat deze klus ook 's nachts kan worden verricht.Wie het schermbeeld na de ingreep ziet, wordt getroffen door een om te beginnen over de hele linie lager signaalniveau. Die vermindering bedraagt van +/-80 tot +/-30 en is in lineaire termen gelijk aan ongeveer 60% van het origineel. Logisch, want de signaal­amplitude is in de ruisvrij gemaakte gedeelten een stuk kleiner.Nadere scoopbeelden van vóór en ná de ruisbehandeling tonen aan, dat het program­mamateriaal zelf onaangetast is: de golfvormen zelf blijven identiek. Logisch, want zeker daar, waar behoorlijk programmamateriaal aanwezig is, dit ook een duidelijk domineren­de rol speelt in het golfpatroon. In het met veel ruis gezegende frequentiegebied tussen 12 en 13kHz kan zo de gemiddelde energie van de geluidspieken van -102dB worden verlaagd tot  -115dB in de ruisvrije versie. Een netto winst van 13dB, niet gering.Nadat de digitale computerbewerkingen zijn uitgevoerd, wordt het geheel eerst nog een keer grondig gecontroleerd en vergeleken met het origineel. Daarna wordt het resultaat van de computerschijven overgeschreven op de nieuwe digitale audiobanden, die dan verder op normale wijze worden verwerkt tot cd's. 

De praktijk

Dat de NoNOISE bewerkingen in de praktijk uiterst effectief zijn, kan in de praktijk snel worden aangetoond. Philips voegde namelijk als klinkend bewijs bij de reeks Legendary Classics cd's een demoplaatje (422.132-2), waarop veertien fragmenten vòòr en nà de NoNOISE behandeling zijn vastgelegd. Natuurlijk klinkt het ene fragment duidelijker en overtuigender dan het andere. In het algemeen geldt: hoe slechter het origineel, hoe beter het eindresultaat. Gelukkig stelt het kritische oor ook meteen vast, dat aan de muzikale inhoud geen afbreuk is gedaan. Niet alleen ruis, maar ook de rumble van airconditioning en tijdens de opname passerend zwaar verkeer kunnen worden wegge­haald.Aan andere toepassingen van NoNOISE bestaat geen gebrek. De werkwijze is bijvoor­beeld al losgelaten op opnamen, met veel geruis en motorenlawaai in de cockpit van verongelukte vliegtuigen zijn gemaakt om achteraf de spraakverstaanbaarheid te verbe­teren.NoNOISE is niet het enige systeem in zijn soort. Ook in Engeland werden vergelijkbare methodes ontwikkeld. Ook daarmee worden resultaten bereikt, die een werkelijke opfrisser zijn. Natuurlijk is het meeste eer te behalen aan de oudste opnamen; zij kun­nen nooit zo schoon en storingvrij hebben geklonken, maar ook de Philips opnamen uit de zesti­ger jaren hebben aan gaafheid gewonnen.Gek eigenlijk, dat het bij die ene serie van vijftien is gebleven. Waarschijnlijk wordt het proces nog wel gebruikt, maar dan vrij discreet. Zo gaat dat, wanneer nieuwe technie­ken ingeburgerd raken. DiscografieBach: Orkestsuite no. 2; Händel: Watermusic (1956/1958). Concertgebouworkest o.l.v. Eduard van Beinum. Philips 420.857-2.Beethoven: Symfonie no. 3 Eroica; repetitiefragment van het 2e deel. Concertgebouworkest o.l.v. Pierre Monteux (1962). Philips 420.853-2.Beethoven: Symfonie no. 5; Sibelius: Symfonie no. 2. Concertgebouworkest o.l.v. George Szell (1966/1964). Philips 420.771-2.Beethoven: Pianoconcert no. 5. Robert Casadesus met het Concertgebouworkest o.l.v. Hans Rosbaud. Philips 420.770-2.Beethoven: Pianotrio's no. 5 en 7. Sandor Végh, Pablo Casals en Mieczyslav Hors­zovsky (1958). Philips 420.855-2.Beethoven: De 10 vioolsonates. Arthur Grumiaux en Clara Haskil. Philips 420.673-2.Beethoven: An die ferne Geliebte; Haydn: 7 Liederen; R. Strauss: 4 Liederen. Fritz Wunderlich met Heinrich Schmidt, Walter Weller en Ludwig Beinl c.q. het Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Jan Koetsier (1963/1962). Philips 420.852-2.Berg: Vioolconcert; Stravinsky: Vioolconcert. Arthur Grumiaux met Concertgebouwor­kest o.l.v. resp. Igor Markevitch en Ernest Bour. Philips 422.136-2.Bloch: Schelomo; Dvorak: Celloconcert; Waldesruhe. Emanuel Feuermann met de National Orchestral Association o.l.v. Leon Barzin (1941/1940). Philips 420.­776-2Brahms: Symfonie no. 1; Haydnvariaties; Altrhapsodie. Aafje Heynis met het Concert­gebouworkest o.l.v. Eduard van Beinum. Philips 420.854-2.Debussy: La mer; 3 Nocturnes; Ravel: La valse; Boléro. Concertgebouworkest o.l.v. Eduard van Beinum. Philips 420.856-2.Debussy: Vioolsonate; Ravel: Vioolsonate; Ysaye: Vioolsolosonate op. 27/3; Prokofiev: 5 Melodieën op. 35. David Oistrakh en Frida Bauer (1966). Philips 420.777-2.Fauré: La bonne chanson. Gérard Souzay en Dalton Baldwin. Philips 420.775-2.Liszt: Pianosonate; Funérailles no. 7; Fantasie over Hongaarse volksmelodieën. Sviato­slav Richter met het Boedapest symfonie orkest o.l.v. Janos Ferencsik. Philips 422.137-2.Moessorgsky: Schilderijententoonstelling; Schubert: Moment musical op. 94/1; Im­promptu's op. 90/2 en 4; Chopin: Etude in e op. 10/3; Liszt: Valses oubliées; 2 Etudes d'exécution transcendente no. 5 en 11. Sviatoslav Richter (1959). Philips 420.774-2.Mozart: Vioolconcert no. 3; Chausson: Poème (1950). Jacques Thibaud met het Lamou­reux orkest o.l.v. Eugène Bigot. Philips 420.859-2.Mozart: Requiem. Teresa Stich-Randall, Ira Malaniuk, Waldemar Kmennt en Kurt Böhme met het Weens Staatsoperakoor en het Weens symfonie orkest o.l.v. Karl Böhm. Philips 420.772-2.Prokofief: 2e Suite uit Romeo en Julia; Ravel: Boléro; Chansons madécasses. Respectievelijk Moskou filharmonisch orkest o.l.v. Serge Prokofiev, Lamoureux orkest o.l.v. Maurice Ravel en Madeleine Grey met instrumentaal ensemble (1938, 1932 en 1928). Philips 420.778-2.Roussel: Le festin de l'araignée; 6 Liederen. Claire Croiza met orkest o.l.v. Albert Roussel. Philips 422.138-2.Schubert: Strijkkwintet; Beethoven: Cellosonate op. 5/1. Pablo Casals, Sandor Végh c.s. c.q. Pablo Casals en Wilhelm Kempff. Philips 420.077-2.Schubert: Die schöne Müllerin. Gérard Souzay en Dalton Baldwin. Philips 420.850-2.Schumann: Pianoconcert in a; Kinderszenen; Waldszenen; Abegg-variaties. Clara Haskil met het Residentie orkest o.l.v. Willem van Otterloo (1951/1954). Philips 420.851-2.Stravinsky: L'histoire du soldat. Jean Cocteau, Jean-Marie Fertey, Peter Ustinov, Anne Tonietti, Manoug Parikian, Joachim Gut, Ulysse Deléclure, Henri Belaerts, Maurice André, Roland Schnorkh en Charles Peschier o.l.v. Igor Markevitch (1962). Philips 420.773-2.Tschaikovsky: Symfonie no. 5; Capriccio italien. Concertgebouworkest o.l.v. Paul van Kempen (1954/6). Philips 420.858-2.Vivaldi: De 4 jaargetijden. Felix Ayo en I Musici. Philips 422.139-2.