Fonografie Techniek

PHASE 4 VAN DECCA

PHASE 4 DE LP EN CD ALS AKOESTISCHE SPEELWEIDE: DECCA’s “PHASE-4” OPNAMEN In den beginne was er het experiment. De geschiedenis van de geluidsregistratie en -weergave is sinds Edisons dagen gekenmerkt door een grote reeks experimenten en pogingen om technische vernieuwingen door te voeren.Toen eind jaren vijftig met de introductie van de stereofonie de "Nieuwe Tijd" voor de lp aanbrak, waren niet alleen op stereo demoplaten vaak duidelijke ping-pong effecten hoorbaar. Het nieuwe, schier onbegrensde klankveld moest worden veroverd. Maar de grote vreugde over het feit, dat uit verschillende luidsprekers inderdaad verschillende muziek kon klinken werd dra gekanaliseerd door de wetenschap, dat zo ook de klank veel breder en analytischer kon worden opgesplitst dankzij de grote informatie-dicht­heid.Sindsdien kon iedereen die dat wilde de ervaring opdoen, dat stereo niet alleen muziek uit twee luidsprekers betekent, maar dat het in wezen gaat om een breed klankpanora­ma tussen die luidsprekers en zo mogelijk ook achter die luidsprekers. Een panorama, waarin elk instrument, elke stem een eigen vaste plaats in het spectrum heeft. Het heeft lang geduurd voordat elke stereoluisteraar dat begreep.In de overgangsperiode van mono naar stereo kwam nog het moment, waarop be­staande mono-opnamen dankzij manipulatie met de fase werden gestereofoniseerd. Daarbij ging men soms – uit zuiver commerciële redenen – heel ver. Bekend is het voordeel van een oorspronkelijk gewone Decca mono recitalplaat van Kathleen Ferrier, die men dunnetjes in stereo wilde over doen. De stem van de zangeres van de oude opname werd gebruikt voor een verse stereo opname waarvoor opnieuw het Londens filharmonisch orkest met Adrian Boult in een zaal het stereogeluid leverde. Gelukkig was die overgangsperiode maar van korte duur en niemand hoeft daarover een traan te laten, hoewel het een tijdje duurde eer de document vervalsende neveneffecten van de eerste pogingen waren verdwenen.Natuurlijk werd en wordt er verder geëxperimenteerd. Hoewel de fabricage van "natuurgetrouwe" klankbeelden - wat men daar ook afhankelijk van de school of richting en opnamerichting onder verstaat - in de afgelopen jaren aardige vooruitgang heeft geboekt en hoewel huidige orkestopnamen tegenwoordig niet slechts natuurlijker klankkleuren bezitten dan vroeger, maar ook een behoorlijke dieptewerking bezitten, hoewel dus de technische mogelijkheden van nu langzamerhand de grenzen van het artistiek zinvolle hebben bereikt, dachten sommige Decca opnametechnici in het midden van de jaren zestig, dat ze nog virtuozer op de klaviatuur van het mengpaneel moesten spelen om het resultaat nog mooier, beter en grootser te laten klinken."Phase-4 Stereo" was blijkens een serie in 1969 voorgestelde lp's het resultaat, een opnametechniek die volgens de reclame slogans "Edisons droom werkelijkheid maakt" en "de stoel aan de platenspeler tot koningsloge bombardeert". Intussen is een reeks opnamen in de nieuwe techniek verschenen en deels zelfs in 1996 op cd heruitge­bracht.Allereerst: wat is "Phase-4 Stereo"? Het gaat om een der eerste toepassingen van een techniek, waarbij elke klankgroep uit het orkest een eigen steunmicrofoon krijgt, soms twintig of meer in totaal, die elk afzonderlijk op een ingang van het mengpaneel is aangesloten. Op de band worden dienovereenkomstig alle afzonderlijke sporen vastge­legd en pas later wordt het geheel in de gewenste vorm "afgemixd". In principe gaat het dus om een omslachtige en in de popmuziek al eerder geradicaliseerde variant van de klassieke opnamemethode. De benaming "Phase-4" heeft dan ook niets met de techniek te maken, maar is de uitdrukking van een nieuwe, vierde stap in de historische ontwikkeling van de stereo opname.Naar het geluid gemeten onderscheiden de bewuste opnamen zich niet slechts gradueel, maar fundamenteel van gangbare opnamen. En dat helaas niet in hun voordeel. Het herinnert enigszins aan verfilmde literatuur. Zoals daar maar al te vaak de handeling wordt gereduceerd tot de sentimentele, oppervlakkige liefdesgeschiedenis, zo bepalen ook hier dik opgelegde uiterlijkheden van klank het eindresultaat.Afzonderlijke instrumenten en klankgroepen zijn duidelijk voor het voetlicht gehaald en klinken nadrukkelijk "groot". Of de klank van de violen zo mooier wordt, is zeer dubieus. Niet het naderbij halen, maar wel het beter belichten van solo-instrumenten kan van voordeel zijn. Maar wanneer ze dan in een tutti spelen, kloppen zonder verdere manipu­latie de proporties niet meer: het hele orkest doet te klein aan, de dynamische en daarmee ook de formele proporties van de muziek kloppen niet langer, ze worden vervormd. Ook de architectuur lijdt schade.De dirigenten worden tot marionetten van de techniek, tenzij ze in het bewuste arrangement juist een mogelijkheid zien om drastische effecten te realiseren; ze dreigen tot snoevende "klanktovenaars" te worden gecorrumpeerd. De techniek domineert en lijkt van elke dirigent een super-Stokowski te maken. Stokowski zelf, altijd al voorstan­der van geluidsexperimenten, profileert zich nadrukkelijk in Phase-4.Dat hij enthousiast was voor het procédé zal geen verbazing wekken; dat hij het leeuwedeel der opnamen dirigeerde evenmin. Zijn versie van de Symphonie fantastique van Berlioz is bijna weer zo "mooi", dat hij haast terwille van het amusante genoegen kan worden aangeraden: zoals daar naïef "gevoel" op breedbeeld formaat wordt geproduceerd, zoals bij de eerste staccato zestienden van de violen het hoogtepunt wordt opgepept tot een waanzinnig accent en zoals tenslotte in de Mars naar het schavot de trompetten als wapperende vaandels in de galm verdwijnen en niet nader te lokaliseren ergens uit het midden dreunen - dat is heel uniek en het maakt Berlioz' meesterwerk tot een soort romantisch kinder- en griezelverhaal.Over Carlos Paita, die zichzelf overschattend voorstelt als Wagnervertolker, valt niet meer te zeggen, dan dat hij een temperamentvol man is. Over Henry Lewis, dat hij er ondanks Phase-4 tenminste naar streeft om een transparant, evenwichtig klankbeeld te bereiken.Minstens even fataal is het stereobeeld: elke zinvolle rangschikking in de breedte en de diepte ontbreekt. De primitieve, opgeklopte links/rechts effecten treden weer op. Het midden lijkt te zijn gereserveerd voor bijzondere effecten en afstandimpressies, die des te verrassender zijn, omdat er verder nauwelijks van een echte ruimtelijke weergave sprake is en men steeds het gevoel krijgt, dat een orkest met 100 musici in een kamer met een oppervlak van twintig vierkante meter optreedt.Ook verder wordt niet nagelaten de trucendoos ver open te zetten. Crescendi, die tengevolge van de synthetische opnametechniek niet normaal kunnen "ademen", worden per fader geholpen. Slotakkoorden in de Wagner-ouvertures en de Messiah-gedeelten bijvoorbeeld, worden kunstmatig begalmd. Afzonderlijke instrumenten krijgen ook waar ze het niet nodig hebben een spotlight en soms klinkt hetzelfde instrument van links als het een solo heeft en van rechts als het in de groep speelt (of vice versa).Zoals elke medaille twee kanten bezit, heeft ook “Phase-4” wel wat positiefs: de weerga­ve van solo-instrumenten is vaak verrassend mooi en het is best denkbaar, dat de bewuste opnamen het juist heel goed doen wanneer ze via een simpele, goedkope installatie worden weergegeven dankzij hun overdreven mate aan presence. Maar juist dat bewijst, dat de droom van super-stereo de verkeerde weg wees!Sinds de introductie van "Phase-4 Stereo" zijn ruim dertig jaar verstreken. Ook al werd niet met Phase-5 en verder doorgenummerd: de praktijk van multi-mike opnamen (tot 48 sporen aan toe) is om allerlei - veelal productietechnische en -economische redenen - heel gangbaar geworden. Soms met desastreuze resultaten, maar soms ook met respectabele. In andere bijdragen is daar al het nodige over gezegd. DISCOGRAFIEBach: Transcripties van orgelwerken, o.a. Toccata en fuga in d. Tsjechisch filharmo­nisch orkest o.l.v. Leopold Stokowski. Decca 448.946-2.Berlioz: Symphonie fantastique. Philharmonia orkest o.l.v. Leopold Stokowski. Decca 448.955-2. Bock: Fiddler on the roof. Robert Merrill en Molly Picon met het Londens festival koor en -orkest o.l.v. Stanley Black. Decca 448.949-2.Händel: Hoogtepunten uit The Messiah. Sheila Armstrong, Norma Procter, David Bowen, John Cameron en het Londens symfonie orkest en -koor o.l.v. Leopold Stokowski. Decca PFS 4113 (lp).Herrmann: Filmmuziek. National philharmonic orchestra o.l.v. Bernard Herrmann. Decca 448.948/954-2 en 443.895/899-2. Moessorgsky: De schilderijententoonstelling; Scriabin: Poème de l'extase; Stravinsky: Vuurvogelsuite. Philharmonia orkest o.l.v. Leopold Stokowski. Decca 443.898-2.Tschaikovsky: Symfonie no. 6. Royal philharmonic orchestra o.l.v. Henry Lewis. Decca PFS 4161(lp).Tschaikovsky: Suites uit Zwanenmeer en Doornroosje; Romeo en Julia. Philharmoni­a- c.q. Suisse romande orkest o.l.v. Leopold Stokowski. Decca 448.950-2.Tschaikovsky: Ouverture 1812; Slavische mars; Borodin: Polowetskische dansen uit Prins Igor; Moessorgsky: Nacht op de kale berg. Royal philharmonic koor en -orkest c.q. Londens symfonie orkest o.l.v. Leopold Stokowski. Decca 443.896-2.

Wagner: Orkestrale hoogtepunten uit de Ring des Nibelungen. Londens symfonie orkest o.l.v. Leopold Stokowski. Decca 443.9010-2.

Wagner: Voorspel en Liebestod uit Tristan und Isolde; Ouvertures en voorspelen Der fliegende Holländer, Die Meistersinger. Philharmonia orkest o.l.v. Carlos Paita. Decca PFS 4118(lp).