Fonografie Techniek

STRIJD DER FORMATEN

DE STRIJD DER FORMATEN

 

Ook de muziekindustrie is onderhevig aan het grote marktdenken. De heersende opvatting is blijkbaar dat het muziekgenietend publiek gestimuleerd door nieuwe technologie en betere kwaliteit regelmatig met wat ‘nieuws, handigers en beters’ moet worden geconfronteerd om de branche draaiende te houden en nieuwe impulsen te geven.

Het vernieuwingstempo heeft hierbij een vrijwel eenparig versneld karakter. Ga maar na: de 78t plaat regeerde ruim zestig jaar, de lp globaal dertig (eerst bijna tien in mono, daarna ruim twintig in stereo), de cd als het volgens optimistische muziektechnocraten gaat slechts twintig jaar. In hun optie moet de cd anno 2000 namelijk hoognodig worden opgevolgd door hetzij SACD, hetzij DVD-A….. Hoe rooskleurig is dat scenario?

 

Hilarische introductie en kopieerbeveiliging

De hele introductie van deze nieuwe media heeft iets van een sterk vertraagd afgespeelde film met een slapstickachtig scenario waarin Murphy centraal staat en dus zo ongeveer alles mis gaat wat maar mis kan gaan.

Neem het punt van de kopieerbeveiliging. Ook hier een soort herhaling van zetten. Ontwikkelde CBS Laboratories destijds het verderfelijke copycode systeem om cd’s van een geluidsdip rond de 3,7kHz te voorzien die vervolgens bij weergave binnen het digitale domein door het met digitale kopieën belaste apparaat werd herkend en tot weigering moest brengen, nu is voorgesteld tussen de 5 en 7kHz een ‘bultje’ aan te brengen bij opname dat bij kopieeractiviteit binnen het digitale domein hetzelfde moet bewerkstelligen. Alsof het introduceren van lineaire vervorming een oplossing is binnen een juist op betere kwaliteit gericht medium. Het effect in dit voor het menselijk gehoor best nog gevoelige gebied klinkt enigszins als een FM tuner die net naast de zender is afgestemd. 

 

Tweedracht maakt geen macht

Het is genoegzaam bekend: na het datagereduceerde MP3, CD-R en CD-RW,  Mini Disc en het (mislukte) DCC formaat hebben op de muziekmarkt twee nieuwe, in theorie superieure vormen hun intrede gedaan in de audiowereld: DVD-Audio en SACD, Super Audio CD. Dat zorgt voor verwarring. Laten we daarom de ontwikkeling vooral nuchter bezien.

De hard- en software industrie – met een belangrijke rol voor de Dolby Laboratories – heeft besloten dat multichannel of surround muziekweergave de toekomst heeft. In dat toekomstscenario komt de muziek dus via tenminste drie, maar liefst vijf (5.1, vier kanalen plus subwoofer) en intussen zelfs liefst zeven luidsprekers (7.1 zeven kanalen plus subwoofer) tot ons, iedere vorm van rugdekking wegnemend.

 Quadrafonie revisited

Wanneer hebben we dat in bescheidener vorm eerder meegemaakt? Inderdaad in de jaren zeventig bij de deerlijk geflopte quadrafonie met tenminste drie onverenigbare systemen. Ook nu weer lijken paard en wagen in meer dan één opzicht ongelukkigerwijze van plaats verwisseld. Ik herinner me nog de demonstraties waarbij iedereen zonder zijn hoofd te bewegen midden tussen de vier luidsprekers moest samendrommen om een enigszins behoorlijk stabiel en coherent klankbeeld te horen. En dan nog klonken soms ineens een onbedoeld hemels trompetje uit de rechter bovennok en dreigend basgeronk van de achterkant terwijl het om de afbeelding van een normaal Mozart spelend orkest ging.

 

Het demonstructie effect

In de (ex Philips) Polyhymnia studio in Baarn hoorde ik zo'n SACD meerkanaals demonstratie met zes Bowers & Wilkins 801 luidsprekers, een karrenvracht aan versterkers, dure kabels en fraaie bronapparatuur. Opnieuw: vooral effecten en merkwaardige anomalieën. De medeluisteraars bij deze sessie waren er alleen van overtuigd dat gewone stereo weergave beter en overtuigender was.

Het leeuwendeel van de demonstraties die elders werden gegeven met DVD-Audio en SACD maakten vooral duidelijk dat vijf of zeven (in het geval van het gebruik van twee subwoofers) in actie waren terwijl alles ontbrak om een homogeen, stabiel klankveld te produceren.

 

Onmogelijke opgave

En dat terwijl het al moeilijk is een geloofwaardige stereo opname van klassieke muziek te maken. Daar is het al moeilijk om bij de vaak noodzakelijk snelle werkwijze die gebruik van (te)veel microfoons tijdens de opname en ingrepen aan de regeltafel bij de postproductie die typische synthetische 'regeltafelstereo' te voorkomen. Maar twee stereokanalen zijn kennelijk niet meer genoeg. Met nog meer adequaat te vullen kanalen doen de technici zichzelf de dampen aan. De moeilijkheden op gebied van interferentie, overspraak en dergelijk nemen misschien niet slechts kwadratisch doch exponentieel toe.

Een bekend probleem vormt de aanwezigheid van monosignalen in het ruimtelijke klankbeeld. Die monosignalen ontstaan doordat een solist (ook wanneer die in het orkest achter een steunmicrofoon zit) met één microfoon voor zich als monosignaal op het mengpaneel binnenkomt en vervolgens door producer of technicus ergens in het stereobeeld wordt "geplaatst". Ieder kanaal van het mengpaneel beschikt daarvoor over een panoramaregelaar die als balansregeling fungeert. Zo kan dat monosignaal naar believen over links en rechts worden verdeeld. Zo wordt met iedere steunmicrofoon een signaal geïntroduceerd dat links/recht identiek en dus in-fase mono is.

Alle steun- of solistenmicrofoons leveren zo'n monosignaal en doordat het totaal van al die microfoons het signaal van de A/B-, X/Y of M-S stereomicrofoons (afhankelijk van de toegepaste techniek) van het hoofdsysteem als regel domineert, ontaardt menige opname eerder in tweekanaals mono dan in echte stereo. Teveel tracht men met effecten te imponeren, teveel aandacht wordt nog steeds aan grote dynamiek (liefst 120dB) en een uitgestrekt frequentiebereik (tot 100kHz) gehecht terwijl dat langzamerhand parameters zijn waarvan de ondergeschiktheid genoegzaam bekend is en onder huiskameromstandigheden niet te hanteren zijn.

 

Dynamiek als heilige koe

Wat is dynamiek in de audiowereld? De afstand in dB tussen het luidste en het zachtste signaal en niet te verwarren met ruisafstand: het verschil tussen het maximale onvervormde signaal en de eigenruis van het systeem. Bij de cd is altijd een dynamiek gepropageerd van 96dB. Mogelijk bedraagt de ruisafstand inderdaad 96dB, maar de werkelijke dynamiek van de opnamen komt zelden boven de 55dB. Dat is maar goed ook want deze dynamiek is soms al niet te genieten zonder steeds de hand aan de volumeknop te hebben om zachte gedeelten op te halen, luide te temperen.

Nee, het voordeel van de cd ten opzichte van de lp schuilt in het feit dat de ruisafstad van ca. 50dB naar die 96dB opschoof: de ruisvloer is tot onwaarneembaarheid verlaagd. En dat frequentiebereik tot 100kHz? Vergeet het maar, want het wordt doorgaans gedemonstreerd met opnamemateriaal waarop geen boventoon boven de 20kHz uitkomt. Terecht want alles daarboven is hooguit nuttig voor de vleermuizen.

 

Hoe het zou moeten

Met enige zorg moet het niettemin mogelijk zijn met zo’n nieuw systeem de indruk te geven dat men zich op een mooie plaats in de echte concertzaal bevindt, compleet met alle subtiele ambiance effecten die men tijdens een concert verwacht. Maar demonstraties met de violen geïsoleerd hier, de houtblazers te prominent daar en het koper ergens achter je rechter schouder getuigen niet van een juiste gebruikmaking van de technologie. De techneuten die het wel indrukwekkend vinden, hebben waarschijnlijk nooit een symfonisch concert bijgewoond. Kwantiteit en kwaliteit zijn ook hier weer omgekeerd evenredig. Wat ik bij de introductie van SQ quadro neerpende: “Van Wimbledon naar het Sportfondsenbad”, of eenvoudiger gezegd van stereo ping-pong naar driedimensionaal surround mag effectief zijn voor veel filmgeluid, voor heel wat pop- en rockmusic, maar is dat nauwelijks voor klassieke muziek, tenzij die speciaal voor het nieuwe medium is geschreven.

Bij de schaarse, echt voor de klassieke markt bestemde opnamen zijn slechts weinigen die na een eerste “Oh!” impressie tegen kritisch herhaald beluisteren bestand zijn. De mening van sommige belanghebbenden dat hiermee “de cd achterhaald is en eigenlijk nooit heeft gedeugd” doet op zijn minst hypocriet en belachelijk aan.

 

Twijfels over afspeelapparatuur

Zou er niet ook wat ernstig mis kunnen zijn met al die processoren in de afspeelapparatuur? Niet alleen kan men vraagtekens plaatsen bij de eigenschappen en dus de kwaliteit van de diverse convertoren die voor cd, SACD en DVD-A worden gebruikt. Waaruit zijn anders die vaak frappante hoorbare verschillen te verklaren? Een eerlijk antwoord zullen we pas krijgen zodra we vergelijkenderwijs ongemanipuleerde signalen te horen krijgen via de diverse kanalen: niet naar beneden geconverteerd doch van vóór de omzetting naar digitaal.

 

Gemanipuleerde stereo

De hegemonie van stereo decoders brengt jammer genoeg met zich mee dat eerlijke stereo nog slechts een afgeleide is van een meerkanaals opname. En dus – eufemistisch gezegd – verre van ideaal.

Los daarvan worden door sommige firma's al zonder dat daarover details bekend worden gemaakt nieuwe beveiligingsmaatregelen in cd's ingebakken om kopiëren te voorkomen. Dat gebeurt ook helaas weer met signalen die het klankbeeld negatief beïnvloeden. Ooit zijn de aan de productie van een muziek cd te stellen normen en kwaliteitseisen dwingend in een Rood Boekje vastgelegd. Tegenwoordig schijnt daar gewoon de hand mee te mogen worden gelicht.

 

Marketing bepaalt het beleid

Frappant is ook dat het aantal lieden dat nog nooit een viool of een hobo in natura heeft gehoord helaas groeiende is en desondanks niet alleen denkt te weten hoe deze moeten klinken, maar ook wil voorschrijven hoe dat idealiter moet wezen.

Daar komt bij de liefhebber van klassieke muziek nog wat belangrijks bij. De ware schatkamers van het klassiekrepertoire zijn gevuld met de waardevolste opnamen in mono en stereo die voor de ware liefhebber tijdloos en uniek zijn en die nooit in een surroundvorm zullen worden aangeboden (gemanipuleerd). Of en wat er in die vorm wèl gaat verschijnen, moet nog maar worden afgewacht.

 

Hardleerse industrie

Het feit dat bij eerdere incompatibele systemen – bij 3 quadrovormen, bij 3 videoformaten, bij md en dcc en nu dus bij DVD-A en SACD – hetzij alle drie, hetzij tenminste één systeem sneefde, stemt extra sceptisch jegens het nieuwe moois. Wat dat betreft is de industrie erg hardleers. Wanneer het ooit noodzakelijk was dat de synergie tussen de fabrikanten van weergave apparatuur en de muziekindustrie tevoren zorgden voor duidelijke, eensluidende normen, dan nu wel. Maar nee, zelfs firma’s als Philips/Panasonic en Sony die op beide terreinen actief zijn en die elkaar prachtig zouden kunnen aanvullen en versterken, doen eigen zwakteboden en zouden best kunnen stranden.

Voorlopig lijkt er in elk geval geen sprake van dat de cd rijp is voor euthanasie tengevolge van nieuwe technologieën en hypes. Dat is voor de consument een troostrijke gedachte en hopelijk langs een omweg een aanbeveling om nog royaal uit die discografieën te putten. De cd is – een enkele uitzondering daargelaten - vooreerst nog de kwalitatief beste geluidsdrager voor de nabije toekomst voor klassieke muziek.

 

Positieve facetten

Natuurlijk is het niet louter kommer en kwel. Het destijds aan de cd op grond van de toen in massaproductie haalbare kwaliteitseisen opgelegde keurslijf met een bemonsteringsfrequentie van 44,1kHz en een oplossend vermogen van 16-bit lineair is best voor opwaardering in aanmerking gekomen. Zeker theoretisch is de bij SACD de bemonsteringsfrequentie van 2,8224MHz in een aan de behoefte aangepast raster heel mooi als uitgangspunt binnen het Direct Stream Digital ofwel Pulse Density Modulation systeem. De stappen naar eerst 96kHz/24-bit en later dit nog fijnere raster moeten zonder meer worden begroet. Ze leiden beslist tot meer verfijning en subtiliteit van het klankbeeld. Maar overdreven mag deze winst ook weer niet worden, want hij is sterk onderhevig aan de wet van de verminderende meeropbrengst. En zolang de meest kwetsbare en zwakste schakels in de opname/weergaveketen – de microfoons en de luidsprekers – geen evenredige verbeteringen ondergaan, blijft de tenslotte hoorbare kwaliteitswinst dubieus. Echte wonderen zijn hierdoor nauwelijks te verwachten.

 

Gebrek aan adequate software

Ook de kip-en-ei kwestie is nog nooit a priori behoorlijk opgelost door de combinatie soft- en hardware fabrikanten. Er is weliswaar een handvol dure afspeelapparatuur voor beide nieuwe formaten met doorgaans slechts gedeeltelijke uitwisselbaarheidsmogelijkheden, maar waar blijven de speciaal voor de mogelijkheden van de nieuwe media gemaakte nieuwe opnamen?

De Universal groep (met als belangrijkste componenten Philips, DG, Decca en Archiv) mikt blijkbaar louter op DVD-A, terwijl de door Sony aangevoerde SACD club tot nu toe als sterksten Sony en EMI, plus verder BIS, Hyperion, Telarc, Virgin en wat kleintjes als Channel Classics (Wispelwey!) en het hier onbekende Italiaanse label Fone dat zijn best doet zich met speciaal moois te profileren.rond zich verzamelde. In beide gevallen vooreerst een zwaktebod.

 

Hoe klinkt het?

Jarenlange ervaringen – denk aan tal van opeenvolgende Firato’s – hebben geleerd dat menige demonstratie in zijn tegendeel verkeerde en meer weg had van een demonstructie: verkeerd of ongeschikt muziekmateriaal als uitgangspunt, te luid, te zwakke schakels in de weergaveketen, ongelukkige luisterruimtes…..

In die situatie is helaas weinig veranderd. Het is ongelooflijk te ervaren dat wel voor enige tonnen aan spelers, omzetters, versterkers en kabels is besteed en dat alle potentie vervolgens om zeep wordt geholpen via inferieure luidsprekers.

Hoe klinkt het dus? In het beste geval alsof men in een aangenaam, licht geparfumeerd warm bad stapt en in het ergste geval alsof men in een koude vijver met piranha’s tuimelt. Met alle varianten daartussen.

 

Met uitsterven bedreigd “klassiek” segment?

Bij de nieuw geïntroduceerde audiovisuele producten – DVD-V voorop – lijkt sprake van een verlegging van het accent van audio naar video. DVD video hard- en software biedt kwalitatief een aanzienlijke verbetering ten opzichte van de ld laser-disk en de (s)vhs cassette. Zeker aan beeldkant. Maar het geluid van de meeste DVD spelers kan (nog) niet concurreren met meer dan dat van middenklasse cd spelers.

Spektakel, bassen, veel meer bassen en een alsmaar groter geluidsvolume schijnen prioriteiten te zijn voor veel ontwikkelaars en luisteraars. Alles om maar de sfeer te benaderen van de aardbevingachtige effecten tijdens de grote openlucht pop- en rockmanifestaties met behulp van systemen die het meeste weg hebben van multi-kilowatt PA installaties.

Bepaald niet een prioriteit van de liefhebbers van klassieke muziek, waarvan het nog maar de vraag is in hoeverre ze echt willen genieten van de herschepping van een live optreden. Maar deze liefhebbers gaan steeds meer behoren tot een bedreigde, misschien – en hopelijk – nog niet met uitsterven geconfronteerde diersoort. Volgens de verkoopstatistieken neemt de belangstelling voor opgenomen klassieke muziek gestaag met jaarlijks een procent of wat af. De voortekenen dat de industrie zich nog nadrukkelijk en serieus om dit kleiner wordende marktsegment bekommert, zijn derhalve ongunstig.

Uit een onder jongeren gehouden enquête is gebleken dat een meerderheid van hen de cd afzweert en inhaakt op MP3 in de stellige verwachting dat de pc de hi-fi installatie gaat aflossen. Maar dan zullen eerst nog wat kwantumsprongen moeten worden gemaakt, met name bij het downloaden en opslaan. Al die datareducerende oplossingen lijken meer op stappen achteruit dan voorwaarts. Hoewel: het door Sony en Dolby ontwikkelde AAC (Advanced Audio Coding) systeem schijnt veelbelovend te zijn.

 

Bij wijze van conclusie

Kwalitatief gezien lijkt SACD de beste kansen te hebben met een zekere technische superioriteit en op den duur mogelijk enig klankvoordeel. Maar voorlopig is de cd nog niet verslagen.

 

Een wens tot slot

Wat zou het prettig zijn wanneer om te beginnen alle krachten eens worden gebundeld om muziekproducten en afspeelapparatuur te vervaardigen die het onderste uit de kan haalt binnen de mogelijkheden van het bestaande cd fundus.