Mini Vergelijkingen

TCHAIKOVSKY: PIANOTRIO

TCHAIKOVSKY: PIANOTRIO

 

Met het kolossale (het eerste deel vergt rond de twintig minuten, het uitgebreide – uit 11 variaties plus een codafinale – bestaande tweede ongeveer een half uur) tweedelige Pianotrio in a op. 50 vestigde in 1882 in Rusland een soort standaard die daar door andere componisten werd gevolgd: Glinka (niet voor niets met eenTrio pathétique), Arensky en vooral ook Shostakovitch. Dat waren dan vooral herdenkingswerken. Bij Tschaikovsky ging het om de kort tevoren overleden componist/pianist Nikolai Rubinstein  die - ondanks zijn incidentele vijandigheid jegens Tschaikovsky, met name tegen diens later zo populaire Eerste Pianoconcert – een belangrijke rol speelde in de muzikale ontwikkeling van de jonge Tchaikovsky.

Tchaikovsky vierde hier zijn enorme techniek bot in de stevige, duidelijk dominante en danig retorische (soms zichzelf nogal herhalende) pianopartij die heel goed de enorme structuur van het verder nogal expansief meanderende eerste deel bindt en als het ware op zijn rug draagt, liefst zonder de onderliggende elegische sfeer geweld aan te doen. Die piano speelt ook de hoofdrol in heel wat van de virtuoze variaties uit het tweede deel. Die zijn dermate uitgebreid, dat de componist zelf wat coupures suggereerde voordat de muziek tenslotte terugkeert tot de elegische stemming van het begin van dit merkwaardige trio.

In zijn ‘authentiekste’ vorm komt dit werk natuurlijk tot zijn recht wanneer het door een Russisch trio wordt gespeeld. De mooiste voorbeelden zijn de uit 1986 daterende, maar beroerd klinkende versie van Sviatoslav Richter, Oleg Kagan en Natalia Gutman (Live Classics LCL 194) waar de inbreng van Richter alleen al de investering rendabel maakt  of het iets minder karakteristieke Moskou’s Rachmaninov trio (Hyperion CDA 67216). Puur Russisch doet ook nog de voordracht van de naar het Westen uitgeweken Borodin trio (Luba Edlina, Rostislav Dubinsky en Yuli Turovsky op Chandos CHAN 8975) aan. Vergeleken hiermee klinkt het beroemde Beaux Arts trio (Philips 422.400-2) wat te weinig Slavisch, terwijl bijvoorbeeld Yefim Bronfman, Cho-Liang Lin en Gary Hoffman (Sony 53269) en Vladimir Ashkenazy, Itzhak Perlman en Lynn Harrell (EMI 747.988-2) en Freddy Kempf, Pierre Bensaid en Alexander Chaushian (BIS CD 1302) een middenpositie innemen. Daniel Barenboim, Pinchas Zukerman en Jacqueline du Pré (EMI 573.650-2) vallen wat tegen, de in eigen beheer door het Storioni trio uitgebrachte Storioni cd bevredigt vooral chauvinistische gevoelens, maar wel bijzonder is weer de ‘live’ opname uit Tokio van Martha Argerich, Gidon Kremer en Mischa Maisky (DG 459.326-2). Hier is Argerich weer op haar best te horen, met als goed voorbeeld de manier waarop ze heel dartel de derde variatie uit het tweede deel (track 10) afwikkelt. Verder stelt ze zich heel verrassend haast ‘klassiek’ zonder enige overdrijving of ander exces op. Het is bepaald niet luchtig wat ze laat horen, want er zijn momenten van uiterste concentratie en intensiteit. Het geheim van haar succes schuilt hier in haar opmerkelijke terughoudendheid omdat ze de totaalklank nooit overbelast met figuraties.

Het sombere, gereserveerde eerste deel bepaalt het klimaat en het eerste deel ontplooit zich logisch en niet te vlot. Het problematischer variatiedeel is ongecoupeerd en wordt voorzichtig, weloverwogen afgewikkeld zodat de climaxen nooit te vroeg komen. In plaats van vroeg vuurwerk wordt dit tot de laatste variaties en het coda bewaard waar de veer zich met grote kracht ontspant.

Eén van de Russische ensembles, Kempf c.s. of Argerich c.s; dat zijn de beste keuzes in dit geval.