Mini Vergelijkingen

TCHAIKOVSKY: ZWANENMEER

TCHAIKOVSKY: ZWANENMEER

 

Het is een duidelijk bewijs van de grote kwaliteit van Het zwanenmeer dat dit ballet de vele beproevingen en manipulaties overleefde gedurende zijn veelbewogen leven. Het keizerlijk theater had het werk eind mei 1875 besteld. Tschaikovsky aanvaardde de opdracht graag, deels omdat hij in financiële nood verkeerde, deels ook omdat hij – zoals hij aan Rimsky-Korsakov schreef – “lang de wens had gekoesterd om zich eens aan dit soort muziek te wagen”.

Zo ontstond zijn eerste lange ballet dat een grote muzikale samenhang vertoont; meestal ging het vroeger om een reeks losse dansen op basis van een heel vage handeling. Zwanenmeer is geconstrueerd als een serie quasi symfonische delen die worden bijeen gehouden door een systeem van thema’s en toonaard structuren. Tschaikovsky’s briljant georkestreerde verhaal vloeit heel logisch voort en bevat meer pakkende melodieën dan welk van zijn andere werken ook.

Toch had de eerste opvoering in 1877 had slechts matig succes; de critici vonden de vorm en de muziek wel heel oorspronkelijk, maar beschouwden het geheel ongeschikt om op te dansen. Petipa, de belangrijkste choreograaf uit die tijd en Drigo als balletcomponist uit de oude school, trachten het werk te herzien. Maar men bleef het ondansbaar achten. Wel bleef het werk tot 1883 op het repertoire in Rusland, maar al in die tijd onderging het allerlei grove misvormingen door diverse andere choreografen. Op zeker ogenblik was zelfs bijna een derde van Tschaikovsky’s muziek vervangen door balletmuziek van anderen. Pas twee jaar na ’s componisten dood werd een echte succesvolle productie op het toneel gebracht en nu wordt het ballet terecht beschouwd als een meesterwerk. Dienovereenkomstig wordt het door dansers zowel als publiek gekoesterd.

Het is niet vreemd dat met name echte balletorkesten (en dirigenten) de mooiste resultaten bereikten met deze muziek. Lieden als Ansermet (Decca 440.630-2) die helaas een gecoupeerde uitgaaf van Drigo gebruikte, Ermler (Royal Opera House ROH 301/3), Lanchberry (Classics for Pleasure CFPD 4727). Ook van Russische vertolkers verwacht men veel. Teveel blijkt luisterend naar de te straf symfonische interpretaties van een Fedossejef (Olympia OCD 210) of Svetlanof (Melodia 74321-17082-2). De uitgebreidste versie is die van Sawallisch (EMI 555.277-2), maar het in tenslotte de echt geweldig mooi opgenomen, heel stijlvolle weergave van Dutoit (Decca 436.212-2) die met de eer gaat strijken.

Beeld en geluid

De tot eind 2002 twee mooiste en belangrijkste dvd-v versies zijn die van het ballet van de Deutsche Oper uit Berlijn (ArtHaus 100.001) en het Koninklijk Zweeds ballet (BBC Opus Arte OA 0865D). De Berlijnse opname laat het mooiste orkestaandeel horen dankzij het fraaie orkest van de Deutsche Oper onder de heel erg dansbewuste Barenboim. Hij verleent het muzikale aandeel veel karakter en glans. Ook met de choreografie van Patrice Bart is weinig mis en de dansers van de hoofdrollen – Steffie Scherzer een Odette/Odile met karakter, Oliver Matz, een elegante prins Siegfried en Torsten Händler als Rotbart – zijn overtuigend. Ook decors en kostuums zijn fraai en optimaal passend in de oorspronkelijke Petipa/Ivanov choreografie uit 1895.

Toch wordt die productie in de schaduw gesteld door de Zweedse uit 2002, waarin hooguit Quéval met zijn gematigde tempi niet alle élan uit de muziek te voorschijn tovert. De winst is te danken aan het prachtige teamwork van de dansers. Individueel is de Odette van Nathalie Nordquist mogelijk iets de mindere dan die van Sherzer, maar ze vormt een ideaal paar met Anders Nordström. Ook in visueel opzicht wint de Zweedse productie het in alle disciplines en de verfilming is levendiger. Als quasi toegiften zijn er interviews met de hoofdrolvertolkers, Peter Wright en Petter Jacobson.