Mini Vergelijkingen

SCARLATTI, D.: SONATES

SCARLATTI: SONATES

 

Geen componerend mens bracht zoveel sonates op papier als Domenico Scarlatti: 555 in getal. Hoewel het hier in tegenstelling tot wat later bij de Weense Klassieken en hun opvolgers louter om ééndelige werkjes gaat, betreft het wel een respectabel aantal noten dat om vriendelijke aandacht en fraaie omzetting in klank vraagt. Tussen 1719 en zijn dood in 1750 schreef hij dit respectabele aantal sonates voor een toetsinstrument dat nog vrij grote beperkingen had. Maar binnen die beperkingen schiep hij muziek van een geweldig grote verscheidenheid. Muziek van een holderdebolder dwang tot een zeldzaam fijnzinnige lyriek. Haast vanzelfsprekend bezitten deze werkjes geen moment de diepgang van Bachs klavecimbelwerken, maar Scarlatti’s fantasie en vruchtbaarheid waren schier onuitputtelijk en hij stelde zware speeltechnische eisen aan de uitvoerenden. Het is soms echt verrassend waartoe tien vingers in staat moeten zijn: sprongen over twee octaven, passages voor gekruiste handen, razendsnelle nootherhalingen. Feitelijk is net als later bij Beethoven sprake van de uitvinding van een nieuwe techniek van pianospelen.

Maar verder vertonen Scarlatti’s geen relatie met de meerdelige sonatevorm van Haydn, Mozart en Beethoven. Het begrip ‘sonate’ betekende voor Scarlatti alleen dat het om zuiver instrumentale werken gaat. In zijn eendelige werkjes wordt het muziekmateriaal niet organisch ontwikkeld zoals in de klassieke sonatevorm met thema’s wordt omgesprongen. Nee, hier worden korte motieven met elkaar verweven of juist met elkaar geconfronteerd door het hele stuk heen. Een groot deel van de charme van deze muziek bestaat uit de slagvaardigheid waarmee hij zijn argumentatie voert. Bij vlagen is zelfs sprake van een quasi romantische sfeer.

Omdat lang niet iedere luisteraar beschikt over de moed, de tijd en het verlangen om al die ruim vijfhonderd werkjes van de overigens voortreffelijke Ross, Huggett, Coin, Henry en Vallon (Erato 2292-45309-2, 34 cd’s) te genieten, ligt het voor de hand verkavelingen te noemen.

Daarbij moet allereerst onderscheid worden gemaakt tussen klavecimbel- en pianoversies. Bij de klavecimbelversies moeten vooral worden genoemd: allereerst de historische opname van Landowska (EMI 764.934-2), verder de latere van Leonhardt (Sony 60099), Puyana (Harmonia Mundi HMP 90.1164/5), Pinnock (CRD 3368), Staier (Harmonia Mundi RD 77224), Hantaï (Auvidis E 8502), Rousset (Decca 485.165-2) en Kirkpatrick (DG 439.438-2).

En bij de pianoversies met name Horowitz (Sony 53460), Pogorelich (DG 435.855-2), Pletnev (Virgin 545.123-2, 2 cd’s), MacGregor (Collins 1322-2), Queffélec (Erato 4509-96960-2), Schiff (Decca 421.422-2), Meyer (EMI 568.092-2), Perahia (Sony 62785) en Zacharias (EMI 555.343-2). Probeer vooral Pletnev, die zich weliswaar wat dichterlijke vrijheden veroorlooft en wiens Steinway zo is geprepareerd dat hij het snelste repeteert en al Pletnevs geraffineerde, spectaculaire virtuoze technische hoogstandjes kan realiseren. Virgin maakte op de dubbel cd de directe, heldere pianotoon ietwat klavecimbelachtig. Maar in de langzamer sonates toont de pianist het voordeel van de vleugel ten opzichte van het klavecimbel aan.