Mini Vergelijkingen

SCHUBERT: PIANOTRIO'S

SCHUBERT: DE PIANOTRIO’S

 

Intimiteit is een wezenskenmerk van Schuberts kamermuziek die ook nooit is gedacht voor concertzalen met 2000 bezoekers doch voor de beslotenheid van een huiskamer. In zoverre komen we met een cd die dergelijke muziek biedt weer dichter bij het uitgangspunt dan bij een optreden in de grote zaal van het Concertgebouw. De gedachten gaan onwillekeurig terug naar 28 januari 1828 toen het pianotrio in Bes vermoedelijk zijn eerste uitvoering beleefde in de salon van Joseph von Spaun in aanwezigheid van de componist.

Schubert was nog slechts een schooljongen van 15 toen hij in 1812 een sonatedeel in Bes (D 28) voor pianotrio schreef. Vreemd genoeg duurde het daarna veertien jaar eer hij zijn beide meesterwerken in dit genre schreef en het onafhankelijk daarvan staande adagio in Es (D 897) dat pas postuum als Notturno werd gepubliceerd. De twee volledige trio’s werden waarschijnlijk kort na elkaar geschreven in 1827. Het eerste, in Bes, is een van zijn rijpste werken, boordevol prachtige, lange van pure lyriek vervulde melodieën; een uiterst evenwichtige compositie. Waar Beethoven in zijn pianotrio’s de hoofdrol aan de piano toekende, behandelde Schubert de drie instrumenten gelijkwaardiger. Natuurlijk zijn alle vier de delen prachtig, maar het tweede is als are muzikale ontdekkingsreis een unicum. Het begint met de cello die tegen een achtergrond van kabbelende tripletten Schuberts misschien wel allermooiste melodie introduceert. Die melodie wordt door de viool overgenomen.

Het tweede trio, dat in Es, beleefde zijn eerste uitvoering tijdens een openbaar concert in maart 1828. In vergelijking is het minder zwierig, eerder subtieler, maar ook somberder. Dat geldt nadrukkelijk voor het fraaie langzame deel (dat werd gebruikt in de film Barry Lyndon) waarin een klaaglijke liedachtige melodie van de cello klinkt tegen een achtergrond van een voortdurend getokkelde begeleiding. De zwakste schakel in het werk wordt gevormd door de al te lange finale die weliswaar heel mooie momenten bevat, maar die teveel in een kringetje ronddraait.

Welke opnamen komen voor deze werken vooral in aanmerking? Die van het Beaux Arts trio (Philips 438.700-2) of Collard/Dumay/Lodéon (EMI 574.197-2) voor de complete werken voor pianotrio en voor de beide hoofdwerken Ashkenazy/Zukerman/Harrell (Decca 455.685-2), of het trio Fontenay (Teldec 8573-87796-2).