Mini Vergelijkingen

MAHLER: SYMFONIE NR. 1

MAHLER: SYMFONIE NR. 1

 

Sinds zijn ‘elektronische verlossing’ eind jaren zestig vorige eeuw door dirigenten als Bernstein, Kubelik en Haitink oefent Mahlers muziek een magisch-magnetische aantrekkingskracht uit op een steeds groter publiek dankzij de rijk geschakeerde uitingen van alle levens- en doodsangsten welke een nogal excentrische componist maar kan hebben.

Mahlers 1e symfonie begon in 1885 als een symfonisch gedicht en ontleend daar zijn soms nog wel gebruikte bijnaam Titan en de aanwezigheid van het achteraf verworpen deel Blumine aan. De bloemassociatie van dit deel vormde een tussenspel in het nogal verwarde relaas van het origineel, dat was gebaseerd op een novelle van Jean-Paul waarin de natuurbeschouwing van de hoofdpersoon leidt tot een fataal egocentrisme. Het werk heeft zich noot geheel los kunnen maken van de suggesties die door zo’n buitenmuzikaal programma zijn gewekt. Restanten daarvan zijn te vinden in het zachte, evocatieve begin, het op het Frère Jacques thema gebaseerde langzame deel en de aanwezigheid van fragmenten uit de Lieder eines fahrenden Gesellen.

Wat resteert, is een heel originele symfonie met behalve iets van Schuberts melodieusheid en Bruckners grootschaligheid verder moeilijk duidelijk aanwijsbare invloeden.

Juist bij Mahler is het interessant vertolkingen onderling te vergelijken. Zelf dirigent geweest dwingt Mahler met zijn partituren iedere dirigent tot een soort openbaringseed, tot kleur bekennen. Interessant daarbij is dat ook heel tegengestelde opvattingen toch kunnen overtuigen. De erupties van de 1e, oorspronkelijk van de bijnaam Titaan voorziene symfonie zijn inmiddels talloze malen op cd geboekstaafd.

Van de oudere opnamen zijn het vooral die van de lyrische Walter uit 1954 (Sony 63328), de daarentegen tamelijk neurotische Solti (Decca 448.921-2) en de haast ontroerend naïeve Kubelik (DG 449.735-2) die veel indruk maken. Bernstein imponeerde meer in zijn erg emotionele lezing uit Amsterdam (DG 427.303-2) dan met zijn eerdere New Yorkse vertolking op Sony. Heel idiomatisch is Rattle (EMI 754.647-2). Imposant ook – beide met het Berlijns filharmonisch orkest – Abbado (DG 431.769-2) en Haitink (Philips 420.936-2).  Maar tenslotte blijkt met een niet zo grote marge Chailly (Decca 448.813-2) toch een zekere meerwaarde te bezitten, zowel interpretatief als opnametechnisch.