Mini Vergelijkingen

MOZART: WERKEN VOOR FLUIT EN ORKEST

MOZART: DE WERKEN VOOR FLUIT EN ORKEST

 

Hij wilde niet wat zij wensten, wilde echter wat zij niet wensten. De Parijzenaars sloegen Mozart niet bijster hoog aan. Verrassend genoeg dus dat hij het lieflijke Concert voor fluit, harp en orkest K.V. 299 (297c) tijdens een verblijf van enige maanden in de Seine metropool gedurende het jaar 1778 schreef. Verrassend ook omdat Mozart lang niet altijd zijn beste werken afleverde als het om opdrachten ging. In het geval van dit werk was Adrien-Louis Bonnières de Souastre, graaf de Guines de opdrachtgever.

Grappig genoeg ontstonden ook de belangrijkste andere werken voor fluit en orkest als opdrachtwerken die Mozart enige zelfoverwinning moeten hebben gekost want hij was niet bijster gesteld op de fluit. Volgens de legende was het een instrument “dat ik niet kan verdragen”. Hier ging het om een Nederlandse arts van de Oost-Indische Compagnie, Ferdinand Dejean die de beide Fluitconcerten K.V. 313-314 (285 c-d), het Andante K.V. 315 (285e) en mogelijk de Fluitkwartetten K.V. 285 en 285a bestelde. En al deze werken hebben gemeen dat Mozart er met tegenzin aan begon, wat er overigens geen moment uit blijkt.

Laatstgenoemde werken dateren uit 1777, uit de periode die hij in Mannheim verbleef. Zijn vriend, de fluitist J.B. Wending gaf hem toen de opdracht van die amateur fluitist Dejean met de opmerking: “Onze Indischman is een nieuwsgierig iemand die je tweehonderd gulden zal geven wanneer je drie kleine, eenvoudige en korte concerten en een paar kwartetten voor fluit wilt schrijven”. Dejean was eigenlijk een in Bonn geboren Duitser die aanvankelijk als regimentsarts in Münster diende, maar in 1758 op 27-jarige leeftijd als arts van de Oost-Indische Compagnie naar de Oost ging, daar een leidende functie had en kennelijk gefortuneerd terugkeerde.

Wat die drie ‘kleine, eenvoudige en korte’ werken betreft, moeten we die omschrijving met vele korrelen zouts nemen, zeker wat het 1e fluitconcert betreft. Hij begon trouwens, als was het een soort proef vooraf, met het fluitkwartet K.V. 285. Mozart maakte geen haast met het vervullen van zijn opdracht en raakte begin 1778 zelfs in tijdnood. Om zich uit de benarde situatie te redden, besloot hij het hoboconcert K.V. 314 dat hij een paar maanden eerder in Salzburg voor Giuseppe Ferlendis had geschreven, te bewerken door het van C naar D te transponeren en de fluit wat meer vuurwerk te gunnen. Jammer genoeg had de Mannheimse hoboïst Friedrich Ramm het oorspronkelijke werk al een aantal keer met succes in Mannheim gespeeld, zodat Dejean het bedrog doorhad en Mozart slechts 96 gulden voor het geheel betaalde.

Wat het Andante in C K.V. 315 betreft, werd lang verondersteld dat Mozart het in februari 1778 schreef ter vervanging van het langzame deel uit het concert in G dat te moeilijk zou zijn geweest voor Dejean. Waarschijnlijker is dat het was bedoeld voor een derde fluitconcert waaraan Mozart wel begon, maar dat hij nooit afmaakte.

In maart reisde Mozart met zijn moeder door naar Parijs waar hij kennis maakte met die graaf De Guines die “unvergleichlich die Flöte spielte” en diens dochter die “magnifique die Harfe spielte”. De graaf bestelde voor zichzelf en zijn dochter een dubbelconcert; deze opdracht schijnt Mozart met plezier en snel te hebben uitgevoerd.

Minder bekend is een Rondo in D K.V. 184 (Anhang) dat een anonieme transcriptie voor fluit is van de finale uit het Vioolconcert in C K.V. 373 dat Mozart in 1781 voor de Italiaanse violist Brunetti in Wenen had geschreven.

Legio opnamen staan van deze werken ter beschikking en allereerst zal moeten worden overwogen of men ze als canon, compleet wil hebben, of alleen de beide fluitconcerten met het Andante.

In het eerste geval krijgt men er vaak de ook voor Parijs bestemde, maar daar nooit uitgevoerde en later zoekgeraakte Concertante symfonie in Es K.V. 297b (App. Anh. 1/9) bij: een werk waarin in de oorspronkelijk bekende versie de fluit nu juist niet solistisch te horen is, maar wel de hobo, klarinet, fagot en hoorn. Maar in een bij Bärenreiter gepubliceerde reconstructie door Robert Levin komt de fluit wel op de proppen. Van al deze werken bestaan intussen legio opnamen in allerlei combinaties. Laten we ons hier beperken tot de beste en interessantste.

In de sector ‘traditioneel’ is de beste aanbeveling de compilatie die Philips maakte (442.299-2, 2 cd’s) van respectievelijk Aurèle Nicolet en het Concertgebouworkest onder David Zinman van de 3 soloconcerten, Hubert Barwahser en Osian Ellis met het Londens symfonie orkest onder Colin Davis van het fluit/harpconcert en van Aurèle Nicolet, Heinz Holliger, Hermann Baumann en Klaus Thunemann met de Academy of St. Martin-in-the-Fields onder Neville Marriner van de Concertante. William Bennett en het Grumiaux trio vullen de vier Fluitkwartetten aan.

In de sector ‘authentiek’ zijn beide fluitconcerten, het Andante en het Fluit/harpconcert in voortreffelijke uitvoeringen van Konrad Hünteler, Helga Storck en het Orkest van de XVIIIe eeuw onder Frans Brüggen keurig bijeengebracht (Philips 442.148-2).

Kwantitatief bescheidener opties met bijvoorbeeld alleen beide Fluitconcerten en het Fluit/harp concert zijn er van Emmanuel Pahud, Marie-Pierre Langlamet en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado (EMI 556.365-2), James Galway, Marisa Robles en de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner (RCA 09026-68256-2) en Karlheinz Zöller, Nicanor Zabaleta en orkesten o.l.v. respectievelijk Bernard Klee en Ernst Märzendorfer (DG 469.553-2).