Mini Vergelijkingen

HANDEL: SERSE

HÄNDEL: SERSE

 

Naar goede Venetiaanse gewoonte schreef Händel met Serse een opera over de koning van Perzië die – gebaseerd op een libretto dat Silvio Stampiglia in 1694 had vervaardigd op basis van een stuk van Nicolò Minato - in 1738 in Londen in première ging en die is samengesteld uit liefst 101 korte nummers (36 in de eerste akte, 41 in de tweede en nog eens 24 in de derde en dat alles voltrekt zich binnen een tijdsbestek van twee uur en drie kwartier.

Opvallend in al die korte fragmenten zijn de herhaalde blijken van humor en ironie die regelmatig uit het werk spreken, het duidelijkst uit die van de dienaar Elviro. Zelfs het beroemdste nummer, Xerxes’ aria ‘Ombra mai fu’ die is gericht tegen een plataanboom kan nauwelijks serieus worden genomen, maar illustreert eerder de kronkelige gedachten en amoureuze grillen van de hoofdpersoon rond Romilda (die hij meent te beminnen) en Amastre (die hem liefheeft). Een rol die natuurlijk vroeger door een castraat werd gezongen.

Van het werk stonden tot nu toe drie cd opnamen ter beschikking. De oudste is net als de daarop volgende meteen een quasi authentieke uit 1979 van Jean-Claude Malgoire (Sony 36941, 3 cd’s). Daaraan werkten Carolyn Watkinson, Barbara Hendricks, Paul Esswood, Anne Marie Rodde, Ortrud Wenkel mee en het is inderdaad de enige versie met een altus, alleen niet in de rol van Xerxes maar in die van Arsamene, inderdaad oorspronkelijk een vrouwenrol.

Carolyn Watkinson overtuigt doorgaans meer in oratoria dan ik karakterrollen van een opera, klinkt hier ook wat bleekjes, maar zingt de lastige roulades heel accuraat. Paul Esswood overtuigt ook in hoge mate en zijn countertenor klinkt mooi zuiver en waarachtig. In de kleinere rollen schitteren vooral Barbara Hendricks (Romilda) en Anne Marie Rodde (Atalanta). Ook de onverwachte komische momenten komen goed uit de verf. Bij alle streven naar authenticiteit (of juist daarom) komen in Malgoire’s aanpak best wat ongerijmdheden voor (het knijpeffect op menige lang aangehouden strijkerstoon), maar zijn vitaliteit is verfrissend en de heel direct en helder klinkende opname draagt ook veel aan overtuigingskracht bij.

Daarop volgde eerst in 1997 de uitgave met Judith Malafronte, Jennifer Smith, Brian Asawa, Susan Bickley, Lisa Milne, Dean Ely, David Thomas en de Hanover Band met koor onder Nicholas McGegan (Conifer 75605-51312-2, 3 cd’s) en daarna uit hetzelfde jaar de opname met Ann Murray, Yvonne Kenny, Christopher Robson, Patricia Bardon, Julie Kaufmann, Jan Zinkler, Umberto Chiummo met het Ensemble van de Beierse Staatsopera o.l.v. Ivor Bolton (Farao Classics 8108-010, 3 cd’s).

Bij die Münchense realisatie gaat het om een ‘onauthentieke’, grootschalige registratie die in het Nationaltheater werd gemaakt in april ’97. Het resultaat zal menige wenkbrauw doen fronsen. Tot op zekere hoogte is het een genoegen eens zo’n forse aanpak met grote, duidelijk gevoelsmatig betrokken en echt acterende sterren te horen, maar de manier waarop dat gebeurt is natuurlijk verre van ideaal. Storend zijn ook de vele bijgeluiden, vooral die van het publiek. Het orkestspel heeft een voor deze muziek veel te hoog soortelijk gewicht. Ook de zangers neigen tot teveel vibrato. Bij Ann Murray in de titelrol is dat nog acceptabel, bij Yvonne Kenny (Romilda) en Patricia Bardon (Amastre) nauwelijks. Julie Kaufmann is een lichtelijk schrille Atalanta, Umberto Chiummo is teveel zwaargewicht als Ariodate, maar de lichtere bariton van Jan Zinkler is heel fraai als Elviro. Al met al geen echt succes.

Mc Gegan huldigt net als Malgoire ook een vrij lichtvoetige aanpak in snelle tempi, waarmee hij het verloop van de opera wel vaart verleent maar de diepere emoties niet steeds volledig uitbuit. Judith Malafronte is niet alleen erg mooi in ‘Ombra mai fu’, maar ook in Xerxes’ aria uit de tweede akte ‘Il core spera e teme’. Verder ook hier een altus, Brian Asawa, in de rol van Xerxes’ broer Arsamene. Hij zingt heel expressief met een volle, gelijkmatige toon en de nodige wendbaarheid. Jennifer Smith overtuigt vooral in haar dramatische aria’s als de heldin Romilda en Lisa Milne treft als haar zuster Atalanta steeds de juiste ironische toon met naast haar Susan Bickley als levendig frisse Amastre. Tot slot zijn er fraaie baritonale bijdragen van David Thomas als komische bediende Elviro en Dean Ely als Ariodate. Ook het koor zorgt incidenteel voor sprankelende inbreng en de opname voldoet aan hoge eisen.

De nieuwste opname komt van het beproefde ensemble Les Arts florissants van William Christie (Virgin 545.711-2, 3 cd’s). Opnieuw met een hooggekwalificeerde bezetting met in dit soort repertoire doorknede sterren, Anne Sofie von Otter in de titelrol voorop. Wat vooral opvalt, is de grote ensemblesfeer. De persoonlijke, nooit te dwingende, maar steeds stimulerende toets van Christie blijkt uit de onopgesmukte aanpak met een luchtige, doorzichtige klank, vlotte tempi, levendige ritmen, zwierige cadensen, een licht ironische toets. Dat werpt hier fraaie vruchten af, beter dan in een andere, willekeurige echt dramatische opera.

De ervaring die Von Otter opdeed in dit repertoire spreekt uit haast elke noot. Elizabeth Norberg-Schulz (Romilda) doseert met fraaie stem in juiste mate de vereiste dramatiek, Sandrine Piau schittert puur als Atalanta. Op de Arsamene van Lawrence Zazzo en de Amastre van Silvia Tro Santafé valt weinig aan te merken en Ariodate (Giovanni Furlanetto) en Elviro (Antonio Abete) zorgen voor het mooie, nodige stemgewicht in de lager gelegen partijen, waarbij Abete voor de juiste komische noot zorgt. Zeer verzorgde, onder gunstige ‘live’ omstandigheden in het Parijse Théâtre des Champs Elysées in november 2003 gemaakte opname ook.

Tot slot is er nog een hier onbekende videoregistratie uit 1988 met leden van de English National opera met Ann Murray, Valerie Masterson e.a. onder Charles Mackerras (Unicorn Kanchana 079-293-2, vhs) in een bewerking van Mackerras zelf en Davies.

Vormde McGegan de tot nu toe beste keus, voortaan kan de versie van Christie minstens zo hoog zo niet hoger worden aangeslagen.