Mini Vergelijkingen

HAYDN: DE 6 STRIJKKWARTETTEN OP. 76

HAYDN: DE 6 STRIJKKWARTETTEN OP. 76, ERDÖDY KWARTETTEN

 

Het stadium van volkomen rijpheid dat de 65-jarige componist in 1797 had bereikt toen deze zijn zes strijkkwartetten op. 76 componeerde en waarin hij de mogelijkheid om thematische gegevens en motieven tot het uiterste uit te buiten, waarbij hij tot steeds weer nieuwe oplossingen kwam, vindt een hoogtepunt in de onder de naam Erdödy verschenen kwartetten op. 76. Maar ook waar het gaat om expressieve perfectie vorm deze werken een culminatiepunt in Haydns oeuvre. De bijnaam is overigens te danken aan de opdrachtgever: de Weense graaf Joseph Erdödy die gedurende twee jaar het exclusieve recht op deze muziek had.

Het gaat hier inderdaad om de mooiste en beste werken op kamermuziekgebied van de productieve Haydn; ze moeten Beethoven hebben geïnspireerd toen deze met zijn op. 18 de eerste schreden op kwartetgebied zette, ook al gaf hij die invloed niet graag toe. Inderdaad is hier alles te vinden waarmee Haydns stijl synoniem is: ingenieuze variaties, complexe fuga’s, invloeden uit de volksmuziek (uit Kroatië o.a.), volmaakte ensemble structuur en een hoge mate aan doorzichtigheid. Het expressiebereik is opvallend groot

De reeks behoort tot de populairste kwartetten van Haydn; de bijnamen van op. 76/2 Kwintenkwartet, 76/3 Keizerkwartet  (vanwege de verwerking daarin in het beroemde variatiedeel over het Engelse volkslied, dat vervolgens het Oostenrijkse werd onder de titel “Gott erhalte Franz den Kaiser” en dat tegenwoordig het Duitse is), op. 76/4 Zonsopgang en op. 76/6 Fantasie hebben daaraan zoals zo vaak veel bijgedragen.

Behalve dat ontroerende variatiedeel uit no. 3 vormen het langzame deel uit no. 5, met de aanduiding mesto als prototype van een plooibare romantisch uiting, de kernachtigheid van het 1e deel uit no. 1 met zijn al haast Beethoveniaanse plotselinge fortissimo uitbarstingen en het zogenaamde heksenmenuet uit no. 2 fraaie voorbeelden van Haydns veelzijdigheid.

De in feite nog altijd mooiste, pakkendste ‘traditionele’ uitvoering van het zestal staat nog steeds op naam van het Tátrai kwartet (Hungaroton HCD 12812/3-2) uit 1965: briljant én uiterst gevoel spel, een heel spontane en directe aanpak. Op de tweede plaats komt het Lindsay kwartet (ASV CDDCA 1076/7) met een iets verfijnder en subtieler werkwijze. Maar letterlijk en figuurlijk het ‘authentiekst’ is het Quatuor mosaïques (Astrée naïve E8665) met darmsnaren en een leeuwachtige stijl en een voorkeur voor een gespierde, enigszins schrale toon. Niet alleen dat felle eerste deel van op. 76/1, maar bijvoorbeeld ook het daarop volgende ingehouden en verfijnde 2e deel uit het Keizerkwartet en het warmbloedige presto menuet weer van op. 76/1zijn daarvan prachtige voorbeelden.

Verrassend goed is ook het Kodály kwartet (Naxos 855.0314/5) dat met een uniform elegante aanpak en een demonstratie van experimenteerlust in ’s componisten geest voor een aantrekkelijk goedkoper alternatief zorgt.

Voor wie niet de hele reeks wenst, zijn daar bijvoorbeeld nog de markante opnamen die het Takács kwartet (Decca 425.467-2) maakte van op. 76/4, 5 en 6 en het Alban Berg kwartet (EMI 556.166-2) van op. 76/2-4.

Voor herhaald gebruik – en daarvoor zijn cd’s tenslotte – voldoet het Quatuor mosaïques tenslotte het beste.