Mini Vergelijkingen

CHOPIN: DE 64 MAZURKA'S

CHOPIN: DE 64 MAZURKA’S
 

 

Sinds mensenheugenis beleeft de mensheid vreugde aan het dansen, als natuurlijke ‘uiting’ van klinkende muziek. Dat kunnen groeps- of paardansen zijn. Bij de mazurka in ¾ maat gaat het om paren, maar dan wel met wisselende partners die zich in vlot jagend tempo ook met stampende voeten en tegen elkaar gevleide heupen bewegen. Zoals dat ook bij andere muziek het geval was (en is) kwam het ook hier tot ingenieus gestileerde adapties die deze muziek op een hoger plan brengt. Chopin had op grond van zijn Poolse afkomst veel affiniteit met de mazurka. Hij componeerde er verdeeld over zijn opus 6 tot en met zijn opus 68 liefst 59 met nog een paar postume als toegift, waardoor het totaal generaal op 64 komt.



Het gaat behalve om een muzikale dansvorm ook om nogal moeilijk te benaderen en te treffen bekentenismuziek, om intieme dagboeknotities als het ware, vandaar dat de mazurka’s nooit zo populair zijn geworden als bijvoorbeeld de kosmopolitischer walsen. Wat niet wil zeggen dat de stukken een specifiek etnisch Pools karakter hebben. Het aantal min of meer complete opnamen van deze werken is relatief (gezien in connectie met andere dansvormen van Chopin) gering gebleven. ‘Min of meer volledig’ is hier kenmerkend voor de diverse collecties van vaak niet meer dan 51 stuks; deze zijn er op telkens twee cd’s om te beginnen van Alexander Uninsky (Philips 442.574-2), Guiomar Novaes (Music & Arts CD 1029), Halina Czerny-Stefanska (Canyon EC 3643/4-2), Garrick Ohlson (Arabeske Z 6730-2), Fou Ts’ong (Sony 53246), Nikita Magaloff (Philips 456.376-2), Eugen Indjic (Claves CD 50-8812/3), Idil Biret (Naxos 8.505015) en Frederic Chiu (Harmonia Mundi HMU 907247/8). Voor 49 stuks tekenden onder andere Jean-Marc Luisada (DG 447.526-2) en Yakov Flier (Dante HPC 170/1).



Vladimir Ashkenazy (Decca 417.584-2, 448.086-2) is tot nu toe een van de weinigen die de integrale reeks heeft laten vastleggen. De pianist die jaren uittrok om successievelijk al deze stukken vast te leggen, profiteert niet alleen van de best denkbare opnamekwaliteit, maar articuleert de muziek ook op volkomen natuurlijke en stijlvolle wijze en verleent deze een aristocratisch karakter.



Iemand als Rubinstein die zich in de jaren 1938/9 voor het eerst aan 51 deze dansstukken wijdde (EMI 764.933-2, heruitgegeven als Naxos 8.110656/7) herhaalde dat in 1965/6 (RCA 85171, 09026-63050-2) en hij wist een chevaleske dimensie aan deze muziek toe te voegen. Interpretatief bezien is die oudste versie nooit overtroffen: zo vanzelfsprekend, natuurlijk en subtiel zijn deze stukken daarna zelden meer gespeeld. Rubinstein maakte er stralende miniatuurtjes met vermijding van ieder sentimenteel zweem van die hun nederige afkomst verloochenen. De expressie reikt van het neurasthenische tot het stralende, van het klaaglijke tot het trotse, van het meest eenvoudige tot het meest ceremoniële. Heel bijzonder is vooral Rubinsteins unieke, strelende rubato waarmee hij zo’n furore maakte destijds. Zijn toucher is licht en subtiel en zijn aanpak precies afgestemd op de rustige charme en de grillige eb en vloed van de ritmen van deze muziek. Natuurlijk klinkt de later ontstane RCA opname beter, maar voor de nog beter geslaagde vroegere interpretaties moet men eigenlijk ook wat over hebben en de goedkope Naxos cd’s zijn wat dit betreft een uitkomst.



Wie aan een beperkter keuze uit deze werken genoeg heeft, kan terecht bij onder andere Argerich (DG 453.572-2), Friedman (Biddulph LHW 044), Horowitz (RCA 09026-60987-2) en Kissin (RCA 09026-62542-2). Maar eenmaal geboeid door het genre, zijn de opnamen van Rubinstein en Ashkenazy feitelijk onmisbaar in een goede verzameling.