Mini Vergelijkingen

BEETHOVEN: OUVERTURES

BEETHOVEN: OUVERTURES


 
Met de blik op het theater gericht – om het even of het om opera (Fidelio, Leonore I-III), Singspiel (König Stephan), ballet (Die Geschöpfe des Promeheus) of toneelmuziek (Egmont, Coriolan, Die Ruinen von Athen, Zur Namensfeier en Die Weihe des Hauses) ging – heeft Beethoven tien van zijn elf ouvertures geschreven.

 

Een vergelijking tussen de vier versies die achtereenvolgens waren bedoeld voor Fidelio biedt een mooi kijkje in de werkplaats van de componist waar vrij moeizaam werd geprobeerd kaf en koren te scheiden.

 

Hoe verschillend Beethoven de mogelijkheden van een de aandacht vragend begin van een ware “Opening” inschatte, wordt duidelijk wanneer men successievelijk alle ouvertures de revue laat passeren. Een verzameling van ouvertures moet meer te bieden hebben dan alleen maar een reeks mooie uitvoeringen: wanneer deze naast elkaar worden geplaatst moet voor contrast en verscheidenheid worden gezorgd. Natuurlijk kan de luisteraar ook zelf de volgorde kiezen en bepaalde items weglaten. Het verdient natuurlijk toch al geen aanbeveling om het elftal bruut achter elkaar te beluisteren.

 

Twee van dergelijke bovenmatig geslaagde integrale opnamen worden niet toevallig door DG aangeboden: de ene met het Berlijns filharmonisch orkest onder Herbert von Karajan (DG 427.256-2, 2 cd’s), de andere met het Weens filharmonisch orkest onder Claudio Abbado (DG 429.762-2, 2 cd’s); de derde dirigent die het geheel liet registreren was Kurt Masur met het Leipzigs Gewandhaus orkest (Philips 438.706-2, 2 cd’s). Abbado zorgt voor fraaie contouren, heldere lijnen en de nodige spanning zonder in pathetiek te vervallen; bij Karajan zijn het vooral kwesties van structuur en klankschoonheid die de aandacht trekken. Masur ging wat nuchterder en directer te werk en overtuigt ook goed. De Philipsopname heeft als bijkomend voordeel dat de tweede cd door Marriner en zijn Academy lichtvoetig uitgevoerde Contradansen, Duitse dansen en Menuetten bevat.

 

Van de beperktere, telkens 1 cd beslaande uitgaven zijn het vooral die van het Chamber orchestra of Europe met Nikolaus Harnoncourt (Teldec 0630-13140-2 met Coriolan, Die Geschöpfe des Prometheus, Die Ruinen von Athen, Fidelio, Leonore I-III, Egmont), Eugen Jochum met het Bambergs symfonie orkest (RCA 64321-21281-2 met Coriolan, Die Geschöpfe des Prometheus, Egmont, Fidelio en Leonore I en III) die de moeite waard zijn. Memorabel ook de intussen bijna historische opname van het Philharmonia orkest onder Otto Klemperer (EMI 567.335-2 met Die Weihe des Hauses, König Stephan en grote brokken Egmont toneelmuziek waaraan Birgit Nilsson meewerkt).

 

Vooral Harnoncourt is erg pakkend, kernachtig en dramatisch. Hij werpt een interessant nieuw licht op vertrouwd materiaal.