Mini Vergelijkingen

BRAHMS: DE 3 VIOOLSONATES

BRAHMS: DE 3 VIOOLSONATES


 
Brahms was 45 toen hij aan de eerste van zijn drie vioolsonates begon te werken en hij voltooide de laatste ongeveer tien jaar later. Deze producten van zijn rijpe genie behoren tot de beste in hun soort van na Beethoven. Net als de Pianosonates moeten ook de Vioolsonates van Brahms opboksen tegen de schaduw van Beethovens Vioolsonates en met name de Kreutzer sonate, die zo ongeveer als meetlat fungeerde. Dit drietal vioolsonates dat werd geschreven tussen 1878 en 1886 illustreert Brahms’ grote vermogen om romantische gevoelens gediscplineerd in klassieke vormen te gieten. Hoewel deze werken liefdevol zijn ontworpen en een overheersend lyrisch karakter bezitten, getuigen ze ook van een grote melodische verscheidenheid en stemmingscontrasten. De inventie lijkt altijd spontaan en het drietal past volmaakt samen op één cd.

 

De eerste – maar in feite al de vierde sonate omdat de componist zijn eerste drietal vernietigde – is de meest lyrische en tevens een mooi voorbeeld van de cyclische vorm: de eenheid in het werk is teweeg gebracht door een enkele gedachte, een drietal noten dat meteen aan het begin wordt geïntroduceerd.

 

De tweede sonate bezit een optimistische sfeer vol zelfvertrouwen terwijl de derde – hoewel ontstaan hartje zomer 1886 – juist een somber, melancholiek en introspectief stuk is. Het werk is om te beginnen ook vierdelig en niet de hoekdelen doch juist de middendelen hebben een dominante rol.

 

Gelukkig is het mogelijk om de drie werken onbeschadigd op 1 cd onder te brengen. Een gouden standaard werd ooit gevestigd door een magisch genuanceerde Josef Suk en een zeldzaam stijlvolle Julius Katchen (Decca 421.092-2). Tot de betere opnamen van deze werken behoort de versie van  Itzhak Perlman en Vladimir Ashkenazy (EMI 747.403-2, 566.945-2) dankzij de haast zwelgende romantische toon van de violist en het heldere lijnenspel van de pianist. Nauwelijks een ander koppel weet zo de emotionele onderstroom van deze werken zo mooi aan het licht te brengen. Later deed Perlman het alles nog eens wat grilliger over met Daniel Barenboim (Sony 45819). Een stuk muzikantesker zijn de verklankingen van de minder bekende Pamela Frank en Peter Serkin (Decca 455.643-2). Vooral veel finesse en intimiteit tonen Augustin Dumay en Maria Joao Pires (DG 435.800-2). Bijzonder is tenslotte de opname van Viktoria Mullova en Pjotr Anderszewski (Philips 446.709-2). Voor een keertje zijn ook David Oistrakh en Alexander Ginzburg (EMI 569.367-2) in de beide eerste sonates en Henryk Szeryng en Arthur Rubinstein (RCA 09026-63041-2), Wolfgang Schneiderhan en Carl Seemann (DG 463.653-2), Arthur Grumiaux en György Seebök (Philips 446.570-2) en Anne Sofie Mutter en Alexis Weissenberg (EMI 577.725-2) voor het complete drietal de moeite waard.

 

Maar uiteindelijk zal de keus vooral gaan tussen Perlman/Ashkenazy, Dumay/Pires en Frank/Serkin.