Mini Vergelijkingen

BRAHMS: LATE PIANOWERKEN

BRAHMS: LATE PIANOWERKEN

 


Een echte vernieuwer was Brahms dan misschien niet als pianocomponist, maar zelf een uitstekend pianist heeft hij duidelijk voortgebouwd op de traditie en deze verder ontwikkeld. De gelaagdheid van de muziek nam onder zijn handen toe, de virtuositeitseisen werden opgevoerd en in zijn late werken wordt ook een groot beroep gedaan op de zelfdiscipline van de vertolker.

 

De intens persoonlijkste pianowerken van Brahms zijn gebundeld in de Pianostukken met de opusnummers 116 (3 Capriccio’s en 4 Intermezzi, samen 7 Fantasieën), 117 (3 Intermezzi), 118 (4 Intermezzi, een Ballade en een Romance) en 119 (3 Intermezzi en een Rapsodie) uit omtrent 1892 en bedoeld voor de ziekelijke Clara Schumann, zijn geheime liefde. Het gaat om losse stukken met een nauwelijks nader gedefinieerd karakter die een kaleidoskopisch beeld geven van de componist die heel compact een heel breed spectrum aan emoties in een kort tijdsbestek samenvat.

 

Elk van deze miniaturen is een wonder van urgentie en directheid en vormt – misschien vreemd genoeg – haast een beter uitgangspunt om Brahms’ pianoliteratuur te gaan verkennen dan de vroege werken. Denkend aan deze werken komt onwillekeurig een van de bekendste portretten van de oude Brahms voor de geest: welgedaan met uitwaaierende baard en een sigaar in de mond achter de vleugel, schijnbaar quasi improviserend aan het spelen.

 

Tot de pianisten die deze werken het meeste recht doen behoren Emil Gilels, Radu Lupu, Dmitri Alexeev, Emanuel Ax, Clifford Curzon, Wilhelm Kempff, Imogen Cooper en Julius Katchen. De helaas jong gestorven Amerikaanse pianist Katchen nam tussen 1962 en 1966 het complete piano oeuvre van Brahms op (Decca 455.247-2, 6 cd’s). Weliswaar legde hij meer de nadruk op de virtuoze dan op de dichterlijke kant van deze werken, maar hij brengt toch iets van een gouden gloed aan in deze late werken waarin hij iets van tragiek en mysterie laat meeklinken. Wel verraden de opnamen hun betrekkelijke ouderdom.

 

Gilels (DG 447.446-2, 2 cd’s) is in op. 116 lofwaardig contemplatief en diepzinnig, hij toont een ideale opvatting en het juiste stijlgevoel. De helderheid die hij brengt in Brahms’ elkaar overlappende melodieën en de verhalende spanning zijn bij hem in uitstekende handen. Het resultaat is heel bewonderenswaardig.

 

Ook Cooper (Ottavo OTRC 39027) is in op. 116 heel boeiend; meteen pakkend in het Capriccio, mild en kleurig in de Intermezzi, alles in de sfeer van een huisconcert. Alexeev (EMI 569.521-2, 2 cd’s) straalt in zijn complete opname van deze late werken vooral autoriteit uit. Bij hem is de sonoriteit fraai afgewogen en hij zorgt steeds voor de juiste kleurmengeling. De rustiger stukken getuigen van de juiste soort teerheid en hij toont een meesterlijke opvatting over het rubato.

 

In op. 117-119 toont de Roemeen Radu Lupu (Decca 430.053-2) zich een grote stilistische meester. Hij gunt elk detail de gelegenheid tot vrij ademen en definieert de hier zo belangrijke tussenstemmen optimaal. Opwindend is het misschien niet, onthullend des te meer. De getoonde vervoering is echt en heeft iets van een mooie slaapwandeling.

 

In op. 118 is ook Ax (Sony 48046) heel overtuigend. Zijn voordracht is warmbloedig en innemend en hij toont een diep inzicht in de materie. Hij lijkt zich ook kwetsbaar op te stellen in zijn treffende spel dat met een heel royaal dynamisch bereik is vastgelegd. In zijn volledige interpretatie toont Kempff (DG 437.249-2) zich een uitgesproken individualist met kennelijk grote affiniteit met deze muziek. De poëzie van de muziek is voor hem belangrijker dan het briljante aspect, subtiliteit wezenlijker dan virtuositeit. Dat leidt tot vaak magische momenten.

 

Curzon tenslotte (Decca 448.578-2) is in brokjes uit op. 117 en 119 een heel bescheiden, natuurlijke vertolker die de muziek voor zichzelf laat spreken en zo een eigen karakter verleent. Jammer genoeg klinkt de opname uit alweer 1962 erg droogjes.