SPANJE

Spanje

 

Het leven van Joan Cererols (1618-1676) speelde zich af gedurende de ‘Gouden Eeuw’ van de Spaanse kunst. Toch vertegenwoordigt het werk van deze monnik uit Montserrat niet zozeer de maniëristische tendens van de Spaanse barok als wel de tot het volkslied teruggaande innigheid van de Catalaanse muziek. Zijn geestelijke composities, waarvan een Magnificat en een Requiem de belangrijkste blijken zijn, waren tijdens zijn leven zeer geliefd. Hoewel die dodenmis in wezen uit “een reeks onafhankelijke motetten met eigen thematiek” bestaat (Jacques Delalande), krijgt het werk op basis van zijn verzoenlijke basisstemming toch een grote eenheid. Interessant zijn ook Cererols’ Motetten.

 


Op het Iberisch schiereiland in het algemeen en in Spanje in het bijzonder wordt de verwantschap tussen de vreemde en de eigen stijl fraai gedemonstreerd door het lange verblijf van Alessandro Scarlatti’s zoon Domenico Scarlatti (1685-1757) aldaar en door andere Italiaanse componisten, maar ook door de beroemde castrato Farinelli. In 1721 werd hij aan het hof van João V van Portugal benoemd, gaf les aan de infanta Maria Barbara en volgde die toen ze in 1729 koningin van Spanje werd door daar met Fernando VI te trouwen. Hij schreef in veel genres, maar is het beroemdst om de thans bekende 555 eendelige klavecimbelsonates die hij tussen 1719 en zijn dood schreef. Ze roepen een sfeer op die we nu onwillekeurig met de kleuren, stemmen en ritmen van Spanje en Portugal associëren. De verscheidenheid die hij in deze korte eendelige miniaturen bereikt is net zo verbluffend als het grote aantal dat hij afleverde in deze vorm.

 


“Pas na zijn vertrek uit Italië en na de dood van zijn vader (1725) schijnt Scarlatti de stijl te hebben ontwikkeld die hem tot een der beste componisten voor toetsinstrumenten bestempelt” stelde de musicoloog en interpreet Ralph Kirkpatrick in zijn Scarlatti monografie uit 1972 vast. Hij zorgde voor de definitieve nummering (K-nummers).

 


Tot de prominente Spaanse componisten uit dezelfde periode behoren: Tomás de Torrejón y Velasco (1644-1728) wiens opera La púrpura de la rosa uit 1701 zijn eerste uitvoering in Peru beleefde in datzelfde jaar; verder Antonio Literes (1673-1747) wiens zarzuela (muziek met gesproken dialoog) Azis y Galatea voor het eerst in 1708 aan het Spaanse hof werd uitgevoerd. En dan Carlos de Seixas (1704-1742) die voornamelijk voor klavecimbel schreef en zelf virtuoos op dat instrument was, de in Italië geboren Domenico Zipoli (1688-1726) die in Argentinië bekeringswerk voor de Jezuïeten verrichtte.

 


Op het Iberische schiereiland werkte wat later vrij geïsoleerd een vermeldenswaard  componist: Antonio Soler (1729-1783). Hij schreef onder invloed van Scarlatti veel voor orgel en klavecimbel, liefst zelfs voor paren van die instrumenten en hij introduceerde lokale dansvormen als de habanera, tarantella, folia en fandango in zijn levendige composities.