BRENDEL EN BRAHMS

ALFRED BRENDEL: BIJ BRAHMS GEBRUIK IK ALTIJD TWEE PLEISTERS 

De Berliner Festwochen begonnen in 1991 muzikaal met een concert door het Berlijns Filharmonisch Orkest in het Schauspielhaus. Claudio Abbado diri­geerde een Brahmsprogramma, bestaande uit de Vierde symfonie en het Tweede pianoconcert met Alfred Brendel als solist. Dat concert werd later twee keer herhaald en tevoren was het al meegeweest op een tournee door Japan en langs de Europese festivalcentra Salzburg, Luzern en Londen. Voorafgaand aan en tussen de Berlijnse avonden door werd de symfonie door DG en het piano­concert door Philips opgenomen.

Zondagmorgen 8 september verleende Alfred Brendel even audiëntie in de solistenka­mer. Vanzelf­sprekend ging het vooral over het tweede Brahmscon­cert.

 Waarom deze werken opnieuw met Abbado en de Berlijners worden opgenomen, terwijl de Londense opnamen met Haitink toch nog niet zo oud zijn? 

"Ik geloof dat ik de pianoconcerten van Brahms nu nog beter begrijp en ken. Bovendien is de opnametech­niek verbeterd ten opzichte van mijn ruim tien jaar oude Londense opna­mes."

 In hoeverre is uw opvatting veranderd? 

"Kort geleden speelde ik dit werk al met Claudio Abbado en het Berlijns Filharmonisch tijdens een tournee in Japan. Bij die gelegenheid vroeg een criticus me om iets over het werk te zeggen. Ik begon over draken, monsters en demonen te praten. In Japan, zo verklaarde ik die man, maken deze wezens deel uit van de levende cultuur, ze behoren tot het leven van alledag. Bij ons in het Westen zijn draken vrijwel uitgestorven.

Alleen het Tweede pianoconcert van Brahms tracht nog de speler onder de last van zijn notenpantser dood te drukken. Hoe schadelijk voor de gezondheid de bijwerking van Brahms' toonzetting voor piano is, daarvan kan alleen iemand die het werk uit eigen ervaring kent, getuigenis afleggen. De vertolker wordt in de rol gedwongen van een held die het monster moet overwinnen als hij zelf niet wil worden vernietigd. Bovendien moet je over de nodige fysieke kracht beschikken om het tegen een groot orkest te kunnen opnemen. Ook de moeilijkheden van de details - bijvoorbeeld bij de dubbel­grepen in het pianissimo, waarbij je polsgewrichten het zwaar te verduren hebben - zijn niet gering. Voeg daarbij allerlei muzikale problemen. Voor mij was het Eerste pianoconcert altijd het duidelijkere, en ik moet eraan toevoegen het belang­rijkere werk. Het is misschien wel het mooiste wat Brahms heeft geschreven. Ik ben toch al bijzonder onder de indruk van die vroege scheppingsperiode tussen het Eerste pianotrio en het Eerste strijksextet. Van de gedemon­streerde zuiverheid van gevoel, maar tegelijk ook van het polyfone meester­schap - eigenlijk een polyfo­nie als bij Bach, die in Brahms' tijd helemaal niet meer voorkwam. Je kunt werkelijk aan het Concert in d niets veranderen, laat staan verbete­ren. Als je dat ziet, kun je alleen maar verbaasd zijn hoe dit een 25-jarige componist lukte. Nog sterker moet men zich verbazen dat het in verschillende fasen en met grote inspanning tot stand kwam en dat het nu in deze onwrikbare vorm voortleeft."

 Des te verrassender is het aanvankelijke wansucces. 

"Merkwaardig genoeg heeft Franz Brendels Neue Zeitschrift für Musik, normaal meer een blad voor Berlioz, Liszt en Wagner, er een positieve kritiek over gepubliceerd. Dat wansucces kan ik me best voorstellen, alleen al vanwege de instrumenten die destijds ter beschikking stonden. Misschien was Brahms zelf die beperking niet zo duidelijk. Vermoedelijk heeft men de vleugel nauwelijks gehoord of tenminste de langste tijd te weinig. Dat is ook tegenwoordig nog vaak een probleem. Je hebt een heel krachtig instrument nodig om je echt te laten gelden. Je had dus in de eerste plaats een vleugel uit de jaren negentig van de vorige eeuw en in de tweede plaats een pianist uit de school van Liszt nodig; iemand dus die over veel kracht beschikte, Bülow en d'Albert bijvoorbeeld. Het Tweede concert is als compositie veel problematischer."

 Denkt u bij deze kritiek op het werk ook aan de kwaliteit van de finale? Aan de quasi-zigeunerachtige vrolijkheid en op het nogal abrupte slot? 

"Die Hongaarse invloeden zien we bij Brahms regelmatig. Het zigeunerko­loriet heeft hem sinds de tijd dat hij rondtrok met de violist Reményi steeds weer aangelokt. Relatief vlotte finales treffen we natuurlijk ook bij Haydn aan. Die werd door Brahms hooglijk gewaardeerd. Maar ook ik vind het slot wat problematisch. Er zijn maar weinig vertol­kingen waar dat overtuigend klinkt. Maar dat heeft ook met de technische moeilijkhe­den te maken, met moeilijkhe­den in het samenspel.

Dergelijke moeilijkheden moeten zonder muzikaal te kreunen, ja liefst met gratie, worden overwonnen waar het karakter van de muziek dat eist.

In geen ander onder de grote pianoconcerten is de solist zo afhanke­lijk van het begrip van de dirigent en de kwaliteit van het orkest. Vooral daarvoor dank ik mijn vriend Abbado en het Berlijnse orkest en van hen met name de voortreffelijke solocellist Georg Faust. Het is vooral ook aan hen te danken dat mijn herinnering aan onze concerten in Londen, Japan, Salzburg en Berlijn en aan de nu gemaakte opname zich niet beperkt tot de genoegdoening dat ik het overleefde."

 

En inderdaad, de bewuste uitvoering is een heel bijzondere. Bijvoorbeeld in de overpein­zende dialogen die hij met de soloklarinet en de strij­kers heeft. En in het Allegro appassionato uit het scherzo-achtige tweede deel, waar hij niet alleen de gewichtige akkoordontplooiingen van het thema met archaïserende kracht speelt (dat probeert elke solist), maar waar hij ook heel mooi de smachtend grimmige, tegelijk steengeworden zucht uit werkelijk iedere akkoordafdruk, uit elke geste, uit elk hevig gebaar weet te uiten. Het is vrij uniek dat deze als een klaaglijke ballade klinkende tekst zo tot gelding komt. Probeert u zelf de cd maar: Brahms, Tweede pianoconcert, derde deel vanaf 5'50". Daar wordt de ware Brahms aan de praat gebracht. En dan volgt de finale, waaruit hij de Weense laster, Mahlers leed en Brahms' eigen Hongaarse opluchting zo mooi uitlicht. Een smakelijk muzikaal vakantiebeeld, even helemaal los van het egoprobleem.

 

(Berlijn, september 1991)