Redactioneeltjes

PRIKKELSTIMULANSEN UIT DE WOULD BE KUNSTSOCIOLOGIE

PRIKKELSTIMULANSEN UIT DE WOULD BE KUNSTSOCIOLOGIE 

In de schaduwen van Walter Benjamin en Theodor Adorno ging het exact vijftig jaar geleden tijdens de colleges muzieksociologie van Kurt Blaukopf in Wenen om kwesties die nu misschien als volkomen irrelevant worden ervaren. Niettemin heb ik veel gehad aan die twee semesters.

Intussen zijn natuurlijk de hele kunstwereld en het sociale Umfeld flink veranderd. Maar hier geldt met name voor wat het wereldje van het als ‘klassiek’ doorgaande muzieksegment: plus que ça change, plus que ça reste. Het concertleven bestaat nog hoewel her en der de bezoekersaantallen teruglopen, veel programma’s van toen zijn nu in dezelfde vorm terug te vinden, nieuwere muziek vindt meestal alleen maar geleidelijk een plaatsje in de programmering, echt nieuwe is aangewezen op speciale, kleine circuits.Toch wordt er dankzij een sterk gegroeid aantal uitvoerenden en een uitbreiding van het aantal zaaltjes en kerken meer klassieke muziek gemaakt dan ooit tevoren.

De radio en de cd zijn nooit de grootste bedreiging geworden die Benjamin nog voorspelde. Wel hebben ze een soort van oppervlakkig, terloops muziekgenot in de hand gewerkt. Het maakte ook dat mensen gemakzuchtiger werden, voor goede muziek de deur niet meer uitwilden en de moed niet konden opbrengen om langer dan een half uur aandachtig naar muziek te luisteren.

Maar de radio en de cd kunnen ook als smaakmaker fungeren: 22% van de mensen luistert thuis wel wekelijks naar klassieke muziek. Denken die nooit: zo’n mooi vioolconcert van Mozart wil ik nu wel eens in het echt horen? Kwaliteitsbesef raakte ook in de verdrukking, het meest bij jongeren die muziek downloaden in sterk verdunde, want datagereduceerde vorm en die daarna luisteren via draagbare apparaten en miezerige oortelefoontjes, onmachtig om bassen weer te geven.

De grijze golf van echt geïnteresseerden is een bekend verschijnsel. Over die golf wordt wel geschamperd: het zou om de laatsten der Mohikanen gaan. Maar wat door ziekte, ouderdom, overlijden aan de golfkam afvalt, wordt voorlopig gelukkig aan de onderkant van die golf nog aardig aangevuld.

Een OCW rapport vermeldt dat tussen 1995 en 2005 het aantal bezoekers aan gesubsidieerde orkestconcerten met 28% is verminderd, citeert Abbing in een recent boekje. Vollediger was geweest wanneer hij daarbij ook had gezegd dat in die periode ook het aantal orkesten met 25% afnam en dat andere fuseerden. Cijfers die we zonder uitsplitsing naar gemeente, orkest en zaal maar laten voor wat ze zijn. Maar de tendens tot afname van de belangstelling is hoe dan ook wel duidelijk.

Dat intussen parallel aan deze constatering ook al tijdenlang zorgen bestaan over de continuïteit van het gevestigde muziekleven is ook een feit. De oplossingen die onder meer worden bepleit zijn heel divers. Beter, eerder beginnend muziekonderwijs, inclusief meer speciale jeugdconcerten is een van die ook door mij nadrukkelijk bepleite oplossingen. Op basisscholen is behoorlijk muziekonderwijs vrijwel niet voorhanden, middelbare scholen richten het lesprogramma cvk (culturele kunstzinnige vorming) meer op fotografie, tekenen en presenteren dan op muziek. Tenzij je toevallig een bevlogen muziekliefhebber als leraar hebt. Op gymnasia wordt kcv (klassieke cultuurvorming) gegeven die zich tot de klassieke oudheid beperkt.

Een andere mogelijkheid zijn concerten met toelichting, weer een andere programmering met lichtere kost of een mengvorm van licht en zwaar.

Met zijn specifieke repertoire en een uitvoeringskwaliteit op hoog niveau verricht iemand als André Rieu voortreffelijk zendingswerk. Alleen of dat zijn publiek aansluitend animeert om een stapje hoger richting moeilijkheidsgraad te maken en tot echt concertbezoek leidt? Of daar ooit onderzoek naar is gedaan? Wel kwam Cas Smithuizen in 2001 met zijn ietwat geruchtmakende boek Stilte! Het ontstaan van concertetiquette.

Het Noord Nederlands Orkest bedacht ooit lawaaiconcerten waarin het publiek mocht ritselen, praten, chips knabbelen, rondwandelen. Het was geen succes. Daarbij had Groningen ooit een traditie in die geest: in cafetariageest met hapjes en drankjes, met rondlopende obers. Componist/dirigent Peter van Anrooy heeft daaraan een eind gemaakt.

Ook de eerste concerten van het Concertgebouworkest stonden nog in dat gezelligheidsteken. Veel wordt nagedacht en bestudeerd, weinig wordt daadwerkelijk gedaan.

En dan plonst ineens het provocerende boekje Van hoge naar nieuwe kunst (uitg. Historische uitgeverij) van de zichzelf kunstsocioloog noemende Hans Abbing in deze betrekkelijk stille vijver. Zelf heeft Abbing eigenlijk niets met ‘klassiek’ wat tegelijk een voordeel en een nadeel is. Een voordeel omdat hij vrijmoedig, onbevangen tegen het onderwerp aankijkt, een nadeel omdat hij in het concertleven geen ervaringsdeskundigheid meebrengt en grof gezegd als buitenstaander ongekwalificeerd is.

Op geharnaste klassiekliefhebbers zullen sommige van zijn ideeën nogal rabiaat overkomen. Een paar uitspraken:

“Tachtig procent van de luisteraars, luistert niet analytisch, maar dompelt zich onder in een warm muziekbad”.

“De vergrijzing is een feit, maar pogingen om een jong publiek te lokken zijn richtingloos."

"In opkomst is de ‘folklorisering’, populairder programmering”.

“De klassieke muziekwereld kan leren van de opener, feestelijker maar ook ‘gewonere’ sfeer bij popconcerten”.

“De absolute stilte in concertzalen maakt klassieke concerten nodeloos moeilijk en zwaar”.  

“Popmuziek is interessanter: de eigenheden van de stemmen zijn groter, je kunt soms meezingen, de luisteraar wordt meer betrokken”.

“Jongeren vinden de concertcodes stijf en nep, hoewel ze de muziek als zodanig vaak best waarderen.”

‘Klassieke muziek moet niet zo op een voetstuk worden geplaatst, dat maakt het zo gewichtig”.

“Klassieke muziek is gewoon te duur, wat als de subsidies stoppen?"

“Het aanbieden van visuele prikkels zou al helpen. De dirigent zie je op de rug, de musici lijken in hun zwarte pakken inwisselbaar”.

Daar mag dan een kern van waarheid in schuilen, de remedie die Abbing heeft, muziek voortaan alleen om de gewekte losse sfeer en de oppervlakkige beleving ondergaan, niet langer met echte, doch passieve aandacht, concentratie en rust genieten, maar zoeken in de richting van informele ‘uitloopconcerten’ met bewegend publiek, hapjes en drankjes, het publiek meer laten participeren, gebruik gaan maken van dj’s en videoprojectie om alles te verlevendigen: het zijn hulpeloze slagen in de lucht.

Net als de radicale remedie: hef subsidies helemaal op of decimeer deze, ga voor opera voortaan maar naar het buitenland, laat ‘klassiek’ over aan enthousiaste amateurs. Het boekje mag dan een nuttige impuls tot (her)bezinning geven, eigenlijk is het een waardeloos pamflet.