MRAVINSKY, JEVGENY

JEVGENI MRAVINSKY, DE ARISTOCRAAT

De klassieke architecturale lijnen van Sint Petersburg dat is gebouwd op een hecht fundament van rotsen belichamen het muziekmaken van de ooit beroemdste dirigent uit die stad: Jevgeny Mravinsky, geboren 4 juni 1903. “Zo moet het!” omschreef Fritz Stiedry, Mravinsky’s voorganger bij het filharmonisch orkest Mravinsky’s vertolking midden jaren dertig vorige eeuw. Zelfs voordat hij het Sovjet dirigentenconcours in 1938 won, voorzag de doyen van het Russische muziekleven, Boris Asafyev, al een grote carrière voor hem; hij vond hem toen al een dirigent van wereldklasse.

Mravinsky stamt uit een aristocratische familie en zijn voorvaderen hadden meegevochten in de Napoleontische oorlogen (het familiecredo luidde ‘wij dienen de keizer’). Waarschijnlijk had Mravinsky muziek in zijn genen. Zijn tante Yevgenya Mravina was een belangrijke sopraan van de Mariynsky Opera, zong belangrijke rollen tijdens de premières van opera’s van Rimsky-Korsakov en was bevriend met Tschaikovsky.

Vanaf zijn zesde jaar bezocht Mravinsky regelmatig het Mariynski theater en een opvoering onder Emil Cooper inspireerde hem in 1923 om een loopbaan als dirigent te beginnen. Na de Bolsjewistische revolutie werd het leden uit welgestelde families verboden om aan het conservatorium te studeren, maar een andere tante, Alexandra Kollontai, die minister van welzijn was in de Bolsjewistische regering, schreef een aanbevelingsbrief aan componist Alexander Glazoenov om het voor haar neef toch mogelijk te maken aan het conservatorium te kunnen studeren. Dat lukte en hij studeerde onder de later in het Westen ook bekend geworden Nicolaï Malko en Alexander Gauk, die een hele generatie dirigenten opleidde en zelf leerling was van Arthur Nikisch. Hij bezocht in 1924 ook de compositieklas van Scherbachyov.

In 1929 gaf hij zijn eerste concert in het Cultuurpaleis met werken van Tschaikovsky, Glinka en Moessorgsky, maar Mravinsky begon - nadat hij van 1921 tot 1931 co-repetitor van de balletschool was geweest - zijn carrière daadwerkelijk aan het Maryinsky theater, dat toen was omgedoopt tot het Staats Academisch Theater voor Opera en Ballet; in 1932 gaf hij daar Tschaikovsky’s ballet Doornroosje. In de zomer van 1931 had hij kort na zijn eindexamen al zijn debuut met werken van Beethoven en Moessorgsky gemaakt bij het Leningrad filharmonisch orkest, waar hij vanaf 1934 ook regelmatig als gastdirigent optrad. Eveneens in 1934 verzorgde hij de première van Asafyevs ballet De fontein van Bakhchisaray, in 1935 debuteerde hij aan het Bolshoi theater in Moskou met opnieuw Tschaikovsky’s Doornroosje. In het seizoen 1937/8 verzorgde hij het openingsconcert met onder meer het pianoconcert van Khatchatoerian en later dat seizoen – 21 november, op het hoogtepunt van Stalins zuiveringen – gaf hij de première van Shostakovitch’ 5e symfonie die hij een jaar later ook opnam.

Het is nauwelijks mogelijk het belang van dat concert te overschatten. Het kwam het publiek voor dat deze muziek over hun leven ging, hun ervaringen, hun angsten. Mravinsky had tevens de ondankbare taak om de carrière van een componist die in de Pravda naar aanleiding van de geest die uit zijn 4e symfonie sprak was veroordeeld tot een soort geestelijke melaatsheid te herstellen. Het lot van Shostakovitch lag even in zijn handen. Gelukkig was het resultaat overweldigend, de zaal reageerde tenslotte wildenthousiast, menigeen pinkte tijdens het Largo een traan weg en tot slot klonk een ovationeel applaus, waarbij Mravinsky dankbaar met de partituur boven zijn hoofd zwaaide.

In 1938 won hij het Moskouse dirigentenconcours en kreeg zijn vaste aanstelling (voor het leven) bij het filharmonisch orkest. Tengevolge van de Duitse inval en de omsingeling van Leningrad werden dirigent en orkest 22 juni 1941 naar Siberië geëvacueerd. Niettemin verzorgde hij 3 november 1943 de première van de aan hem opgedragen 8e symfonie van Shostakovitch. In 1947 volgde de wereldpremière van Prokofievs 6e en in 1953 die van Shostakovitch 10e.

Het is gezien de oorlogssituatie met zijn naweeën en de culturele isolatie van de Sovjet Unie geen wonder dat Mravinsky pas na die oorlog beter bekend in het Westen. Dat was vooral te danken aan een paar tournees die hij met de Leningraders maakte. In 1946 trad hij voor het eerst in het buitenland op tijdens de Praagse Lente en dirigeerde hij voor het eerst en het laatst een ander orkest: het Tsjechisch filharmonisch in Praag. Daar werden met het Tsjechische orkest een reeks opnamen gemaakt (zie discografie). Ook Boedapest werd aangedaan.

Zijn motto voor zo’n tournee was simpel: “het orkest mag niet minder klinken dan thuis”. Heel veel van de in omloop zijnde opnamen van Mravinsky en zijn ensemble werden officieel of clandestien tijdens die tournees gemaakt.

Hij voerde Bartók uit in Boedapest, Brahms en Beethoven in Berlijn, Mozart en Bruckner in Wenen. Maar zijn grootste triomf was de vertolking van Tschaikovsky’s laatste drie symfonieën tijdens de tournee in 1956 die hem naar Oost- en West Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland bracht. De ene criticus schreef daarover: “Zijn interpretaties bezitten een wonderbaarlijke kracht en opwinding… een epische grandeur die in Westerse vertolkingen ontbreekt” en de andere: “Het Leningrad filharmonisch orkest is een klasse apart en Mravinsky is een grootmeester als dirigent en orkestpedagoog”.

In deze sfeer van sensatie en ontdekking besloot DG in 1960 tijdens een tournee naar Engeland om die late Tschaikovsky symfonieën op te nemen. Nog steeds gelden de bewuste uitvoeringen in sommige opzichten als onovertroffen door hun bijna schokkende gebrek aan sentimentaliteit, hun enorme kracht, emotionele inhoud en orkestrale virtuositeit. Later verscheen dat Tschaikovsky drietal in eerdere uitvoeringen uit 1956 nogmaals bij DG, waarbij de 4e door Kurt Sanderling werd gedirigeerd. In 1961 kreeg Mravinsky de Leninorde en nam hij voor het eerst Shostakovitch’ 12e symfonie op. Tussen 1973 en 1984 werden vier tournees naar Japan en eentje naar West Duitsland gemaakt. Dan nadert het eind met nog een keer een opname van Shostakovitch’ 12e in 1984, een laatste concert in Leningrad met Schuberts 8e en Brahms’ 4e in 1987; Mravinsky overlijdt 19 januari 1988 thuis.

Mravinsky beschikte over een heel breed repertoire. De kern daarvan werd gevormd door de symfonieën van Beethoven, Brahms, Bruckner, Tschaikovsky en Shostakovitch. Mar hij programmeerde ook Bach, Händel en Wagner, het werk van Glazoenov en van minder bekende Russische componisten als Kluner, Lyatoshinsky en Salamov. Hij bepaalde ook nadrukkelijk de Russische uitvoeringsnorm voor het werk van zo totaal verschillende componisten als Bruckner, Bartók, Honegger, Hindemith, Strauss, Prokofiev en Stravinsky.

Voor zover ze opnametechnisch geslaagd zijn, stellen zijn ‘live’ opnamen met muziek van Mozart, Beethoven, Schubert, Weber, Brahms, Bruckner, Wagner, Strauss, Sibelius, Debussy, Bartók, Tschaikovsky, Shostakovitch, Honegger, Hindemith, Prokofiev en Stravinsky (zoals gebundeld in de Melodia Mravinsky Editie) ons in staat om Mravinsky’s interpretatiekunst goed te beoordelen. Het is dan of de luisteraar deel heeft aan een creatief proces, of hij de muziek voor het eerst en het laatst hoort. De dirigent moet dat hebben beseft want al maakte hij in de periode 1938-1961 studio opnamen, beschouwde hij zaaloptredens als heilig en vond hij dat de studiosfeer een hinderlijke barrière tussen orkest en publiek vormde.

Maar hoe was zo’n concert onder Mravinsky dan? Gennady Rozdestvensky herinnert zich een uitvoering van Scriabins Poème de l’extase kort na de 2e Wereldoorlog: “Tijdens de opbouw van de finale stond ik onwillekeurig op van uitgelatenheid vanwege zo’n overweldigende climax”. Een ander ooggetuigenverslag komt van Era Baruchaeva die lerares was aan het conservatorium. Zij herinnerde zich een uitvoering van Tschaikovsky’s Notenkrakerssuite: “Het was alsof er een heel nieuw werk werd gespeeld – het effect was overweldigend” en bij een verklanking van Bruckners 9e symfonie “kregen alle mensen om me heen tranen in de ogen tijdens het Adagio”.

Toch was er geen standaard procedure. Iedere uitvoering had weer iets anders, iets nieuws. Mravinsky’s leerling Mariss Jansons vertelde me daarover: “Binnen vijf jaar hoorde ik ook vijf verschillende opvattingen van Tschaikovsky’s 5e symfonie”.

Uiteraard bestond een bijzondere band tussen Shostakovitch en Mravinsky, alleen al omdat ze beiden Leningraders waren. Na de triomf van de 5e symfonie, kon de dirigent nog zes volgende symfonieën ten doop houden en wanneer Mravinsky niet de wereldpremière gaf – zoals in het geval van de 7e, 11e en 15e – zei de componist achteraf dat Mravinsky pas later de ‘echte’ première had verzorgd. Hun vriendschap stelde Mravinsky in staat om diep in het creatieve proces door te dringen. Zo was hij als het ware niet alleen de interpreet, maar ook de mede schepper van een aantal van de meest tragische 20e eeuwse symfonische werken. Mravinsky had een groot respect voor Shostakovitch en hij beschouwde diens oeuvre als de kern van zijn repertoire.

Tijdens het lange sterfproces van zijn vrouw onderbrak Mravinsky zijn buitenlandse optredens gedurende drie jaar en zag hij ook af van de eer om Shostakovitch’ 13e symfonie de eerste uitvoering te geven.

Iemand die zozeer verweven was met het Sovjet muziekleven moest welhaast een prominent en trouw lid van de communistische partij zijn geweest. Frappant genoeg blijkt niets minder waar. Ongelooflijk maar waar: Mravinsky was nooit partijlid en hij compromitteerde zich nooit met de Sovjet autoriteiten. Hij weigerde een verklaring te tekenen waarin Solsjenitsin werd veroordeeld en mocht voor strak enige jaren niet naar het buitenland. Mravinsky eiste ook dat Joodse musici een vooraanstaande plaats kregen in zijn orkest. Later, toen veel van zijn orkestleden de kans grepen om naar Israel of het Westen te emigreren, moest hij voor het Politbureau verschijnen om de vraag waarom? Te beantwoorden. Zijn antwoord was kort maar krachtig: “Dat ligt niet aan mij, maar aan u en uw politiek”.

Mravinsky’s dirigeerstijl herinnert het meeste aan die van Fritz Reiner en George Szell: ontheatraal, op detail gericht en met minimale bewegingen. Zijn vertolkingen werden gekenmerkt door een verbluffende dynamische plooibaarheid en een optimale klankbalans. Aan de ene kant waren ze heel streng en strikt, aan de andere ook uiterst expressief met als een soort rode draad een filosofische inslag. Mravinsky repeteerde heel fanatiek en besteedde wel acht of tien repetities aan bekend repertoire. Bekend is dat hij soms wel een jaar besteedde aan het verkennen van een werk om het tenslotte niet uit te voeren.

Over zijn privé-leven is weinig bekend. Alleen dat hij een groot natuurliefhebber was en letterlijk en figuurlijk graag buiten was. Of daarvan ook iets in zijn musiceren doorklinkt? Heel verschillende dirigenten als Celibidache, Markevitch, Maazel, Muti, Abbado en Giulini hebben ooit beweerd dat ze een en ander aan de inmiddels een legende geworden Mravinsky verschuldigd zijn. 

 

Pas veel later, in 1973 met Yuri Temirkanov en in 1987 met Mariss Jansons deden de Leningraders Amsterdam aan.