LUPU, RADU II

RADU LUPU, BESCHEIDEN, INTROVERT LYRICUS

Over de 30 november 2005 zestig geworden, in het Roemeense Galatz geboren bescheiden pianist Radu Lupu is voor de oppervlakkige onderzoeker weinig biografisch materiaal voorhanden. Hij ontving zijn eerste pianolessen bij Lia Busuioceanu en debuteerde op twaalfjarige leeftijd met louter eigen werken. Later kreeg hij les van Florica Muzicescu (die eerder ook Dinu Lipatti tot haar leerlingen telde) en Cella Delavranca. In 1961 kreeg hij een studiebeurs om in Moskou bij de beroemde Heinrich en diens kleinzoon Stanislav Neuhaus zijn opleiding voort te zetten.

In 1966 won hij in de V.S. het Van Cliburn concours en in 1967 het Enescu concours. Aan het eind van zijn opleiding in 1969 won hij de eerste prijs bij het pianoconcours in Leeds en gaf hij zijn eerste recital in Londen. Kort daarop ondernam hij met het Londens symfonie orkest een tournee door Europa.

In 1972 debuteerde hij in de V.S. en in 1975 was hij de solist bij de wereldpremière van het pianoconcert van André Tsjaikovski. Onder leiding van Herbert von Karajan trad hij in 1978 in Salzburg op tijdens het festival, in 1986 met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Riccardo Muti.

In 1989 ontving hij de Italiaanse Abbati-prijs en in 1995 ontving Lupu voor zijn door Decca uitgebrachte platen een Grammy en een Edison voor zijn Schumann opname. De erg bescheiden, introverte pianist die nooit onderwerp van schandalen of rellen was en die zijn optredens strikt beperkt, maar wel eerder in Nederland optrad, onder andere tijdens recitals en met het Concertgebouworkest, concentreert zich in zijn repertoirekeus op Mozart en de romantische negentiende eeuwse werken van Schubert, Schumann en Brahms. Opnamestudio’s schuwde hij, vandaar dat we het moeten stellen met een beperkt aantal, deels recentelijk ter ere van zijn verjaardag gerecyclede Decca opnamen. 

Hij blijkt niet zoals wel werd vermoed door Decca afgedankt te zijn, maar besloot helaas geen opnamen meer te willen maken. Overgehaald door partners als Murray Perahia en Daniel Barenboim in de jaren tachtig en negentig volgden nog wel twee cd’s, eentje gewijd aan Mozart/Schubert (Sony, 1984) en eentje aan Schubert (Teldec, 1993).  Dat Lupu en Perahia een ideaal koppel waren, spreekt vanzelf; verassend is wel het samengaan met Barenboim dat opnieuw wordt gekenmerkt door een verfijnde elegace en een veelkleurige animo. Na de spirituele vaart van de Marches militaires klinkt de rest van het programma natuurlijk een stuk serieuzer. Het variatiewerk is rijk geschakeerd, maar de grote verrassing wordt gevormd door de sonate voor pianoduet in C, D812 die liefst 43 minuten vergt. Langer kan haast niet, zelfs bij Schubert. Het haast symfonisch aandoendewerk is qua statuur vergelijkbaar met de negende symfonie en het strijkkwintet. Een heel gamma aan toucher, attaque, inkleuring passeert in de detailrijke vertolking de revue. 

Waarschijnlijk achtte hij zich te kwetsbaar en vond hij zijn muzikale uitingen te persoonlijk om er blijvende waarde aan te kunnen toekennen. Als lyricus uit duizenden dragen Lupu’s interpretaties een vooral lyrisch stempel; op bewonderenswaardige manier  is hij in staat om heel gevoelige te nuanceren, vooral in zachte, verinnerlijkte passages. Dat komt natuurlijk vooral het werk van Schubert ten goede. Probeer de sombere sonate in a D. 845 en daarna de lichte, levendige finale van die in A D. 664. Soms lijkt het haast of Lupu in trance, in stille vervoering speelt. Maar ook in de composities van Beethoven komen ineens waardevolle details naar voren; daar is hij wel allesbehalve robuust, eerder ingetogen. Zijn late Brahms is heel passend gehuld in prachtig goudbruine herfsttinten. Probeer hier vooral op. 117/3 waarin hij haast lijkt te slaapwandelen, op. 118/2 waarin het omgekeerde thema haast nog mooier klinkt dan het origineel, op. 118/4 met zijn halftinten en het bitterzoete nr. 6. Heel apart ook op. 119/2 (waaraan Rachmaninov in zijn Prelude op. 32/7 refereert). Prachtig zoals rond de muziek een bijzonder dichterlijk aura, een heel eigen ambiance tot stand komt.

De sonate van Franck met Chung is afwisselend een en al teerheid, poëzie en grandeur; Debussy’s laatste werk lacht hier door de tranen heen met in de finale echo’s van een Napolitaanse tarantella.

 

In maart 2006 werd de pianist geëerd met de ‘Premio internazionale Arturo Benedetti Michelangeli. Het blijft frappant en bewonderswaardig, dit unieke kunstenaarschap met al zijn subtiele, ongewone inzichten en met het motto ‘eenvoud als kenmerk van het ware’. Gelukkig kan het in elk geval via een stel (her)uitgaven blijvend worden  gekoesterd.