DESSAY, NATALIE

NATALIE DESSAY, VERBLUFFEND COLORATUURKUNSTENARES

Eigenlijk is haar achternaam niet Dessay, maar Dessaix. Ze veranderde die om vervelende grappen over ‘De seks’ te vermijden. Wat triviaal, hoewel men die nieuwe naam nauwelijks zal aantreffen in Franse telefoonboeken. Maar natuurlijk veel belangrijker is het feit van de bijzondere zangkunst van Dessay. Men moet lang zoeken en luisteren om sinds de doorbraak van Edita Gruberova in het midden van de jaren zeventig (vorige eeuw intussen) een andere coloratuursopraan te vinden wier technisch uitstekend geschoolde stem met zoveel gemak en zo flexibel tot boven de hoge F reikt. Niet slechts dat, die stem verliest daarbij ook niets aan glans, charme, stijl en intelligentie.

Beluister bijvoorbeeld haar cd met ‘Mozart heldinnen’ om dat te ervaren. Hier wordt zonder alle blijken van zo’n klein opdondertje gezongen zoals we dat in deze specialisatie maar al te goed kennen. Hier is de voordracht luchtig, soms smachtend, maar steeds fraai gekleurd en heel kenmerkend met een expressie die zowel de heroïsche emoties van Constanze’s ‘Martern aller Arten’ als de mild melancholieke beweeglijkheid van Ilia’s ‘Zeffiretti lusinghieri’ omvatten.

En karakter bezit de nu ongeveer veertigjarige. Haar vrij kleine, pittige gestalte en haar leuke gezicht suggereren maar al te makkelijk zo’n typisch Franse gamine, maar dat uiterlijke beeld is bedrieglijk. In wezen heeft ze niets kokets. Ze kan fel reageren, heeft een goed ontwikkeld gevoel voor humor en verraadt geen spoor van prima donna gedrag. Kortom ze is gewoon zichzelf, gelukkig getrouwd met de voortreffelijke Franse bariton Laurent Naouri en moeder van twee aardige kinderen. Mede daardoor weet ze goed ‘nee’ te zeggen tegen sommige verleidelijke aanbiedingen om daardoor niet haar carrière haar leven te laten beheersen.

Toch zijn er ambities genoeg. Lang niet alle hebben die tot nu toe hun neerslag gevonden in cd opnamen. Tijdens het festival in Aix-en-Provence nam ze in 2001 afscheid van haar rol als Koningin van de nacht in Mozarts Zauberflöte, maar maakte ze juist haar debuut in de zuiver lyrische rol van Suzanna in Le nozze di Figaro (met Muti in de Weense Staatsopera). Ook waagde ze de sprong in het diepe van het Italiaanse bel canto als Amina in Bellini’s La sonnambula in Milaan, waar ze postuum Maria Callas in haar vroegere glansrol uitdaagt. Op het programma stond ook de latere Franse versie van Donizetti’s Lucie de Lammermoor als tegenhanger van de geijkte Italiaanse versie uit 1835. Hopelijk wordt die op cd nog gerealiseerd.

Dat ze geknipt was voor de rollen van Giulietta, Antonia en de mechanische pop Olympia in Offenbachs Les contes d’Hoffmann spreekt vanzelf. Maar er zijn niet veel sopranen die het er in deze driedubbelrol zo goed van afbrachten. Voor iemand met zo’n betrekkelijk kleine stem betekent dat grote risico’s nemen, maar Dessay deinst daar blijkbaar niet voor terug, al is ze soms ietwat gefrustreerd dat ze geen forse, dramatische vrouwenrollen als die van bijvoorbeeld Medea kan zingen. Maar ze droomt er wel van ooit voordat ze zich van het toneel terugtrekt Donna Anna en Violetta te kunnen zingen, al was het maar voor de eigen lol. Natuurlijk ontwikkelt de stem zich verder, wordt ronden en krijgt meer kleur, maar ook daar zijn grenzen aan. Maar wat de natuur haar wel toestaat om te doen is al opmerkelijk genoeg.

De in Lyon geboren Natalie Dessay groeide op in Bordeaux, waar haar vader een baan als civiel-ingenieur had, maar het gezin geen blijken van bijzondere muzikaliteit gaf. Een paar grammofoonplaten, dat was alles. Als tiener was Natalie dol op ballet en theater en nadat ze van het lycée kwam, begon ze aan een opleiding tot actrice. Maar tijdens die studie werd haar gevraagd om iets te zingen in een stuk van Molière, dus nam ze een paar zanglessen. Curieus genoeg was haar eerste leraar een lid van het operakoor uit Bordeaux, die wel pianoles gaf maar nog nooit een zangleerling had gehad. Om wat bij te verdienen werkte ze in een slagerij. Zelf zegt ze daarover: “Het klinkt als een grap, maar ik leerde daar twee dingen – wees niet benauwd voor hoge noten en houd nooit op voordat je iets zo volmaakt mogelijk hebt gemaakt”.

Na een seizoen in het koor van de opera in Toulouse won Dessay een zangconcours en kreeg op grond daarvan een beurs aan de Ecole d’art lyrique in Parijs. Het is een opleiding waar ze met plezier en dankbaarheid op terugkijkt omdat ze kon werken met mensen die een hoge muzikale standaard in de opvoeding maatgevend vonden. Daar trof ze ook Jean-Pierre Blivet die later haar zangleraar werd. Niettemin heeft ze ook best kritiek op het Franse zangonderwijs in het algemeen, waar te weinig aandacht wordt besteed aan basistechnieken.

Dessay ontwikkelde zich snel en kreeg ook meteen goede kansen. Ze debuteerde als soliste in Bizets onbekende komische opera Don Procopio. Korte tijd later won ze in 1990 het Internationale Mozart concours in Oostenrijk. Haar succes leidde tot engagementen in  Lyon, Genève en bij de Bastille Opéra in Parijs. Een contract aan de Weense Staatsopera volgde snel; daar zong ze Olympia in Hoffmanns vertellingen, Sophie in Der Rosenkavalier en Zerbinetta in Ariadne auf Naxos, nog steeds een van haar lievelingsrollen die ze eind 2000 in Dresden op DG kon bestendigen met Giuseppe Sinopoli in zijn laatste opname met de Staatskapel.

In 1994 zong ze zowel de Koningin van de Nacht uit Mozarts Zauberflöte als de titelrol uit Delibes’ Lakmé voor het eerst; ook die rollen zijn op de plaat gedocumenteerd. Twee jaar later volgde de vervulling van een andere lievelingsrol, die van Ophélie in Thomas’ Hamlet. Dessay toog naar de Scala, de Met en Salzburg en overal werd ze teruggevraagd. Pierre Boulez dirigeerde voor haar Stravinsky’s Le rossignol waarin ze inderdaad kwinkeleert als een nachtegaal; ook dit werk werd met haar opgenomen, nu met James Conlon als dirigent. Bij Marc Minkowski zong ze in Offenbachs Orphée aux enfers en bij William Christie in Händels Alcina. Het is eigenlijk een opvallende catalogus van snelle successen waar de zangeres zelf nog steeds verbaasd over is. Ze besefte blijkbaar niet echt hoe goed haar stem was en ze vertrouwde meer op wat ze als uitvoerend kunstenares kon doen dan op wat ze alleen puur vocaal presteerde.

Uiteraard ligt er een stevig accent op Frans repertoire, geen wonder want het is ideaal om in haar moedertaal te kunnen zingen. Haar voorkeuren zijn wel vrij opvallend en reiken van Rameau (een favoriet met zijn exuberante en expressieve muziek) tot de veel minder bekende Henri Sauguet van wie ze in de opera Les caprices de Marianne uit 1954 zingt. Een werk dat is gebaseerd op een stuk van Alfred de Musset. Maar er lokt veel meer: Offenbachs Robinson Crusoe, Chabriers Le roi malgré lui en Delibes’ Le roi l’a dit, alles komische juweeltjes die dan wel zo goed mogelijk gepolijst en opgepoetst moeten worden om echt succes te hebben. Aan bod komen dergelijke werken helaas nauwelijks.

In de loop der tijd zijn er in Frankrijk heel wat markante coloratuursopranen geweest: Lily Pons, Mady Mesplé en Mado Robin behoren tot de bekendsten, maar Dessay is een klasse apart, hoewel ze sommige van hun rollen heeft overgenomen, waaronder Lakmé en Lucia. Gelukkig vertoont ze niet het lichtelijk scherpe gekwetter van hun zilverachtige timbre. Maar ook zuiver muzikaal is ze hen de baas. Haar muzikaliteit en haar toneelinstinct maken haar stukken interessanter.

Grappig genoeg voelt ze zich minder gestimuleerd door haar voorgangsters, maar eerder door zangeres van buiten het operacircuit. Met name jazz zangeressen als Billie Holiday en Ella Fitzgerald imponeren haar met hun ‘touch of swing’. Ook is ze geïntrigeerd door de IJslandse rockster Björk. Maar ze heeft ook alle waardering voor haar Franse generatiegenoten Véronique Gens, Mireille Delunsch en Alexia Cousin.

Intussen is Dessay voortdurend op zoek naar geschikte medewerkers. Ze blijkt zich nog al eens eenzaam te voelen. Niet zozeer de eenzaamheid van het in hotels ‘uit de koffer’ leven al is dat erg genoeg, maar artistieke eenzaamheid omdat ze zoveel alleen moet doen. Liefst zou ze deel willen uitmaken van een team, maar dat is in haar geval lastig. Ze lijkt op zoek te zijn naar mentoren, naar Pygmalions die haar uitdagen om zichzelf te overtreffen.

Een poosje werkte ze in Londen samen met de coach Gerald Martin Moore. Bij hem gaat het om veel meer dan techniek alleen. Omgekeerd is Moore verbaasd over Dessay’s zelfonderschatting, die echter niet een blijk is van valse bescheidenheid. Waar andere zangeressen euforisch zouden zijn over het bereikte resultaat, blijft Natalie twijfelen en vindt ze dat haar toon nog best wat voller en ronder kan, dat ze beter legato kan zingen en de tekst duidelijker kan uitspreken. Haar grootste probleem lijkt een hoesten als ze erg zenuwachtig is.

Dessay is redelijk mild in haar opinie over regisseurs. Zelfs Graham Vick wordt niet afgekraakt voor zijn bizarre Don Giovanni in Glyndebourne in 2000. Ze is gesteld op vernieuwing en heeft een hekel aan vastgeroeste tradities. Haar persoonlijke favorieten zijn Patrice Caurier en Moshe Leiser, vooral omdat ze zo goed met acteurs weten om te gaan.

Ook over het maken van opnamen uit ze zich met weinig enthousiasme. Toch is haar discografie al best imposant. Die bevat een van de mooiste versies ooit van Delibes' Lakmé met Plasson, een geweldige Morgana in Christie’s opname van Händels Alcina, een zondig sexy Eurydice in Minkowski’s Orphée aux enfers en een prachtige verzameling van 11 Vocalises waarmee ze een paar prijzen in de wacht sleepte. 

Haar opname van Mozart heldinnen bezorgde haar ook uitstekende kritieken, met name voor de drie aria’s van de Koningin der nacht en die van Konstanze uit de Entführung. Ze is er zelf niet ontevreden over en vindt er niet veel op aan te merken. Ook de najaar 2003 verschenen cd met Franse opera aria’s getuigt van het hoogst denkbare niveau.

Na ruim tien jaar op het hoogste niveau in dit bijzondere segment van de opera te hebben gewerkt, ziet Dessay de toekomst met een mengeling van schroom en vastbeslotenheid tegemoet. Tot nu toe verliep haar loopbaan op rolletjes, zonder noemenswaardige dips en met een gestage uitbreiding van haar repertoire. Irritatie toont ze wel over een anonieme website ‘L’anti-Natalie’ met nare uitspraken over haar.

 

Enige aarzeling vertoont ze ook over het oppakken van een rol die haar op het lijf geschreven lijkt: Bergs Lulu. Die had ze in 2000 in Wenen kunnen zingen, maar ze deinsde daar op het laatst voor terug. Ze kan niet zo snel noten lezen en instuderen en het ontbrak haar dus aan zelfvertrouwen. Bovendien is Christine Schäfer momenteel zo geweldig in die rol en zou ze behoefte hebben aan een regisseur als Patrice Chéreau die deze rol een waarachtig karakter weet te geven en niet alleen maar een projectie van manlijke seksuele fantasieën. Dus toch sporen van onzekerheid.