CLUYTENS, ANDRÉ

ANDRé CLUYTENS: ONBEKENDE BELG

Hoewel afkomstig uit Antwerpen en incidenteel bezig met het Belgisch Nationaal Orkest in Brussel is André Cluytens voor Nederland tamelijk onbekend gebleven. Wie hem wilde horen, moest dat doen via zijn optredens ver weg of via zijn platen. Zijn carrière verliep ook vrij onopvallend, zonder schandalen en zonder veel publiciteit.

Begonnen is de in 1905 geboren dirigent eigenlijk als pianist. Hoewel student van het Vlaams conservatorium was hij Franstalig. Zijn vader was operadirigent aan het Franse theater in Antwerpen, zijn moeder was zangeres. In 1923 begon Cluytens een schijnbaar veelbelovende carrière als pianist, maar dat bevredigde hem niet genoeg, zodat hij de kans greep om als repetitor aan het Antwerpse Théâtre Royal te beginnen, waar hij vervolgens Bizets Parelvissers mocht leiden. Hij bleef er tot 1932. Daarna waagde hij de sprong naar Frankrijk.

Slechts een keer trof ik de inmiddels 62-jarige Cluytens voor een kort gesprekje na een concert in Wenen in 1967, niet vermoedend dat hij kort daarop, op 3 juni, in Parijs zou sterven. Ook op hogere leeftijd maakt de slanke, elegante dirigent met zijn blonde haren, zijn verfijnde trekken en zijn soms wat dromerige blik nog steeds een vitale indruk. Natuurlijkheid is ook zijn belangrijkste wezenstrek tijdens het dirigeren. Hij behoort tot het dirigententype dat subtiel te werk gaat, over een groot stijlgevoel beschikt en een persoonlijke wijze van musiceren toont, waarbij zijn ego achter het uit te voeren werk verscholen blijft. Slechts één beurt schijnt hij met het Concertgebouworkest te hebben vervuld, tijdens een Montreux Festival. Sinds 1960 leidde hij ook alweer weinig opvallend het Belgisch Nationaal Orkest.

"Kort na mijn start als dirigent in Antwerpen - dat was in 1926 - ging ik naar Frankrijk, waar ik vanuit Toulon via Lyon in 1942 in Parijs terecht kwam bij het Orchestre National en het Conservatoriumorkest. Aan die weg was niets sensationeels, integendeel. Het was vrij logisch dat ik in Parijs vanaf 1944 ook bij de Opéra werkte, en van daaruit sinds 1947 aan de Opéra comique. Omdat mijn eerste concert in het buitenland - met het Kamerorkest uit Lausanne - kort voor de oorlog plaatsvond, bood de daaropvolgende cesuur me de gelegenheid om in alle rust te rijpen. Dat betreur ik niet, hoewel ik daardoor dus pas aan mijn internationale loopbaan begon toen ik de veertig al was gepasseerd. Laat dus, volgens huidige begrippen. Nu trekken jonge dirigenten al de aandacht voordat ze zichzelf hebben leren kennen. Je zou in het algemeen minder moeten hoeven reizen. Ik ben heel gelukkig dat ik dit jaar twee keer een langere periode bij de Weense Opera was en daar tussendoor nog Parsifal dirigeer. Ik deed daar behalve Fidelio, Tannhäuser, Lohengrin, Tristan en Rosenkavalier met name Pelléas et Mélisande. Maar ook ik kom tijd tekort. Toujours manque de temps, difficulté de coordination. Non, pas de différences. In 1968 ga ik vier maanden naar de Met in New York. Met vier opera’s: Lohengrin, Fliegende Holländer en twee nog niet vastgelegde werken. Het is mijn debuut daar."

U heeft een speciale band met Wenen?

"Ja, ik debuteerde daar in 1948 bij het tweede internationale muziekfeest van de Konzerthausgesellschaft met het Weens Symfonie Orkest, met typisch Franse muziek: Berlioz, Messiaen, de Nocturnes van Debussy en Ravels La valse."

Voor een vooral met Frans repertoire geassocieerd iemand vertolkt u een breed repertoire. Alleen Mozart ontbreekt daarin opvallend.

"Om eerlijk te zijn: sinds ik Bruno Walter met Mozart hoorde, heb ik daar niet de moed voor. Zou ik me ooit aan hem wagen, dan liefst met een nieuwe operaproductie. Gek genoeg ga ik veel makkelijker met Wagner om."

In Bayreuth, waar hij de eerste en laatste Belgisch-Franse dirigent was, leidde Cluytens Meistersinger, Tannhäuser en Parsifal.

“Toen ik bij Parsifal inviel voor Knappertsbusch, zei die me achteraf: ‘U wordt mijn opvolger!’ Daar is het weliswaar nooit van gekomen, maar ik was er trotser op dan op veel spectaculaire successen."

 

(1967)