CRESPIN, REGINE

RéGINE CRESPIN: GEMISTE KANSEN

Terecht wordt momenteel veel geklaagd over het vaak merkwaardige doen (steeds meer van hetzelfde) en meer over het laten van de muziekindustrie nu, maar ook uit vroeger tijden blijft menig raadsel. Neem het geval van de 23 februari 1927 in Marseille geboren mezzosopraan Régine Crespin die aanvankelijk voor apothecares had geleerd en na in Parijs zang te hebben gestudeerd in 1949 in Reims als Charlotte in Massenets Werther debuteerde, in 1950 in Mulhouse als Elsa in Wagners Lohengrin optrad en een eerste prijs won aan het Parijs’ Conservatorium en meteen Desdemona zong in Verdi’s Otello zowel als Elsa in Wagners Lohengrin. In 1951 volgde Tosca in Puccini’s gelijknamige opera, in 1953 Sieglinde in Wagners Walküre en de Marschallin in Strauss’ Rosenkavalier, in 1954 gevolgd door Brünnhilde in Reyers Sigurd, in 1956 de gravin in Mozarts Nozze di Figaro. In 1957 deed ze mee als Madame Lidoine in de wereldpremière van Poulencs Dialogues des carmelites, in 1958 debuteerde ze in Bayreuth als Kundry in Parsifal en in 1959 in La Scala in Pizzetti’s Fedra.Aan successen geen gebrek,maar ze moest tot elf jaar na haar debuut wachten voordat ze werd uitgenodigd voor een opname. Tegen de tijd dat ze zich in 1958 meldde voor de eerste opname van Poulencs Les dialogues des carmélites was ze al de beste en bekendste Franse sopraan van haar generatie. Erkenning had ze al genoeg gehad. “Ik wens een zonnige stem met Méditerranékarakter als de jouwe en even helder als je haren” zei Wieland Wagner haar toen hij haar uitnodigde om in Bayreuth niet als Sieglinde of Elsa, maar als Kundry te debuteren in Parsifal. De beste vertolker van dat werk destijds, Hans Knappertsbusch voegde daar waarderend aan toe: “Frau Crespin, u bent de beste Kundry die ik ooit heb gehad”. Dat was in 1958, een jaar nadat Poulencs opera in Parijs werd vastgelegd, een paar maanden na de première in de Parijse opera.Poulenc had de rol van Madame Lidoine voor een specifiek stemtype geschreven (hij identificeerde elke non met een bekende rol). Hij wilde een stemgeluid als dat voor Verdi’s Desdemona, een van Crespins lievelingsrollen in de Parijse opera gedurende de jaren vijftig vorige eeuw. Hij ging daartoe speciaal naar voorstellingen luisteren waarin zij optrad en reageerde: “Dát is de sopraan die ik wil!”. Voor hem was zij ‘Crespinette’ en later wonnen ze samen een Grand Prix du Disque voor de EMI opname van het Stabat mater onder Georges Prêtre. Crespin behoort met haar donker gekleurde, grote sopraan tot een lange reeks voortreffelijke Franse zangeressen. Haar lerares aan het Parijs’ Conservatorium, Suzanne Cesbron-Viseur, had les gehad van de mezzo Pauline Viardot en zij op haar beurt was een zus van Malibran en dochter van Manuel Garcia voor wie Berlioz ooit zijn uitgave van Glucks Orphée en Alceste verzorgde. Bovendien koos hij haar uit voor de rol van Dido in zijn Les Troyens.Mede daarom overtuigt Crespin waarschijnlijk zo bijzonder wanneer ze werk van Berlioz zingt, of de aria uit Gounods Sapho die ook voor Viardot werd geschreven. Van haar uit is een directe lijn te volgen naar de eertijdse krachtige Franse stijl en traditie. Een van de aantrekkelijkste eigenschappen van Crespins stem is dat deze – net als de persoonlijkheid van Poulenc – twee kenmerkende chiaroscuro gebieden bezit. Crespins lage register heeft een haast hoboachtig karakter dat ervoor zorgt dat de productie van haar prachtige zachte hoge noten door hetzelfde instrument zo verrassend is. Het moet beslist dat etherische geluid zijn geweest dat Poulenc voor zijn Madame Lidoine wenste.Aan complimenten van collega musici geen gebrek. Dirigent Henry Lewis riep haar vanuit de orkestbak van de New Yorkse Met tijdens een eerste repetitie van Bizets Carmen toe: “Je bent de meest seksi vrouw die ik ooit zag!” En Lotte Lehmann die regisseerde bij een opvoering van Strauss’ Rosenkavalier in 1962, ook aan de Met, noteerde: “Met zo’n grote kunstenares te werken was een vreugde van begin tot eind….. nog nooit had ik het trio uit de laatste akte zo hemels horen zingen, met zulke extreem tere pianissimi; het was bijna niet meer van deze wereld met zijn zilverglanzende schoonheid”. Tijdens een radioprogramma liet Felicity Lott een opname horen van ‘Ah! Cher monsieur, excusez-moi’ uit Christiné’s Phi-Phi bij wijze van voorbeeld van volmaakte zang. Bijzonder is vooral ook Crespins frasering, waarbij ze nooit de mogelijkheden van het lichtelijk burleske overdrijft in een koket lied. Alles blijft briljant klinken en naar beneden toe reikt haar stem met gemak tot een lage A.Zeker voor haar vele bewonderaars was het frustrerend dat zo weinig opnamen van Crespin verschenen. Zeker omdat ze zovele nieuwe rollen vervulde: Elisabeth in Wagners Tannhäuser  en Leonore in Beethovens Fidelio, Elsa in Lohengrin (1963), de titelrol in Glucks Iphigénie en Tauride (1964), Carmen in Bizets opera (1972), Mme de Croissy in Poulencs Dialogues des carmélites (1977), de titelrol in Offenbachs La grande-duchesse de Gérolstein (1979), de dito in Menotti’s The medium (1985) en de gravin in Tschaikovsky’s Schoppenvrouw (1989), tevens haar laatste optredens in Warschau en Parijs.Tussen 1959 en 1969 toen ze op het hoogtepunt van haar kunnen was, werkte ze slechts mee aan vier complete opera opnamen: tweemaal als Sieglinde in Wagners Walküre, eerst met Solti voor Decca, een paar jaar later met Karajan voor DG en als Feldmarschallin in Strauss’ Rosenkavalier, weer onder Solti op Decca. Frustrerend ook  dat ze nogmaals voor Decca, nu onder Varviso in Wenen brokken Rosenkavalier opnam in plaats van zich aan een van haar andere grote rollen te mogen laten horen. Waarschijnlijk is de staat van de opera-instellingen en hun ontevredenheid met de Franse zangkunst uit die tijd hier mee debet aan.In de jaren zestig waren wel lp’s met ‘live’ uitvoeringen met Crespin in de titelrol van  onder meer Fauré’s Pénélope, Glucks Iphigénie en Tauride, Massenets Marie-Magdeleine en Berlioz’ Damnation de Faust  in omloop. Weinig is daarvan op cd verdoekt en Monteux’ met het werk van Berlioz is een gunstige uitzondering dankzij de BBC. Verder is er op Erato een brokje Carmen uit 1974Pas later, in de jaren ’70, wendde Crespin zich tot het Franse operetterepertoire voor mezzosopraan met Offenbach voorop, getuige een complete La Périchole uit 1990 nog. In 1978 ontstond nog een studio-opname van Massenets onbekende Don Quichotte waarin ze uiteraard Dulcinée zingt.Gelukkig is er wel een redelijk stel recitalplaten. Recyclings meegerekend is er een vijftal van Decca, een viertal van EMI en elk eentje van Sony en Vega. Deze opnamen geven feitelijk het beste beeld van de veelzijdigheid en de kwaliteiten van Crespin. Mooist en belangrijkst van al is haar onvergetelijke uitvoering van Berlioz Les nuits d’été met Ansermet, thans gekoppeld aan Ravels Shéhérazade en liederen van Poulenc. Als ooit de titel van de Decca serie Legends van toepassing was, dan hier wel. In haar autobiografie noteerde de zangeres dat dit haar enige eigen opname is waarop ze echt is gesteld.Ze vertelt daarin ook, dat Ansermet zeven maal het eind van ‘Le spectre de la rose’ liet overdoen. Waarom? Wilde ze weten. Omdat er telkens duidelijk ademhaling te horen was wanneer ze het woord ‘jalouser’ zong, vond hij. Ze legde uit dat ze het welbewust telkens zo had gezongen, hij ging akkoord en de eerste ‘take’ werd gebruikt.Een EMI opname met Wagners Wesendonck liederen en verder o.a. de beide aria’s uit Verdi’s Don Carlo is helaas niet meer leverbaar, haar Decca opname met Franse opera aria’s hopelijk nog wel. Verdwenen daarentegen lijkt het Decca album Prima donna in Paris met een tweetal cd’s dat de komischer aspecten van haar kunst onthult. Maar het is goed dat tenminste het zevental liederen van Poulenc op die geweldige Berlioz/Ravel cd is bewaard, net als Debussy’s Chansons de Bilitis. Jammer dan weer het wegvallen van een vergelijkbare EMI opname met o.a. liederen van Canteloube, Fauré, Roussel en Sauguets Berceuse créole.Op het operatoneel was Crespin een dominante persoonlijkheid, ze wist zich ook als actrice goed te manifesteren, had veel gevoel voor timing maar schijnt ook doodnerveus te zijn geweest. Waarschijnlijk verhoogde dat juist het persoonlijke karakter van haar acterend zingen. Iedereen die haar meemaakte, roemt haar romige timbre en plooibaarheid als belichaming van haar vrouwelijkheid.Crespins stem was niet makkelijk goed te registreren en de Decca technici spraken oneerbiedig over haar als een “Frans kanon”. Maar Crespins beroemde tere hoge noten en haar uitgebreide, donkerexpressieve lage register kwamen nooit hard aan en leken twee essentiële elementen van haar persoonlijkheid te vertegenwoordiger: Parijse chique en Mediterraanse gloed. Met een galavoorstelling in het Parijse Champs Elysées theater nam Crespin in 1990 afscheid van het toneel. Op 5 juli 2007 overleed zij. 

Discografie

Berlioz: Les nuits d’été; Debussy: Chansons de Bilitis; Poulenc: 7 liederen uit Banalités; Courte Paille; Chansons villageoises; Poèmes de Louis Aragon;  Ravel: Shéhérazade. Met het Suisse romande orkest o.l.v. Ernest Ansermet c.q. John Wustman. Decca 460.973-2. 1963

Berlioz: La damnation de Faust. Met André Turp, Michel le Roux, John Shirley-Quirk en het Londens symfonie orkest en –koor o.l.v. Pierre Monteux. BBC Legends BBCL 4006-7 (2 cd’s). 1962

Bizet: Carmen (hoogtepunten). Met Jeannette Pilou, Maria Rose Carminati, Nadine Denize, José van Dam e.a. en het Ensemble van de Opera Straatsburg o.l.v. Alain Lombard. Erato 0630-18947-2. 1974

Massenet: Don Quichotte. Met Gabriel Bacquier, Nicolai Ghiaurov en het Suisse romande orkest o.l.v. Kazimierz Kord. Decca 430.636-2 (2 cd’s). 1978

Offenbach: La périchole. Met Alain Vanzo, Jules Bastin e.a. en het Straatsburgs filharmonisch orkest o.l.v. Alain Lombard. Erato 2292-45686-2 (2 cd’s). 1990

Offenbach: Aria’s uit Les contes d’Hoffmann, La belle Hélène, Orphée aux enfers. Met het Suisse romande orkest o.l.v. Ernest Ansermet. Decca 452.942-2.

Poulenc: Stabat mater. Met het René Duclos koor en het Parijs’ Conservatoriumorkest o.l.v. Georges Prêtre. EMI 566.837-2. 1963

Poulenc: Les dialogues des carmélites. Met Denise Duval, Rita Gorr, Xavier Depraz e.a.       en het Ensemble van de Parijse Opéra o.l.v. Pierre Dervaux. EMI 567.135-2, 562.751-2 (2 cd’s). 1958

Poulenc: Les dialogues des carmélites. Met Felicity Lott, Jocelyne Chamonin, Anne-Marie Rodde, Geneviève Barrial, het Frans omroepkoor en het Frans nationaal orkest o.l.v. Jean-Pierre Marty. INA Mémoire vive IMV 035 (2 cd’s). 1980

Satie: Mélodies; Ravel: Histoires naturelles. Met Philippe Entremont en het New York filharmonisch orkest o.l.v. Thomas Schippers. Sony 60577.

R. Strauss: Der Rosenkavalier. Met Yvonne Minton, Helen Donath, Manfred Jungwirth e.a. en het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 417.493-2 (3 cd’s). 1968

R. Strauss: Der Rosenkavalier (hoogtepunten). Met Elisabeth Söderström, Hilde Gueden, Heinz Holecek en het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Silvio Varviso. Decca 452.730-2.

Wagner: Die Walküre. Met Birgit Nilsson, Hans Hotter en het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 455.559-2 (4 cd’s). 1965    

Wagner: Die Walküre. Met Gundula Janowitz, Josephine Veasey, Jon Vickers, Martti Talvela e.a. en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 457.785-2 (4 cd’s). 1969

Franse opera aria’s. Aria’s van Gluck, Bizet, Offenbach e.a. met resp. het Suisse romande orkest o.l.v. Alain Lombard en het Weense Volksopera orkest o.l.v. Georges Sébastien. Decca 440.416-2.

Italiaanse opera aria’s. Decca 475.393-2. 

Video

Liederen en aria’s van Berlioz, Brahms, Duparc, Poulenc, Roussel, Schubert en Schumann. Met Christian Ivaldi en het Orkest van de Franse omroep o.l.v. Jean-Claude Hartmann. EMI 492.846-9 (dvd).