CALLAS, MARIA IV

DISCOGRAFIE MARIA CALLAS

Maria Callas had het geluk dat haar internationale loopbaan op gang kwam op het moment dat de lp zijn opmars begon. Tot laat in de jaren veertig van de vorige eeuw bestond slechts een handvol complete opnames op de plaat, simpelweg omdat het aantal daarvoor noodzakelijke 78-toeren opnamen te groot was en termen van vereiste plaatsruimte en kostprijs. Toen de lp eenmaal in zwang was, bleek het mogelijk om de meeste opera’s – behalve die van Wagner – op twee of drie platen onder te brengen. De grote firma’s uit de muziekindustrie popelden om de helderste sterren aan het opera firmament uit de naoorlogse jaren een exclusief contract aan te bieden en Walter Legge, de scherpzinnigste onder de producers, wist Callas voor EMI te engageren nadat ze een paar opnamen voor het Italiaanse label Cetra had gemaakt. Gedurende de jaren vijftig, toen ze op haar hoogtepunt was, nam Callas ieder jaar een paar opera’s op. Vaak met dezelfde partners en met Serafin als vaste dirigent. Die opnamen vormen samen met de recital platen de ruggengraat van de Callas discografie.

Terwijl ze een paar opera’s opnam die ze zelden of nooit op het toneel had gezongen, trad ze ook vaak op in operavoorstellingen die niet werden opgenomen, of die beter of tenminste totaal anders in het theater waren dan op de plaat. Legge had een nogal conservatieve smaak en hield er niet van om opera’s op te nemen die decennia lang niet waren opgevoerd. Callas was bekend om werken als Donizetti’s Anna Bolena en Poliuto nieuw leven in te blazen. Die werken werden door de radio uitgezonden en vervolgens door ‘piraten’ op lp uitgebracht. Zelf had ze daar geen bezwaar tegen en nu zijn ook heel wat van die clandestiene opnamen op cd heruitgebracht.

De meeste opnamen van Callas waren in hun oorspronkelijke vorm van behoorlijke kwaliteit. Later volgde EMI het voorbeeld van andere firma’s en stereofoniseerde een aantal van haar oude mono opnamen, gewoonlijk was het resultaat een catastrofe. Het volgende stadium was om het materiaal opnieuw in oorspronkelijke vorm uit te brengen met als wervende verkoopstrategie “oorspronkelijk mono geluid”. Daarna werden ze gedigitaliseerd voor de cd, vaak opnieuw met onaangenaam schril geluid. Callas’ stem die groot was en die erg penetrant kon zijn, was niet eenvoudig naturel op te nemen, zoals dat wel het geval was met haar grootste rivaal, Renata Tebaldi, die voor Decca zong. Maar gelukkig heeft EMI tenslotte de hele Callas erfenis in de Abbey Road studio’s ‘geremasterd’.

Zo zijn liefst negenentwintig complete opera’s en elf recital platen heruitgebracht. Het geluid is doorgaans superieur aan wat er vroeger was. De begeleidende boekjes bevatten teksten over Callas en de bijzondere rol die ze vervulde, alles van de expert John Steane, die niet alleen veel expertise heeft, maar ook enthousiast bericht. Ook aan zeldzame en boeiende foto’s ontbreekt het niet.

Een keuze maken uit deze veelheid, is niet zo makkelijk. Maar met het pistool op de borst lijken mij de onderstaande vijfentwintig het beste en het meest representatief.

Callas in volle glorie

Bellini: Norma

Dit was de lievelingsrol van de zangeres en ze zong deze het vaakst sinds haar eerste succes hiermee in 1949 in Buenos Aires. Het was ook de moeilijkste rol die heel zware technische en emotionele eisen stelt waarvoor menig sopraan terugdeinst. Ondanks de status van het werk is het niet zo vaak opgenomen. Callas maakte er voor EMI twee opnamen van. De eerste versie uit 1954 is in mono en klinkt wat vlak, maar geeft een groot gevoel van presence toen de zangeres op de toppen van haar kunnen was, dus voordat haar hoogste register zijn hinderlijke onvastheid kreeg. De solisten klinken erg prominent, het koor had haast niet zwakker kunnen zijn, maar Callas rechtvaardigt alles, zelfs de coupures. Ebe Stignani als Adalgisa is een karakteristieke partner in de duetten tussen de zusters, maar Filippeschi klinkt teleurstellend ijl en Rossi Lemeni tamelijk grof. Callas’ stem is hier nog in een betere conditie en haar samenwerking met Stignani is treffend.

Het geheel is misschien minder subtiel maar wel zelfverzekerder dan de tweede fraaier opgenomen(stereo) en homogener bezette versie uit 1960. De intensiteit van de emoties en de volledigheid waarmee ze deze uit zijn zo treffend. In het hoog is Callas’ stem dunner, scherper en ongelijkmatiger geworden. Dat Callas in de zes tussenliggende jaren duidelijk in de rol is verder gegroeid kan (helaas) niet worden gezegd. De ondersteunende bezetting is ook heel sterk met een prachtige Adalgisa van Ludwig en een heldhaftige Corelli. Serafin is eens temeer een zeer overtuigend Bellinivertolker.

EMI CDS 556.271-2.

Een vuurvreetster in actie

Bellini: Il pirata

Schril geluid en hinderlijke bijgeluiden uit het publiek ontnemen de glans aan deze in januari 1959 in New York gemaakte zaalopname. Hoewel de zangeres slijtageverschijnselen vertoont met rauwe, ongelijkmatige hoge noten, geeft ze een kenmerkende interpretatie: als een vuurvreetster, meteen pakkend vanaf het moment in de 1e akte waar ze ‘Sorgete’ zegt. De rest van de bezetting is matig. De tweede cd biedt een alternatieve opname van de slotscène, een half jaar later in Amsterdam vastgelegd met Rescigno die het Concertgebouworkest dirigeert. Callas is hier beter in vorm en de opname klinkt beter.

EMI 566..432-2.

Dramatische puriteinse

Bellini: I puritani

Wie meent dat Bellini niet dramatisch is in dit werk, moet deze opname uit 1953 eens beluisteren. Haar stem was bepaald niet in topconditie, maar haar interpretatie is uniek en heel pakkend. Geen van de andere solisten is ideaal, hoewel het geheel acceptabel is. Toch is dit alles bijeen haast haar meest aanbevelenswaardige Bellini opname.

EMI 556.275-2.

Geloofwaardige slaapwandelaarster

Bellini: La sonnambula

Helaas danig gecoupeerd gaat het hier om een monoversie uit 1957, waarin Callas nog relatief uitstekend klinkt maar toch wat minder fris dan men mocht hopen. Monti zorgt voor een eerder krachtige dan subtiele bijdrage, maar mengt wel mooi met Callas in de duetten en Cossotto is een goede Teresa. De geremasterde versie is een duidelijke verbetering ten opzichte van het origineel.

EMI 556.278-2.

Zingen als een snolletje zonder de benen te showen

Bizet: Carmen

In 1964 gemaakt is dit de voorlaatste complete opera die Callas maakte van een rol die ze nooit op het toneel zong. “Niet met deze benen”, zei ze. Het is een controversiële opname van Carmen die mannen vreet en ze vervolgens uitspuugt. Maar ze toont ook een dodelijke humor en getuigt in de ‘kaart aria’ van een sombere aanvaarding die heel effectief is. De slotscène met een door Nicolai Gedda fraai gezongen Don José doet de haren te berge reizen. Dat het geheel toch teleurstelt komt door het gebrek aan een dramatische impuls met slecht ensemble van solisten zowel als orkest. Alleen op de momenten dat de titelheldin ten tonele verschijnt, stijgt de spanning. Hoewel er zwakke schakels zijn in de bezetting is dit wel een bijzondere, best fascinerende, zij het nauwelijks aanbevelenswaardige vertolking.

EMI 556.281-2.

Als wraakzuchtige

Cherubini: Medea

Deze studio-opname uit 1957 is weer zo’n mooi voorbeeld van de vuurvretende Callas. Ze overklast elke mogelijke rivale. In de tekst zijn coupures aangebracht en de Italiaanse in plaats van de Franse versie is gebruikt. Het deert niet. Maar de hele verdere bezetting is meer dan competent; Serafin lijkt alleen wat minder geïnspireerd. Eén van de meest essentiële Callasopnamen! Callas’ versie van Beethovens scène Ah! Perfido vormt een kernachtige aanvulling, al vertoont deze late opname (1964) vocale feilen.

EMI 566.435-2.

Verbeeldingsvolle Anna

Donizetti: Anna Bolena

Een live opname uit de Scala (1957). De grote diva was toen heel fascinerend en haar zang kende nog echte schoonheid. Ondanks de incidentele zure noot moet men bewondering hebben voor haar verbeeldingsvolle frasering, de subtiliteit van haar dynamische nuances en de stevige topnoten, ook al tenderen die tot scherpte, Gavazzeni is een sympathiek begeleider, hoewel de rest van de bezetting eigenlijk geen partij is voor Callas.

EMI 566.471-2.

De waanzin ten top

Donizetti: Lucia di Lammermoor

Hier geldt driemaal is scheepsrecht want Callas nam het werk driemaal op. Eerst is daar de studio-opname uit 1953, destijds een grote ontdekking en een goede basis voor verdere ontwikkeling, daarna de geluidstechnisch enigszins gehandicapte ‘live’ opname uit Berlijn vol verbeeldingskracht met de zangeres op haar best en tenslotte nog een teleurstellende studioversie uit 1959 met een versleten hoog van de zangeres. De Berlijnse versie verdient de voorkeur want ondanks de beperkingen in de geluidskwaliteit klinkt Callas’ stem hier heel direct. Haar zang is minder staalachtig dan in de opname uit 1953 en veel standvastiger dan in ’59. Lucia was in alle opzichten een glansrol van Callas.

EMI 566.641-2.

Heldhaftige Poliuto

Donizetti: Poliuto

In 1960 keerde Callas naar de Scala terug, waar ze de beide voorgaande seizoenen had gemist. Ze had met dit werk een triomf blijkens deze ‘live’ opname waar ze volmaakt overtuigt met haar muzikale verbeeldingskracht en de intensiteit van haar communicatie. Een hoogtepunt is haar met beheerste intensiteit gezongen solo in de 2e akte. Ze maakt duidelijk waarom deze rol haar zo inspireert met haar natuurlijke ernst en afgewogen intensiteit in de langzamer gedeelten en de bijtende brille in de coloraturen. Ook Corelli schittert in de lastige titelrol.

EMI 565.448-2.

Fusie van het intieme en het heroïsche

Gluck: Iphigénie en Tauride

Deze onvermoede, in 1957 in La Scala gemaakte opname van een Beethoveniaanse kracht en uitstraling toont Callas op haar best en is een soort geheimtip in haar repertoire.

EMI 565.451-2.

Met een vriendelijke clown

Leoncavallo: I Pagliacci en Mascagni: Cavalleria rusticana

Deze twee strijdrossen krijgen een geweldige beurt van alle betrokkenen. In Paljas zingt Callas met haar meest vertrouwde partners, de tenor Di Stefano en de bariton Gobbi; in Cavalleria rusticana is het weer Giuseppe di Stefano. Als Santuzza imponeert Callas nog net iets meer dan als Nedda. Zij vormt een superieur koppel met haar tegenspelers zoals dat steeds het geval was en Serafins ongeremde directie is steeds pakkend. Het volbloedige, af en toe licht vervormde geluid is kenmerkend voor de hele serie.

EMI 556.287-2.

Onvergetelijk en vreugdevol

Ponchielli: La Gioconda

Deze heel effectieve opera wordt zelden opgevoerd; een van de redenen is dat hij zware eisen stelt aan tenminste vijf van de zangers. Deze opname uit 1959, die werd gemaakt kort nadat Callas in handen van Onassis viel, vormt een soort artistiek credo; ze verkeert gelukkig in geweldige vorm en niemand die deze platen beluistert zal haar ooit vergeten. De eerdere Cetra opname uit 1952 is in alle opzichten minder goed.

EMI 556.291-2.

Te gezonde Bohème

Puccini: La Bohème

Met flitsende ogen en een formidabele, gezonde uitstraling mag Callas dan nog minder geschikt lijken als Mimi dan als Butterfly (net als Gilda in Rigoletto niet een rol die bij haar naturel past), met haar karakteristieke inzicht en een bewust lichter gehouden stem ontwikkelt ze de rol toch heel mooi en klinkt ze heel geëngageerd. Hoewel Di Stefano niet de subtielste Rodolfo aller tijden is, beschikt hij hier over een voortreffelijke stem en Moffo plus Panerai vormen een ideaal ander liefdespaar. Votto pakt Puccini soms wat grof aan, maar hij is wel energiek. De nogal beperkte dynamiek van de opname maakt dat de zangers erg prominent klinken, maar in de 2e akte ontbreekt het niet aan licht en schaduw en de kwaliteit is duidelijk verbeterd met de nieuwe transfer.

EMI 556.295-2.

Wonderbaarlijke dame

Puccini: Madama Butterfly

Wie zich maar een van Callas’ opnamen kan veroorloven, zou er niet verkeerd aan doen deze te kiezen. Ook al hield ze niet erg van Puccini en zong ze Butterfly slechts in drie opvoeringen. Niettemin is het een mirakel van de creatie van een persoonlijkheid en een van de krachtigste opnamen van het werk ooit. Callas’ visie, geholpen door de verbeeldingsvolle en royale begeleiding van Karajan verlenen namelijk een extra dimensie aan Puccini’s Japanse vrouwtje. Gedda is een intelligente, geloofwaardige Pinkerton. Jammer dat de opname niet in stereo is ter wille van meer sfeer. Maar hij is wel optimaal opgelapt. Luister en bewonder.

EMI 556.298-2.

Pakkende slotscène

Puccini: Manon Lescaut

Het is typisch voor Callas, de expert in subtiele karakterstudie, dat ze vanaf de semplicitá van het begin tot de dramatische slotscène met alle wanhoop van ‘Sola, abbandonata’  haar rol transformeert tot een heel pakkend geheel. Serafin, die op de plaat een nogal lethargische dirigent kon zijn, is hier ook elektriserend en zelfs Di Stefano is bijzonder geïnspireerd in een van zijn beste geregistreerde rollen. In de bezetting treffen we ook de jonge Cossotto aan, die heel indrukwekkend is als zangeres in het madrigaal uit de 2e akte. De opname – nog in mono en niet de slechte stereo transcriptie – minimaliseert de bedomptheid van het origineel en levert meer detail.

EMI 556.301-2.

De verbazingwekkendste tragedie

Puccini: Tosca

Een van de weinige kwesties waar alle operaliefhebbers het over eens zijn – en dat gebeurt maar zelden – is dat dit de beste Tosca opname is die ooit werd gerealiseerd. Eens temeer wordt Callas terzijde gestaan door Di Stefano – echt op zijn best als Cavaradossi - en vooral Gobbi die een ongelooflijk gemene politiechef uitbeeldt; de verrassende dirigent Victor de Sabata bereikt in lyrisch en dramatisch opzicht geweldige resultaten.

EMI 556.304-2.

Complexe prinses

Puccini: Turandot

Bij Callas schijnt het karakter van de Chinese prinses veel geloofwaardiger en complexer dan gewoonlijk en deze opname uit 1957 behoort tot haar beste prestaties: pakkend, dramatisch. Schwarzkopf is vergelijkbaar karakteristiek en geeft een goede uitbeelding van Liù, hier veel meer dan het ‘kleine vrouwtje’ van Puccini, lief en kwijnend. Fernandi toont niet veel karakter als Calaf, maar beschikt over fraaie stemmiddelen. Serafins meesterlijke dirigaat past precies bij het karakteriseren door Callas en Schwarzkopf met veel kleur, sfeer en dramatiek. Bij zoveel levendigheid stoort het niet dat de opname uit 1957 alleen in mono is.

In 1964, toen Callas’ tweede opname ontstond, vertoonde haar stem al zoveel slijtage dat het pijnlijk is om ernaar te luisteren. Bovendien was Prêtre als Puccini dirigent een maatje kleiner dan de Sabata.

EMI 556.307-2.

Het zingen van de grappige kanten

Rossini: Il barbiere di Siviglia

Callas’ gangbare intensiteit heeft velen ertoe gebracht te menen dat ze geen begaafde comédienne zou zijn. Ten onrechte, want deze opname laat – net als haar registratie van Il Turco in Italia – horen hoezeer zij het bij het verkeerde eind hebben. Als brutaal katje beschikt ze inderdaad over een glorieus gevoel van ondeugendheid, dat ze met een volmaakte timing laat blijken, vooral in de recitatieven en uiteraard in Una voce poco fa. Gobbi is een geweldige Figaro en Luigi Alva een onweerstaanbare vrijer.

EMI 556.310-2.

Dartele echtgenote van een allochtoon

Rossini: Il Turco in Italia

Callas was op haar best toen ze deze zeldzame opera van Rossini midden jaren vijftig opnam. Als steeds zijn er in vocaal opzicht wat onrustige momenten, maar ze geeft een perfecte uitbeelding van de capricieuze Fiorilla, die is getrouwd met een oudere, jaloerse echtgenoot en die zich stierlijk verveelt. Rossi-Lemeni, de Turk uit de titel, toont ook karakter, maar zijn stem is slecht gefocusseerd en zo blijft de eer aan Gedda als jonge minnaar en Calabrese die goed bij Callas past als echtgenoot. Leuk ook veteraan Stabile te horen als dichter op zoek naar een gegeven. Het geheel sprankelt fraai in mono.

Grote Italiaanse uit Griekenland

Verdi: Aida

Omdat Verdi de grootste Italiaanse componist was na Monteverdi (van wie Callas helaas niets zong) verwachten we van haar dat ze op haar best is in zijn belangrijkste rollen. Meestal is dat ook het geval. Het karakter van Aida wordt met haast ongeëvenaarde volledigheid ingevuld en Callas – niet de sympathiekst klinkende Aida, maar wel onweerstaanbaar door haar met detail ingevulde verbeelding - is omgeven door een uitstekende bezetting (Gobbi en Tucker voorop), wat overigens lang niet altijd zo was. Ook de Amneris van Barbieri is treffend. Gek genoeg is de Nijlscène nooit kernachtiger op de plaat gebracht dan in deze oude opname: Callas en Gobbi zijn hier onvergetelijk goed.

EMI 556.316-2.

Callas gaat naar het bal

Verdi: Un ballo in maschera

In misschien wel het meest intrigerende werk van Verdi, Ballo, wordt een heldin gevergd die razend kan worden maar die ook de teerste gevoelens weet te uiten. Het dirigaat van deze uitvoering door Votto (‘de beste verkeersagent uit Milaan’) is pure routine, maar Callas is witgloeiend en ze wordt eens temeer voortreffelijk terzijde gestaan door Di Stefano en Gobbi, elk in een rol waarin ze hun concurrenten verre de baas zijn. Deze opname maakt aanspraak op het predikaat Callas’ mooiste Verdi opname te zijn. De registratie uit 1956 is in mono met erg prominent klinkende stemmen, die gelukkig wel ruimte om zich heen bezitten.

EMI 556.320-2.

Het noodlot getart

Verdi: La forza del destino

Helaas is dit een licht bekorte versie. Hoewel er klassieke voorbeelden zijn van Callas’ rauwe tonen op topnoten, verbleekt dat bezwaar in vergelijking met de weelde in de frasering, die een heel nieuw stempel drukt op de overbekende passages. Afgezien van de neiging om veel te snikken, zingt ook Tucker prachtig, maar zelfs niet hij en laat staan de overigen kunnen in de schaduw staan van de dominante Callas. Serafin dirigeert eens temeer pittig, dramatisch en in fraaie tempi. Het monogeluid uit ’55 is minder agressief dan gevreesd.

EMI 556.323-2.

Wraakzuchtige lady

Verdi: Macbeth

De rol van Lady Macbeth was Callas haast op het lijf geschreven en hoewel de opname uit 1952 – de eerste uit de EMI reeks en vermoedelijk ontleend aan een radio-uitzending – veel feilen vertoont, maken haar dominante aanwezigheid, haar enorme muzikale verbeelding en haar schurende tonen deze versie tot een belevenis. De vocale tekortkomingen die Callas later zouden hinderen, waren hier nog niet zo evident; hier levert ze pakkende geluiden in alle registers. Ondanks wat misrekeningen in de tempi – een te snelle slaapwandelscène – is ook De Sabata mooi fel. Maar de rest van de bezetting kan men vergeten: saai, te beginnen met de Macbeth van Mascherini. Alleen Tajo als Banquo overtuigt. Niettemin een Macbeth om van te dromen (of nachtmerries van te krijgen).

EMI 567.128-2.

Kwijnende Gilda

Verdi: Rigoletto

De titelrol van deze opera zal zelden pakkender zijn vertolkt dan door Gobbi in deze klassieke Scala opname uit de jaren vijftig. In vrijwel elke frase vindt hij extra betekenis en hij beschikt over een enorm bereik aan toonkleuren om expressieve effecten te bereiken. Callas, van nature niet zo geschikt als kwijnende Gilda, is al even verbeeldingsvol en ook Di Stefano is op zijn best. Levendig mono geluid.

EMI 556.327-2.

Perfectie uit Portugal

Verdi: La traviata

Dit was de op een  na liefste rol van Callas en het is heel spijtig dat we er geen opnamen van hebben met een betere geluidskwaliteit. En dan te weten dat Callas meewerkte aan liefst zeven opnamen, successievelijk in 1951 (Mexico) op Arkadia, een jaar later nogmaals op Melodram, dan Turijn (Cetra1953), Milaan (EMI 1955), Milaan (Myto 1956), Lissabon (EMI 1958) en Londen (Melodram 1958). Probleem voor Legge in Engeland was dat Callas nog verplichtingen had jegens platenmaatschappij Cetra en dat EMI voor zijn Traviata wel Serafin, di Stefano en Gobbi maar niet Callas ter beschikking had, waardoor het project strandde. De Cetra opname uit 1953 heeft te lijden onder matige geluidskwaliteit, routineuze directie van Santini en een verder weinig treffende bezetting. De tweede versie gaat terug tot een ‘live’ uitvoering onder Ghione in Lissabon in 1958 met een souffleur die best als lid van de bezetting had mogen worden vermeld. Callas is gewoon onvergelijkelijk. Wanneer men zijn opvattingen over welke van de andere uitvoeringen dan ook niet wil bederven, kan men beter niet hiernaar luisteren want Callas zal zeker de trouw te niet doen. Maar dat geldt voor zoveel van haar opnamen.

De versie uit La Scala, met Giulini (EMI 566.450-2), dateert van drie jaar eerder toen haar stem nog frisser was. Het ontbreekt niet aan pakkende momenten. Op het punt van levendige dramatiek is die versie ongeslagen. De worsteling van Violetta wordt prachtig uitgebeeld, maar helaas is het geluid – zeker naar het eind toe – bijna ongenietbaar. Het is ook treurig dat Bastianini zo’n lompe Germont père is, ook in het grote duet uit de 2e akte; Di Stefano schiet tekort in de slotscène. Zo is de op het oog minder goede opname uit Lissabon tenslotte toch de beste keus.

EMI 556.330-2.

Felle Leonore

Verdi: Il trovatore

De combinatie van Callas en Karajan is in 1956 opnieuw formidabel en indrukwekkend. Er schuilt veel schurkachtigheid en dramatische vastbeslotenheid in Callas’ uitbeelding, zowel in de coloraturen als in de dramatische gedeelten, wat de heldin een onvermoede dieptewerking qua karakter verleent. Dit alles culmineert in een aria die vaak in zijn geheel wordt geschrapt ‘Tu vedrai che amore’ in terra, maar waarvan hier gelukkig het eerste couplet is gered. Vanaf die cabaletta is de vertolking van een unieke pracht. Barbieri is een geweldig goede Azucena, Panerai een kernachtige graaf en Di Stefano een ideale Manrico. Goed monogeluid uit 1956.

EMI 556.333-2.

Veeleisende Elena

Verdi: I vespri Siciliani

De door EMI beloofde opname met Callas van deze opera gaat terug tot een door Erich Kleiber gedirigeerde opvoering in Florence, 26 mei 1951 en zou daarmee de eerste commerciële, volledige opname van haar zijn. Bij nader inzien is de bewuste opname niet door EMI maar door Archipel uitgebracht.

Archipel ARPCD 00163.