ASHKENAZY, VLADIMIR

VLADIMIR ASHKENAZY: GESLAAGD ALS PIANIST EN DIRIGENT

Juli 1984, Athene. Gestrand op de terugweg van Skiathos naar huis. Van de nood een deugd gemaakt om weer eens wat van de stad te zien. Lunch in een groot hotel. Verbazing als twee tafeltjes verder Vladimir Ashkenazy, bijna onherkenbaar door forse baard, en zijn IJslandse vrouw Dody neerstrijken, naar later blijkt ook op de terugreis van hun Griekse eiland naar Londen. Dody is ook pianiste. Ashkenazy ontmoette haar in Moskou en is sinds 1960 met haar getrouwd. Het zijn momenten waarop je aan toeval twijfelt, temeer daar ik net als vakantielectuur Beyond Frontiers (Collins) had gelezen, de door Ashkenazy samen met zijn concertagent Jasper Parrott geschreven geschiedenis van zijn ervaringen als kind in Rusland tot zijn bezigheden van nu als een van de belangrijke musici. Durf je zo iemand tijdens z'n vakantie wel of niet aan te spreken? Hopelijk herkende hij me van wat persconferenties en presentaties. De beroepsdeformatie won. Tenslotte had ik hem op afstand bewonderend gevolgd sinds hij het concours in Warschau won en in 1958 zijn eerste Columbia-lp (CX 1563) uitkwam, met het Tweede pianoconcert met het Warschau Filharmonisch Orkest onder Gorzynski plus wat brokken uit een solorecital.

Al in 1955 had Ashkenazy, die in 1937 in Gorki werd geboren en in Moskou aan de Centrale muziekschool studeerde, in Warschau een tweede prijs gewonnen bij het toen door Adam Harasiewicz gewonnen pianoconcours. In 1956 won hij in Brussel een eerste prijs bij het Elisabeth concours, waar Rubinstein, Gilels en Casadesus in de jury zaten. Hij was achtereenvolgens leerling van mevrouw Soembatian en Lev Oborin. "In 1962 werd ik door de autoriteiten aangemeld voor het Tschaikovsky concours. Zelf wilde ik daar helemaal niet aan deelnemen, want ik zag niet in dat dit concours me verder zou brengen. Noch in muzikaal, noch in technisch opzicht. Maar ik moest. Met John Ogdon deelde ik de eerste prijs."

Vova, zoals zijn vrienden en collega's hem noemen, was in een opperbeste stemming, zodat het ijs snel was gebroken. Zeker nu hij de garantie kreeg dat hij niet plotseling werd geconfronteerd met een interviewer, die lastige vragen op hem kwam afvuren. Hij stond gewoon ter beschikking en maakte zo een reputatie waar, volgens welke hij in de afgelopen dertig jaar als uitvoerend kunstenaar slechts sporadisch afzegde. Hij ontpopte zich meteen als de vriendelijke, open en opgewekte figuur, die men meent te kennen van zijn optredens en tv-portretten. 

Het boek lijkt een eerlijk verslag van de druk die op het veelbelovende jonge talent werd uitgeoefend door de Sovjetautoriteiten, van zijn werk als concertpianist onder dat regime via zijn emigratie tot zijn huidige leven in het Westen. Verteld wordt vooral ook hoe de vroege ervaringen zijn kijk op mensen, politici en muziek hebben gekleurd. Nader daarnaar gevraagd blijkt het boek de vrucht te zijn van talloze gesprekken met Parrott, die daarna als een soort Eckermann alles opschreef en uitwerkte. Het werd een onthullend, aangrijpend en bij vlagen heel provocerend relaas.

Ashkenazy staat bekend als een heel mild, meegaand iemand met allerminst flapuitneigingen. Wat had hem gedreven tot deze onthullingen en waarom had hij zo lang gewacht voordat hij ze uitte? Was het angst voor wat zijn nog in Rusland verblijvende familieleden (zijn vader, moeder en zuster) zou kunnen overkomen? 

Of school er meer achter?

"Weet u, tot voor kort had ik er eerlijk gezegd nooit over nagedacht om zoiets te doen. Ik voelde daartoe niet de geringste noodzaak. Maar dan komt er ineens een punt waarop je jezelf vragen gaat stellen: Wie ben je? Waarom ben je hier? Dan verandert er iets binnenin je. Ik voelde dat de tijd nu rijp was. Ik wilde deze ervaringen, die gevoelens delen met diegenen, die daar mogelijk belangstelling voor hebben."

En delen doet hij. Een overdaad aan heel persoonlijke opvattingen en waarnemingen, bittere waarheden over zijn tijd in Rusland, zijn vestiging in het Westen (Londen) in 1963 na persoonlijke interventie van Chroetsjof en zijn kijk op andere dissidenten en overlopers, over muziek en musici, over muziek en politiek, over Shostakovich, in wiens memoires Getuigenis hij stellig gelooft. En over nog heel wat meer.

Dominerend in het boek zijn natuurlijk die vroege jaren in Rusland. Het paradoxale opvoedingssysteem, waarin alle mogelijke energie wordt gestoken in het ontwikkelen van artistieke prestaties op het hoogste niveau, maar waar de persoonlijkheid - die uiteraard potentieel subversief is - stevig onder controle wordt gehouden. De kille, angstaanjagende benadering van KGB officials met de vraag om andere jonge collega-studenten op het conservatorium te bespioneren, het oeverloze gekrakeel over uitreisvisa, de dubbelhartigheid, het bedrog, de bedreigingen, de 'geheugensteunen', die hem tijdens zijn verblijf in het Westen bewaakten.

Over dat onderwerp heeft Ashkenazy een kostelijk verhaal over een bezoek aan Londen van de jonge Gavrilov. Zijn zogenaamde tolk, in wezen een waakhond, sprak veel slechter Engels dan hijzelf. Dat had mooie taferelen na de concerten in de solistenkamer tot gevolg, wanneer Gavrilov het gesprokene voor zijn kwelgeest terugvertaalde.

Ashkenazy vertelde heel geanimeerd en openhartig over dit alles. Terwijl we spraken kwamen steeds nieuwe beelden van de niet te stoppen Sovjetmachine naar boven. Alleen een catastrofe zou een eind kunnen maken aan een systeem, dat er zo sterk op is gericht om iedereen in zijn netten te verstrikken. Degenen die wat er nu in de Sovjet-Unie gebeurt beschouwen als een travestie van het marxisme-leninisme hebben het naar zijn idee mis. Daar ging het utopische communisme tenslotte om. Vond hij niet dat het Westen en meer in het bijzonder de Amerikanen nogal overreageerden op de zogenaamde communistische dreiging? Nee, dat vond hij niet.

In Londen woonden sinds 1946 ook de ouders van zijn IJslandse vrouw. Gelukkig geldt een Engelse wet, die inhoudt dat men permanent in Engeland mag blijven zonder asiel aan te hoeven vragen als men daar familie heeft. Ashkenazy was dus niet de pianospelende dissident, zoals hij soms wordt afgeschilderd.

Heel ander thema: Sibelius, een componist met wie Ashkenazy een bijzondere affiniteit toonde de laatste jaren. Finland staat hoog op de lijst favoriete Europese landen en zijn reisimpressies uit het boek vormen fascinerend leesvoer. Met zijn vrouw heeft hij de banden met Scandinavië nauwer aangehaald. 

Betekent die muziek ook daarom zoveel voor u?

"Toen ik nog in Rusland was, werd Sibelius algemeen beschouwd als een wat obscure, niet zo belangrijke componist uit een onbelangrijk land aan de grens van Rusland. Het vioolconcert werd vaak gespeeld, maar de symfonieën hoorde je eigenlijk nooit. Mijn liefde voor Sibelius gaat al heel wat jaren terug. Maar door de nodige tijd in zijn land door te brengen, ontwikkelt zich een liefde voor de beelden en geluiden uit dat land, voor zijn uitgestrektheid, het onvervuilde karakter, de ruigheid, de mensen. Via mijn vrouw Dody maakte ik nader kennis met Sibelius. Ze genoot haar opleiding in Engeland en kende bijvoorbeeld de oude Decca opnamen van Anthony Collins. Ze bracht de Tweede symfonie mee naar Rusland toen we elkaar ontmoetten en ik was behoorlijk onder de indruk. We vinden met name de Vierde symfonie erg treffend. Zelf ben ik altijd erg onder de indruk van die verre klacht van de hoorns aan het begin van het langzame deel, die zo evocatief en schrijnend kan zijn. Het overheersende gevoel is tragische berusting. Daar ben ik het helemaal mee eens, de Vierde is inderdaad een gevaarlijk stuk muziek, dat beter niet kan worden beluisterd als je ziek, eenzaam of depressief bent. Ik ben erg gevoelig voor blijken van een Russisch karakter in niet-Russische muziek en bijvoorbeeld in de Kullervo symfonie maakte hij zich los van de Russische achtergrond."

Wat ons automatisch op Ashkenazy's loopbaan als dirigent brengt. Dat blijkt ook een kwestie van volhouden te zijn geweest. 

Had u altijd al de wens om te gaan dirigeren? 

"Het was nogal ingewikkeld met die ambitie. Waarschijnlijk de belangrijkste stimulans om dirigent te worden was het feit dat ik verzot was op het symfonieorkest. Mijn eerste kennismaking met muziek verliep via het symfonieorkest en niet via de piano. Mijn beste vrienden speelden in een orkest en geen piano. Ik daarentegen leerde sneller en beter pianospelen dan zij, dus werd ik pianist. Maar ik bleef verknocht aan orkestconcerten en opnamen daarvan. Toen ik 17 was, bezocht het Bostonorkest Rusland. Dat was een ongelooflijke ervaring. Voor het eerst hoorde ik hoe een orkest kon klinken. Later, toen ik in het Westen was, hoorde ik natuurlijk heel wat andere orkesten. Maar ik wilde nooit dirigeren, want ik veronderstelde dat dit buiten mijn mogelijkheden viel. Maar naarmate je ouder wordt, wordt je veeleisender en begin je steeds meer te denken: waarom klinkt dit voortreffelijke orkest zo beroerd? Als ik dirigent was, zou ik het anders doen. Maar tot dat ogenblik wilde ik geen dirigent zijn."

Hij werd ook geen dirigent door vanachter de vleugel een kamerorkest te leiden, zoals Barenboim en Perahia dat deden in hun opnamen van Mozarts pianoconcerten. Perahia is daarmee trouwens nooit doorgegaan. Ashkenazy's eerste gelegenheid kwam in de jaren zestig, toen hij de ouverture Coriolan en een vioolconcert van Haydn dirigeerde met een amateurorkest uit Hampstead. 

Hoe was dat precies?

"Dat debuut was niet zo goed. Ik had geen idee hoe ik moest dirigeren, maar ik deed sommige dingen wel goed dankzij mijn innerlijke vuur. Maar de ervaring was toch wat ontmoedigend."

Het was dus een betrekkelijk late ontwikkeling, die voortkwam uit het innerlijke gevoel dat hij vanaf het podium iets meer te zeggen had en dat hij door zijn activiteiten op dit terrein uit te breiden ook zijn muzikale instelling zou kunnen aanscherpen en verfijnen. Wat dan weer positief effect moest hebben op al zijn muziek maken. Maar toen hij eenmaal had ontdekt dat hij wat te zeggen had, merkte hij dat hij niet over de techniek beschikte om dat ook echt te doen. Voor een kunstenaar die al groot publiek succes heeft, vormt dat een echt probleem, een risico ook om zich voor de leeuwen te werpen. Maar hij ging de uitdaging aan. Het leerproces begon heel voorzichtig, tamelijk onzeker en buiten het blikveld van het internationale muziekleven bij het IJslands Symfonie Orkest. 

Toeval?

"Daar viel ik op het laatste moment in om Barenboim te begeleiden in het Eerste en Derde pianoconcert van Beethoven. Dat ging niet zo slecht, ik deed het behoorlijk en het leek me de moeite waard om het vaker te gaan doen."

Er waren hiaten, er waren momenten van diepgaand gewetensonderzoek, ogenblikken waarop hij zich eerlijk afvroeg of het echt de moeite waard was om door te gaan. Hij hield vol, ontwikkelde zich en leerde geleidelijk om zichzelf niet langer verwijten te maken voor werkelijk alles wat mis ging. 

Was het een vrij traag proces?

De orkestmusici hebben me enorm geholpen om mijn techniek dichter bij het niveau van mijn muzikaliteit te brengen. Ik ben nog steeds bescheiden genoeg om hun raad te aanvaarden en omgekeerd vinden ze mij kennelijk aardig genoeg en respecteren ze me voldoende om die te geven."

Hoe is het echter mogelijk dat u zo'n goed evenwicht heeft gevonden tussen het dirigeren en uw solowerk. Anderen, en niet de geringsten, zijn daarop vastgelopen.

"Dat is een kwestie van discipline. Ik houd evenveel van beide aspecten, maar ik waak ervoor om na veertig jaar pianistendom mijn standaard als pianist te laten verwateren door gebrek aan tijd en aandacht. Dat zou onverantwoordelijk zijn."

Uw eetlust om te studeren lijkt niet te verzadigen. Dat proces boeit u kennelijk. 

"Er is voortdurend wat nieuws te ontdekken. Ik werk continu." 

Heeft u er wel eens aan gedacht dat uw carrière als dirigent mogelijk uitzicht biedt op een langer leven? 

"En Rubinstein, Arrau, Cherkassky en Wild dan?"

Ik wil nog wel kwijt dat ik zo onder de indruk ben van zijn opnamen met het Concertgebouworkest: Brahms en Rachmaninov. Ook hij is heel gelukkig met het orkest, de zaal, het geluid en Decca's prestaties. 

Maar hoe staat u tegenover eigentijdse muziek?"

"Ik heb een diepgewortelde vrees voor de hele muzikale toekomst. Heel veel nieuws dringt niet eens tot me door. Echte communicatie komt niet meer op de eerste plaats. Teveel eigentijdse muziek spreekt alleen tot het hoofd, maar niet langer tot het gemoed en de ziel. Niet alleen de muziektaal is veranderd, ook het communicatieniveau. Hoe is het mogelijk om iets naar waarde te schatten als de expressiewijze me wezensvreemd is?"

Is grootheid direct herkenbaar? Zou het kunnen dat de Goebaidoelina's, Birtwistles en Rihms de Mozarts en Beethovens van morgen zijn? Ashkenazy bleef bij zijn grote twijfels; hij houdt wel van een open discussie, is geïnteresseerd in wat de ander te zeggen heeft en aarzelt nooit een eigen mening te geven. Liefst moet men hem dus niet alleen horen, maar ook zien. Dat kan in een paar op laserdisc uitgebrachte films. Bijvoorbeeld de aan Sibelius gewijde documentaire van David Nupen (oorspronkelijk voor de onafhankelijke filmmaatschappij Allegro, maar gelukkig door Teldec overgenomen) met Elisabeth Söderström, Boris Belkin en het Zweeds Radio Symfonie Orkest en natuurlijk Ashkenazy zelf. Zijn samenwerking met Nupen, die de afgelopen jaren voor een interessante reeks muziekdocumentaires zorgde, dateert uit de zestiger jaren. Toen werd een later bekroonde film met de titel Dubbelconcert gemaakt over Mozarts Concert voor 2 piano's en orkest. Nog zie ik die twee jonge, enthousiaste musici (de ander was Barenboim) voor me, die het podium van de Londense Croydon Fairfield Hall opkwamen voor dat optreden. Haast nog leuker en onvergetelijker was hun weggaan aan het slot: stralend over hun triomf, elkaar omarmend als voetballers die net de winnende goal hebben gemaakt. Het was een nieuw concept op het gebied van de muziekdocumentaire, het was heel overtuigend en het was grappig genoeg Nupens eersteling.

Sindsdien hebben Ashkenazy en Nupen in heel wat andere, deels erg ambitieuze documentaires samengewerkt; helaas zijn ze niet alle op beeldplaat verschenen. Tot de interessantere behoort de ruim twee uur durende Schilderijententoonstelling, een 'special' waarin Ashkenazy zelf de oorspronkelijke pianoversie speelt en - grappig genoeg - niet zijn eigen (bij Decca op cd verschenen, in vergelijking met de versie van Ravel veel duisterder, 'Russischer') orkestratie (met een vioolsolo voor de kruiperige Schmuyle) dirigeert, maar die van de Finse componist Funtek. Die viool voor Schmuyle is misschien minder verrassend dan Ravels trompet, maar het ingeboren joodse karakter komt via het strijkinstrument beter tot uiting.

De Grote poort te Kiev? Die benadert het origineel dichter. En het begin? De gregoriaansachtige blazers zijn perfect. 

En de strijkersbegeleiding? 

"Daar ben ik heel gelukkig mee. Weet je dat de strijkers uit het Philharmonia orkest voorstelden om daar arco in plaats van pizzicato, zoals ik had aangegeven, te spelen? Zo is het veel effectiever."

Hoe vaak wordt uw versie inmiddels uitgevoerd?

"Enkele dirigenten proberen het."

Overigens heeft Ashkenazy ook de Pianosonate van Liszt georkestreerd...

Ashkenazy is klein van gestalte, een nerveuze bundel energie, een man ook die hard werkt en de daarvoor nodige discipline bezit. Op het podium haast hij zich meestal naar de vleugel en maakt hij haastig een diepe buiging voordat hij gaat spelen.

In Nederland kennen we Ashkenazy waarschijnlijk het beste via zijn platen. Zijn discografie begint in 1957, toen de jonge pianist uit Gorki voor Electrola zijn eerste Chopinopname in de Berlijnse Grünewaldkerk opnam. Minder bekend is dat hij toen ook met het Berlijns Filharmonisch Orkest onder Karajan (die van hem onder de indruk was) het Tweede pianoconcert van Rachmaninov zou opnemen, maar dat werd door officiële Russische instanties verhinderd. Ashkenazy was - zoals dat tijdens buitenlandse reizen van Sovjetkunstenaars gangbaar was - 'beoordeeld' en dat oordeel viel niet gunstig uit. Hem werd meegedeeld dat hij ziek was. In werkelijkheid betekende deze opgelegde ziekte dat hij niet meer in het buitenland mocht optreden. En Ashkenazy was niet langer een onbeschreven blad. De situatie spitste zich verder toe. Hij kreeg te horen dat hij een paar jaar niet weg mocht en in die tijd maar voor boeren en arbeiders moest spelen. Toen hij echter in 1962 samen met de Britse pianist John Ogdon het Tschaikovsky concours in Moskou won, leerde hij zoals gezegd de pianiste kennen, die kort daarop zijn echtgenote werd. Hij mocht naar Londen, maar zij mocht in eerste instantie niet mee. Pas later kregen beiden groen licht, met het bekende resultaat.

Al zijn later verschenen piano-opnamen getuigden op weinig opzienbarende manier van een gelijkmatige verdere ontwikkeling van de universele musicus in technisch, intellectueel en emotioneel opzicht. Het was onmogelijk hem van een etiket te voorzien. Aanvankelijk speelde hij veel Chopin en Russische romantiek, later ontwikkelde hij een breed werkspectrum dat van Bach tot Prokofiev reikt. Bovendien maakte hij graag en veel kamermuziek en manifesteerde hij zich als geslaagd dirigent. Eigenlijk zijn er niet bar veel pianisten met een discografie van een dergelijke breedte en waarde. 

De vleugel lijkt werkelijk in het centrum van een enigszins rusteloos muzikaal intellect te staan; hij heeft een intieme relatie met dat instrument in zoverre hij met hoofd en handen bijna alles aan het instrument ontlokt wat er in verborgen is. Er is alle aandacht voor de elementaire technische parameters, maar kale brille ligt hem niet. Elke frase wordt 'gemusicaliseerd'. Soms gaat hij daarin haast te ver en lijken de pianistische gebaren enigszins aan verlamming onderhevig te zijn. Hoe analytisch hij ook moet zijn, de pianosonates van Beethoven ontaarden niet in het soort demontage dat Gould en Gulda ten beste geven. Bij alle imponerende soevereiniteit en presence ontbreekt het bij hem soms aan de wat meer extroverte, schilderende levendigheid.

Het kernprobleem van Ashkenazy's pianistische fysionomie is vermoedelijk, hoe heftig hij op cd ook klinkt in de pianoconcerten van Prokofiev en de cadensen van Rachmaninov, dat hij in de zaal bepaald niet over een groots fortissimo beschikt. Met al zijn fijne differentiaties heeft zijn pianotoon maar een beperkte draagkracht. Een effect dat door veel Decca platen met hun fors aangezette baskant en matige contouren nog wordt versterkt, waardoor zijn spel nogal eens statisch aandoet. 

Ten tijde van het concours in Warschau was dat nog anders.

"Toen was ik een uitgesproken virtuoos talent en ging het spelen me makkelijk af."

 

(1984)