ARGERICH, MARTHA

MARTHA ARGERICH: WILDE BOSKAT VOL ONZEKERHEDEN

Fragment uit de talkshow van André Previn voor de BBC met Martha Argerich en Stephen Bishop als gasten. Previn vraagt Bishop waarom een uitmuntend pianist als hij nooit een eerste prijs tijdens een concours heeft gewonnen. Bishop: "Als er vijftig kandidaten zijn, eindig ik als éénenvijftigste." "En ik altijd als eerste", zegt Argerich in alle bescheidenheid.

Na een optreden is ze meestal bepaald niet onaardig, zeker als alles goed is afgelopen. Maar nee, een afspraak voor een interview wil ze nooit maken. Wel is ze gul met haar telefoonnummer, eerst in Genève, later in Brussel. Maar ook een aantal telefonades voor nadere afspraken liep altijd op niets uit. Blijkbaar lukte het ook anderen niet om nader tot Martha Argerich door te dringen, recente interviews met haar zijn tenminste nergens te vinden. Achteraf blijkt eigenlijk dat ze die ook categorisch niet geeft. Waarschijnlijk om enige normaliteit in haar hectische, vaak ontregelde, misschien zelfs ontredderde leven te bewaren. Bij al haar vurige virtuositeit en verbeeldingsvolle vitaliteit is ze altijd een  raadsel gebleven, een geheimzinnig gebleven flonkerende diamant. Vrijwel niemand zal bestrijden dat ze waarschijnlijk de grootste twintigste-eeuwse pianiste is. Privacy is haar alleen al ter wille van haar drie dochters heilig, mogelijk om een toch nog gewoon aanzien te geven aan een vaak - op het laatst ook nog door ernstige ziekte - verstoord leven. En dat terwijl ze een hypnotiserende charme en een duidelijk charisma bezit. Blijft over: een poging tot een portret op basis van door haar gegeven optredens, waarnemingen op afstand en haar opnamen.

In veel herinnert de Argentijnse aan de begin deze eeuw beroemde Venezolaanse pianiste Teresa Carreño, over wie Rudolf Maria Breithaupt in zijn boek Die natürliche Klaviertechnik opmerkt: "Haar zegevierende temperament en haar metalen techniek hebben de wereld veroverd. Haar vurige ras, de onuitputtelijke energie, het enorme uithoudingsvermogen en een door een speelplezier met pakkende zwier en vonkende ritmen gekenmerkte voordracht worden geschraagd door een sterke aangeboren kracht." Vooral in het uitdagende, virtuoze repertoire blinkt ze uit. Aan bijzondere uitstraling geen gebrek. 

De HiFi-tentoonstellingen in Düsseldorf hadden ter verzachting van het audioleed altijd een randprogramma met livemuziek. In 1968 trad Argerich daar op, onder andere om met een collega en slagwerkers Bartóks Sonate voor twee piano's en slagwerk te spelen. Een blik achter de schermen vooraf leerde hoe de pianiste haar dagelijkse routine afwerkte: drie keer achter elkaar met alle herhalingen en in vlot tempo Schumanns Toccata, daarna Chopins Etudes opus 10, nummer 1 en 4 en tot slot de 'tertsenetude' opus 25 nummer 6.

Een Duitse interviewer, die de voor de hand liggende openingsvraag stelde: "Wanneer begon u piano te spelen?", antwoordde ze bij die gelegenheid in grappig Duits: "Sie werden lachen, als ich war drei. Fünf Jahre alt, da habe ich seriös angefangen."

De 5 juni 1941 in Buenos Aires geboren pianiste is waanzinnig begaafd, erg bijgelovig (haar leven schijnt door de astrologie te worden bepaald) en (dus) een moeilijk geval en slecht voor een uitvoeriger contact te benaderen. Niet zozeer omdat ze kettingrookster was, omdat ze haar agenda door haar horoscoop laat bepalen en daardoor ook menig optreden afzegt of omdat ze nu eens fabuleus en dan weer erg onbeheerst speelde, maar waarschijnlijk omdat ze lang te lijden had onder haar roem als wonderkind. Toen een vijfjarig schoolvriendinnetje haar uitdaagde met: "Jij kunt helemaal niet pianospelen!", liet ze meteen horen dat ze dat wel kon. "Dat was een vergissing", zegt ze achteraf. Op haar achtste speelde ze al Mozarts concert in d en Beethovens concert in C, met daartussenin een suite van Bach tijdens een openbaar concert in haar geboortestad. Op haar elfde had ze zich ook het pianoconcert van Schumann eigen gemaakt. Op de vraag of dat niet teveel is geëist van een jong kind antwoordde ze kenmerkend: "Er zijn heel wat mensen met het verstand van een tienjarige. Waarom zouden er omgekeerd geen kinderen kunnen zijn met de vermogens van een volwassene?"

Argerichs pianistische gaven worden ondersteund door een absoluut gehoor, dat het haar bijvoorbeeld mogelijk maakt om de ingewikkeldste atonale akkoordenreeksen direct in zich op te nemen en te kunnen reproduceren. En verder door een fantastisch, waarschijnlijk fotografisch geheugen, dat haar onder andere in staat stelde om zich een zo moeilijk deel als het adagio uit Ravels concert in G letterlijk in een nacht geheel eigen te maken. Dat goede geheugen maakt het haar bovendien mogelijk om zonder gebruik te maken van uiterlijke hulpmiddelen alle interpretatieve details te beheersen. In haar bladmuziek is geen enkele vingerzetting of accentuering waar te nemen.

Waar bij haar eens alles van een leien dakje ging, werd dat later een tijd lang veel moeilijker. In de periode tussen haar zestiende en achttiende jaar bracht ze haar publiek in vervoering. Ze werd echt pianiste, terwijl ze eigenlijk dokter wilde worden. Haar loopbaan begon niet geleidelijk, maar explodeerde bijna meteen. Een onvergetelijk moment was de eerste kennismaking in 1957, toen ze met overmoedig-virtuoze, kittige charme en verbluffend pianistisch gemak Mozarts grote pianoconcert in C KV 503 speelde. Zeker, het was willekeurig, zeer snel en twijfelachtig. Maar ook met dat fascinerende, aparte toucher, met die pretentie die later haar handelsmerk zou worden. Als een wilde boskat, een donkere panter wierp ze zich steeds met een heel bijzondere begaafdheid, withete virtuositeit, nauwelijks beteugeld temperament en een unieke verbeeldingsvolle vitaliteit op de vleugel. "Ik speel graag piano, maar ik wil geen pianiste zijn en tijdens recitals voel ik me zo eenzaam." Gelukkig dat ze zich in de opnamestudio's blijkbaar niet eenzaam en alleen voelt.

Het begon dus al met de ontdekking van haar aanleg toen ze drie was; als vierjarige trad ze op tijdens een schoolconcert, op haar vijfde kreeg ze les van Vincenzo Scaramuzza. Op haar achtste begon het concerteren echt. Arrau, Gieseking, Rubinstein, Backhaus en Gulda, bij wie ze voorspeelde, waren onder de indruk. "Pianospelen was heel vanzelfsprekend voor me. Ik was als kind heel wild en ongedisciplineerd. Op concerten bereidde ik me vaak onvoldoende voor en als ik dan niet in vorm was, ging ik steeds verschrikkelijk snel spelen. Ik sloeg voortdurend op hol. Dat snelle spelen was bij mij geen deugd, maar een tekortkoming."

In 1955 emigreerde de familie naar Europa zodat ze haar opleiding hier voort kon zetten. Een kleine twee jaar studeerde ze in Wenen en Salzburg bij Friedrich Gulda. Twee eigengereide musici bij elkaar. "Voor mij was hij fantastisch. Hij was erg stimulerend. Omdat hij me te gemakzuchtig vond, moest ik Schumanns Abeggvariaties en Ravels Gaspard de la nuit binnen vijf dagen instuderen. Hij heeft me zelfkritiek geleerd." Andere lessen kreeg ze aan het conservatorium in Genève bij Madeleine Lipatti en Nikita Magaloff, de schoonzoon van de violist Joseph Szigeti, die ze ook nader leerde kennen. Verder werkte ze daar wel samen met cellist Pierre Fournier. Later koos ze vooral Nelson Freire, Stephen Kovacevich, Nicolas Economou, Gidon Kremer en Mischa Maisky als partner.

Haar grote voorbeelden waren van meet af aan, logisch genoeg, Vladimir Horowitz en Sergei Rachmaninov, van wie ze een foto in haar portemonnee had: "Hij is mijn pin-up boy!" Ook Shura Cherkassky behoort tot haar favorieten.

Vanzelfsprekend won ze destijds prijzen, eerste prijzen, dat is logisch. In 1957 – 16 jaar jong - was dat op het Busoni concours in Bolzano en het internationale concours in Genève het geval. Toen dook ze in het concertleven met ongeveer honderdvijftig optredens per jaar. In 1960 onderbrak ze plotseling haar loopbaan: "Het beviel me slecht, ik was niet op het reisleven voorbereid en te jong. Bovendien was ik ook muzikaal nog niet met mezelf in het reine en ontevreden." Haar temperament ging vaak met haar op de loop, zodat ook lyrische passages als een perpetuum mobile gingen klinken.

Ze raakte inderdaad in allerlei problemen; haar spel maakte teveel een ongeconcentreerde en onsamenhangende indruk. Wel maakte ze dat jaar haar eerste opname voor DG - LP138672 - met virtuoze werken van Chopin vol virtuoze charme, Brahms (twee heel persoonlijk geïnterpreteerde Rapsodieën), Liszt, Prokofiev (de gevreesde Toccata in een fantastisch pakkende opzet) en Ravel. Na 1960 weer wat les genomen, ditmaal bij Arturo Benedetti Michelangeli. Een eerste huwelijk in Amerika (waaruit in 1964 dochter Lyda werd geboren). Verdere studie bij Stefan Askenase en zijn vrouw in 1964, in 1965 winnares van het Chopin concours in Warschau. In pianokringen gold ze toen al als legende. Jurylid Eugène List omschreef haar bij die gelegenheid als 'vulkanisch'. Na die prijs begin van een tweede carrière met tachtig à negentig concerten per jaar. In de herinnering leek ze bij het tweede door me bijgewoonde concert met Mozarts pianoconcert in Es KV 449 nog steeds wat geïndisponeerd. Tijdens de geslaagde momenten merkt men dat ze altijd nog over 'wereldklasse' mogelijkheden beschikt. Bij vlagen toonde ze bevlogenheid en fantasie, vaak ook klonken mooi parelende tonen. Maar niettemin werd het optreden gekenmerkt door een haast beangstigende starheid. Niets ademde; ritmische ongelijkheden, vaagheden frappeerden. In die tijd leek Argerich in een soort passieve trance te spelen. Het aanvankelijk meeslepende was verworden tot levenloosheid.

Tweede huwelijk met de Zwitserse dirigent Charles Dutoit, met wie ze voor haar engagementen bij optredens met orkest bij voorkeur koppelverkoop bedreef: ik kom alleen als hij dirigeert (in 1970 dochter Anne Catherine geboren). Een derde live momentopname van haar spel in Düsseldorf, waar ze na een halfuur te laat te zijn gekomen een van haar lijfnummers, Bartóks Sonate voor twee piano's en slagwerk, heel virtuoos, maar erg onderkoeld afwikkelde.

Tweede onderbreking van haar loopbaan in het seizoen 1974-1975. Verhuizing naar Londen, waar ze met Stephen Bishop Kovacevich ging samenwonen (1975 geboorte van dochter Stephanie Carmen Veronica). In 1976 hervatting van de optredens, maar met een bescheiden aantal optredens om zich onder andere ook aan haar dochters te kunnen wijden.

Maar weinigen weten wat op haast tragische wijze achter de persoonlijke en artistieke crises en lotswisselingen schuilgaat. Ze blijft een in raadselen gehuld mysterie, een pianistische laser die af en toe fel en heel doordringend oplicht. Wie haar nader kent, geeft hoog op van haar charme en haar gevoel voor humor. Bovendien leeft ze niet alleen voor muziek. Het lezen van Jean Paul en E.T.A. Hoffmann hebben haar geholpen om menig werk van Schumann beter te doorgronden. Dostojevski was een andere lievelingsauteur. 

Argerich beschikt namelijk ook over een verrassende parodistische begaafdheid, die haar in staat stelt om een bepaald werk in de stijl van allerlei beroemdheden te spelen.

De vierde live ervaring was in augustus 1985 in het Amsterdamse Concertgebouw. Weer met de slagwerksonate van Bartók, maar nu met orkestbegeleiding.

Martha Argerich werd vooral bekend als vertolkster van de uitgesproken virtuoze pianoliteratuur uit de negentiende en twintigste eeuw, maar maakte ook uitstapjes naar Bachs toccata's en partita's, Haydns pianoconcerten.

Behalve in de solo- en concertliteratuur is ze gelukkig ook vaak met kamermuziek te horen. Dat begon als zeventienjarige ooit met violist Joseph Szigeti en vond veel later een vervolg met de violisten Ivry Gitlis en Josef Sivo; sinds 1977 treedt ze ook regelmatig met cellist Mischa Maisky op en sinds midden jaren tachtig met violist Gidon Kremer.

Achtereenvolgens vormde ze ook pianoduo's met Nelson Freire, Nicolas Economou, Stephen Bishop en Alexander Rabinovich. Gelukkig zijn van al deze combinaties ook opnamen gemaakt. Curieus is dat ze de vioolsonate van Franck liefst viermaal opnam, waarvan eenmaal in de cello- en eenmaal in de fluitversie.

Over haar beroep zegt Argerich: "Ik beschouw mezelf absoluut niet als priesteres van de muziek, absoluut niet. Natuurlijk heb ik wel een verplichting waar ik aan moet voldoen. Ik heb gestudeerd, ik heb geleerd en ik probeer zo goed mogelijk te spelen. Maar ik vind wel dat interpreten vaak worden overschat. Dat is nogal déplacé; het is niet zo belangrijk om pianist te zijn, de componist is altijd belangrijker.”

Lange termijn plannen zijn ook voor concertagenten moeilijk met haar te maken; ze geldt als 'moeilijk'. Het trio dat met Gidon Kremer en Mischa Maisky zou worden gevormd, is nog geen realiteit. Wel maakt ze bij toerbeurt met deze strijkers wel tournees in Europa, Amerika en Japan. Insiders en vrienden schetsen een heel ander beeld. Zij houden staande dat de pianiste maar 25 tot 30 procent van haar gaven aanspreekt, dat ze niet de geringste ambities meer heeft, dat ze niet belust is op roem en geld en een grote hekel heeft aan 'sterrendom'. 

Het fascinerende en tegelijk frustrerende van Argerich is dat ze een van de boeiendste en grootste pianisten van nu is, en dat het daarom extra spijtig is dat ze zo weinig optreedt, dat ze er door allerlei omstandigheden voor heeft gekozen om ons maar een fractie van het moois dat ze in haar hoofd en haar vingers heeft te laten horen.

Haar solo-optredens zijn even zeldzaam als goudstof en ze maakte teleurstellend weinig opnamen. En dan ineens zijn er aangename verrassingen en blijkt ze toch weer even actief te zijn in de studio’s. Soms ook worden mooie radio-opnamen uit de archieven gelicht en in cd-vorm uitgegeven. DG, Teldec en EMI doen hun best. Waarschijnlijk gaat het ook niet aan om Argerich als een muzikale kluizenares te beschouwen. Als onderzoekend en intens communicatief musicienne geeft ze heel wat kamermuziekconcerten met een breed repertoire. Liefst met sympathieke, even bevlogen partners als Gidon Kremer, Alexandre Rabinovich en Mischa Maisky. Het repertoire reikt van Bach tot Shostakovich en Messiaen, met onderweg ook Mozart, Beethoven, Chopin, Schumann, Brahms, Janacek, Bartók en Prokofiev. Kenmerkend is de 18 september 1994 in de Nijmeegse Vereniging gegeven Schumannavond in vriendenkring, die gelukkig werd geregistreerd en door EMI op twee cd’s werd uitgebracht.

Als virtuoos echter heeft ze haar publieke optredens duidelijk beperkt tot het spelen van pianoconcerten in de romantische traditie. Maar ondanks een techniek die haar moeiteloos door de meest gevreesde passages loodst, beschouwt ze zichzelf niet als virtuoos. Ze gebruikt de gekozen lastige werken ook niet als excuus voor bravourevertoon, hoewel ze er wel nadrukkelijk in schittert.

Wat ook de schaal van de compositie is, hoe uitnodigend een werk ook mag zijn voor pianistische pyrotechniek, ze speelt eigenlijk altijd als kamermusicienne. En net als alle grote vertolkers is ze niet alleen speelster, maar ook luisteraar. Haar samenwerking met anderen is daarom ook altijd een oefening in muzikale conversatie op zijn geëngageerdst. Tot de belangrijkste aspecten van haar spel behoort een gevoel van spontaniteit. Al haar opnamen getuigen, ook na jaren, van een levendige vitaliteit die men vooral verwacht van iemand die het betreffende werk net heeft ontdekt. Nooit een spoor van routine, ook al heeft ze het stuk al veertig jaar op haar repertoire. Ook dat is een kenmerk van de ware kunstenaar: nooit iets als vanzelfsprekend opvatten.

Als interprete is Argerich een van de beste improvisators, maar in tegenstelling tot sommige van haar grote romantische voorgangers knoeit ze niet aan de muziek. Vaak lijkt ze, in de beste betekenis van de uitdrukking, de verpersoonlijking van Artur Schnabels motto: "Safety last!" Met haar geweldige techniek kan ze zich dat ook veroorloven natuurlijk. Dat gevoel van vivere pericolosamente is een van de meest stimulerende ervaringen tijdens een optreden van de pianiste. Maar het was niet altijd in haar voordeel. Er zijn critici die klagen dat ze ondiscriminerend elektriserend is, dat ze een hoog voltage opwinding en spanning meegeeft aan alles wat ze speelt, helaas ook aan muziek die dat helemaal niet nodig heeft. Maar ook haar felste bestrijder kan haar er niet van beschuldigen dat ze zich met een jantje-van-leiden van haar taak afmaakt. Als de muziek werkelijk vraagt om een gevoel van strijd toont ze dat gevoel ook, ondanks al haar technische overkill. Deze onlosmakelijke eenheid van het fysieke en het muzikale is bepalend geweest gedurende haar hele carrière.

 

Voor een buitenstaander lijkt Argerich over alles te beschikken: genialiteit, roem, rijkdom, schoonheid. Maar haar manier van optreden is, geconfronteerd met tumultueuze ovaties, altijd gereserveerd en bescheiden. Met een groeiend aantal collega’s heeft ze gemeen dat ze bepaalde aspecten van het muziekleven met afkeer, om niet te zeggen met vijandigheid beziet. Telkens duikt de vrees op dat ze haar loopbaan beëindigt, gelukkig blijkt daar ook telkens weer geen sprake van te zijn.