AMADEUS KWARTET II

AMADEUS KWARTET: NIET ALLEEN MOZART

Waar begin je aan? Een elementaire vraag waarmee de criticus onmiddellijk wordt geconfronteerd wanneer hij van plan is iets over het Amadeus kwartet te berichten. Hij volgt de eerst bij H.M.V., Nixa, Westminster en Decca, later exclusief bij DG verschenen opnamen die vrijwel alle van uitstekend gehalte zijn en woonde menig optreden van het ensemble in zijn lange bestaan van 1947 tot 1987 bij in Amsterdam.

Waar sommige ensembles kritiek kunnen uitlokken door hun techniek, hun heterogeniteit, hun podiumoptreden en maniërismen, hun repertoirekeus, de wisselingen in het personeelsbestand was het Amadeus kwartet door de jaren heen homogeen en constant. Het enige waar in toenemende mate kritiek op kon worden geleverd, was in een laat stadium op de vaak dubieuze intonatie van primarius Norbert Brainin.

Over de muziek die men speelde valt eigenlijk alleen te berichten dat het repertoire van het Amadeus kwartet duidelijk behoudend was. De kern werd gevormd door het ‘klassieke’, met name het Weensklassieke gedeelte van Haydn via Haydn, Mozart, Beethoven tot Brahms. Gek genoeg is Schubert nauwelijks vertegenwoordigd, Mendelssohn en Schumann zijn dat in het geheel niet. In de cd wereld is het Negerkwartet van Dvorak het ‘modernste’ werk. Het uitstapje naar Britten vormde een merkwaardige uitzondering die deels te danken was aan het feit dat de componist zijn 3e kwartet aan het Amadeus kwartet opdroeg en dat dit werk in 1976 door het ensemble werd geregistreerd, deels ook uit dankbaarheid voor hun emigranten verblijf in Engeland, maar overigens als verplichte uitzondering.

Over wat deze lieden met een gegeven partituur ‘deden’ of ‘nalieten’ valt ook weinig te zeggen, want de magie en de kracht van de vaak prachtige vertolkingen school niet in welke interpretatieve geaffecteerdheid dan ook, maar in een duidelijke, haast zichzelf wegcijferende presentatie van het muzikale betoog. Wat voor verschillen van inzicht het viertal achter het podium ook gehad mogen hebben, eenmaal aan het spelen bleek daarvan nooit iets.

Eerst wat chronologische feiten. 1e Violist Norbert Brainin werd 12 maart 1923 in Wenen geboren, 2e violist Siegmund Nissel 1 maart 1922 in München, altist Peter Schidlof 9 juli 1922 in Gollersdorf en Martin Lovett 3 maart 1927 in Londen. In 1938 ontvluchten de drie ‘bovenstemmen’ die alle drie les hadden gehad van Max Rostal aan de dreigende Nazivervolging en ontmoeten in Engeland Martin Lovett. In 1946 spelen Schidlof en Lovett mee in de wereldpremière van Brittens The rape of Lucretia, een jaar daarop treedt de groep van vier aanvankelijk op als Brainin kwartet op de Darlington School of Music, maar neemt daarna de naam Amadeus kwartet aan. In 1948 vindt het eerste optreden plaats in de Londense Wigmore Hall, in 1949 wordt de eerste commerciële opname (het strijkkwartet uit 1939 van de onbekende eigentijdse componist Priaulx Rainier) gemaakt.

In 1950 volgen het debuut in Duitsland en de eerste H.M.V. opname van Mozarts kwartet KV 387. In 1951 wordt via een Westminster opname (Haydn en Mozart) de overstap naar DG gemaakt met Schuberts 15e kwartet, hoewel Brainin en Schidlof als verplichting jegens H.M.V. in 1953 nog hun eerste (van de drie) opnamen van Mozarts Concertante symfonie met de London Mozart Players onder Harry Blech maken. In 1953 vindt ook de eerste Amerikaanse tournee plaats. In 1956 wordt Tippetts 2e strijkkwartet vastgelegd. En in 1957 volgt dan het definitieve, exclusieve contract met DG.

In 1958 wordt een wereldtournee georganiseerd; op het repertoire staat dan onder meer het 6e kwartet van Bartók. Tussen 1959 en 1963 worden successievelijk alle strijkkwartetten van Beethoven opgenomen. Aan successen en onderscheidingen ontbreekt het niet de volgende jaren. In 1977 wordt begonnen aan een tweede opname van Beethovens kwartetten, frappant genoeg met de late. Een lange termijn onderneming want in 1987, wanneer Peter Schidlof overlijdt, zijn verder alleen op. 59/3 en op. 74 opgenomen.

Kenmerkend voor het Amadeus kwartet was altijd hoe de typisch Weense, vrij zoetelijke toonvorming van Brainin en het stevige, onopgesmukte basfundament van Lovett de subtiel gehomogeniseerde als kader voor de fraai vermengde klanken van 2e violist Nissel en altist Schidlof. Wat bovenal treft was altijd de oprechte eerlijkheid van het musiceren en hun onverminderend enthousiasme; het waren echt non-interveniërende spelers. 

In optima forma bleek dat steeds weer uit hun Mozartvertolkingen. Exemplarisch is het Andante con moto uit het kwartet no. 16 in Es KV 428 (waarvan ooit drie in de tijd verschillende opnamen voorhanden waren). Hier is alles zoals men dat idealiter wenst: vloeiende lijnen, een ideaal tempo, prachtig afgewogen stemverhoudingen, elk met een eigen kleur en alle samen voorzien van een bitterzoete kern. Ook het begin van dit kwartet is voorbeeldig. Dit is muziek die men zich volkomen eigen heeft gemaakt en waarin men zichzelf volmaakt op zijn gemak voelt.

Vergelijkbare voorbeelden zijn te vinden bij Haydns kwartetten, met name op. 76. Het Keizerkwartet was altijd een specialiteit van het Amadeus kwartet, maar luister ook eens naar het strenge heksenmenuet uit op. 76/2 en het zonovergoten Largo cantabile e mesto uit no. 5. Deze momenten komen ook ter sprake in het gedenkboek The Amadeus: Forty years in pictures and words van Suzanne Rozsa-Lovett (1988). Daarin herinnert William Glock zich een uitvoering van op. 77/2 als volgt: “the most magical (aspect of which) was perhaps the moment when at bar 13 of the slow movement, the second violin and viola first join the other two movements, and lift the music on to another plane”. Dat is navoelbaar bij het beluisteren van de opname uit 1965.

Het Amadeus kwartet gaf talloze Beethoven cyclussen tijdens concerten en nam sommige werken uit die cyclus enige malen op. Wie dat moois na jaren opnieuw beluistert, gaat het eens temeer waarderen. Destijds waren op grond van de grote reputatie van het ensemble de verwachtingen over het klinkend resultaat misschien te hoog gespannen en werden de mooie uitkomsten als vanzelfsprekend beschouwd. Inmiddels is de concurrentie door het Italiaans kwartet (Philips), het Berg kwartet (EMI), het Végh kwartet (Valois) en het Leipzigs kwartet (MDG) ook wel erg groot zodat Amadeus geen aanspraken meer maakt op eerste plaatsen, maar met name het zestal uit op. 18 met flexibele frasen, kernachtige sforzati, boeiende doorwerkingen, mooi gebruik van portamento en expressief vibrato blijft heel fraai. Zo zijn er meer mooie momenten. De blijken van schalksheid in het Scherzo van op. 59/1, de uitdagende sprankeling van het Presto uit het Harpkwartet. Jammer is wel dat vrijwel alle herhalingen ontbreken. De latere versie uit 1977/81 van de late kwartetten haalt niet geheel het niveau van de eerdere uitgave.

Jammer dat er niet meer Schubert is. Het begon meteen zo veelbelovend met Der Tod und das Mädchen, dat zo positief opviel door een fraaie combinatie van energieke vaart en bijna hartverscheurende lyriek. Natuurlijk geldt het Amadeus kwartet als specialist in de ‘Weense klassieken’, maar in 1959 speelde het clubje Dvoraks Negerkwartet op een dusdanig veerkrachtige en stijlvolle manier dat zo duidelijk wordt dat Praag en Wenen niet zover van elkaar liggen. Maar afgezien van hun Mozartinterpretaties zijn het vooral die van Brahms waarin het Amadeus onverwacht uitblinkt. Ervaar de gekwelde halflichten uit het 1e kwartet. In het eerste deel wordt een impressie van ruwe zee opgeroepen, het coda van de Romanze klinkt lieflijk (met gitaarachtige pizzicato arpeggio’s van Lovett) en het Allegretto krijgt een folkloristische inslag die haast vooruit lijkt te lopen op Janáček.

 

Wie – behalve de werken van Mozart – iets memorabels van het Amadeus kwartet wil bezitten, kan haast niet beter doen dan die Brahms/Dvorak combinatie aan te schaffen met daarnaast de cd’s met sextetten en kwintetten van Brahms waarover Claus Moser in dat gedenkboek zegt: “…… involve us in the quest for beauty and musical truth… so we somehow become part of their music-making”.