VENGEROV, MAXIM

MAXIM VENGEROV: KOMEETSTART

Maxim Vengerov, in 1974 in Novosibirsk geboren en getogen, behoort met Vadim Repin tot de grote viooltalenten, die begin jaren negentig naar voren kwamen. Vengerov stond als vijfjarige al een half uur op het podium in Novosibirsk met werkjes van Paganini, Tchaikovsky, Mozart en Schubert, won reeds als elfjarige in 1984 het Wieniawskiconcours voor junioren in Lublin; als twaalfjarige trad hij buiten mededinging met het Vioolconcert van Tchaikovsky op tijdens het gelijknamige concours in Moskou en als dertienjarige had hij zijn eerste optreden in het Westen: in het Amsterdamse Concertgebouw. Zou hij daarom na een verblijf in Israël metterwoon in Amsterdam zijn neergestreken?

Al helemaal vier en een half jaar oud ging hij naar zijn eerste vioollerares. “Ik kan nu wel zeggen dat ze me voor de rest van mijn leven hypnotiseerde doordat ze me zoveel liefde en passie voor de viool gaf. Ik leerde zodanig vioolspelen dat het instinctief werd, net als lopen en eten. Misschien dat ik daarom voortdurend het instrument bij me wil hebben.”

Geen wonder dat het wel lijkt of hij elk moment kan losbarsten met een lastige toegift als Bazzini’s Ronde des lutins.

“Eigenlijk ben ik niet zoveel veranderd. Natuurlijk heb ik intussen veel meer ervaring en een rijpere houding. Maar mijn relatie met het instrument bleef hetzelfde. Het was nooit alleen maar een stuk gereedschap, maar altijd een verlengstuk van mijn ziel.”

In 1990 won hij het Carl Flesch concours in Londen. Vengerof is dus duidelijk een wonderkind en de parallel met Menuhin dringt zich op. Ook met andere vroegere groten als Heifetz en Oistrakh is hij wel vergeleken. Van Menuhin is bekend, dat hij dat later nogal moest bezuren. Wat je als kind instinctief goed doet, lukt later, wanneer het bewust moet gebeuren, niet altijd meer vanzelf. 

Is dat geen reden van zorg voor je?

"Nauwelijks, want ik geloof, dat het geval van Menuhin niet typisch is voor dat probleem. Daar waren andere kwesties van de persoonlijke ontwikkeling in het geding. Ik speel nu nog even natuurlijk viool als tien jaar geleden. Mijn eerste lerares Galina Turtsjaninova heeft me de liefde voor de viool bijgebracht, Zachar Bron, die zich later in Lübeck vestigde, was mijn belangrijkste docent en heeft me niet alleen veel repertoire bijgebracht, maar ook rijp gemaakt voor het podium. Bovendien bracht hij me bij hoe ik echt snel een stuk kon instuderen. Voor het eerste vioolconcert van Paganini stond elf dagen, want dat was de eis in Moskou. Daarna moest ik een heel stel andere virtuoze stukken instuderen voor een volgend concert dat al twee weken later volgde. Op een gegeven moment bereikte ik een punt waarop hij wilde dat ik een eigentijds werk binnen drie dagen instudeerde."

Wat voor instrument heb je nu ter beschikking?

"Momenteel speel ik op een Lupot; in Rusland beschikte ik over een driekwart Stradivarius, een prachtig instrument waar ik erg op was gesteld. Maar ik moest het daar achterlaten toen mijn familie in 1989 eerst naar Lübeck en vervolgens naar Tel Aviv emigreerde omdat het staatseigendom was. Om een waardevol oud instrument aan te schaffen ontbreekt het me nu nog aan de nodige middelen."

Je hebt met een aantal beroemde dirigenten kunnen optreden. Is er eentje bij, die je bijzonder hoogacht?

"De dierbaarste herinnering bewaar ik aan Carlo Maria Giulini, toen ik in de Scala in Milaan het vioolconcert van Mendelssohn moest spelen. Een dergelijke vanzelfsprekende overeenstemming in muzikaal opzicht had ik nog nooit beleefd Wat daar als iets volkomen natuurlijks tot stand kwam, hoe ik als het ware door de muziek werd gedragen, dat was uniek. Maar ook met Abbado en Mehta werk ik graag samen - ik bewonder ze ook erg. Maar onlangs heb ik bij de opname van de Vioolconcerten – in beide gevallen het tweede - van Prokofief en Shostakovitch samengewerkt met Rostropovitch als dirigent. Dat was een nieuw hoogtepunt in mijn loopbaan. Natuurlijk zijn geen twee mensen hetzelfde, maar de liefde voor het leven en de muziek delen we absoluut ondanks het grote verschil in leeftijd. Het was een van de gelukkigste momenten in mijn leven toen ik Rostropovitch leerde kennen. Hij heeft zelf nog met deze componisten gesproken en hij zet een traditie voort. Als hij over Prokofief, Shostakovitch of Britten heeft, lijkt het of hij het over zijn vader heeft. Zijn herinneringen zijn van grote invloed op de uitvoering van hun muziek en hebben dus grote waarde. Bij Prokofief gaat alles om verbeelding, om de kracht van zijn persoonlijkheid en om wat hij over zijn wereld wilde vertellen. Maar toen Rostropovitch me uitlegde hoe Prokofief gedurende de twee zomers die ze met elkaar doorbrachten elke ochtend punctueel om zeven uur aan het ontbijt verscheen, steeds elegant gekleed in zijn beste Parijse kostuum, gaf me dat een hint hoe ik zijn muziek moest benaderen: punctualiteit en fantasie pal bij elkaar. Dat is een heel zeldzame combinatie in een menselijk wezen. In zuiver muzikale termen lijkt hij veel op Mozart, alles is zo melodisch, zelfs de vreemde of furieuze passages tussen de hoofdthema’s; het is belangrijk te weten welke melodische gedachte het belangrijkst is in de totaalstructuur."

Fantasie blijft de hoeksteen van beide Vioolconcerten van Prokofiev, maar de wereld van het tweede concert is duisterder, troostelozer. Wat het tweede Vioolconcert van Shostakovitch aangaat, is het contrast met het geweldige eerste concert nog groter.

“Het eerste concert is meer een symfonie, je kunt het haast geen concert noemen.” 

De cadens tussen het derde en vierde deel vergt veel overlevingskunst na de verschrikkingen van het scherzo en de enorm zware emotionele eisen van de passacaglia. 

“Het vergt al je beschikbare energie, alles, het vreet je op. Je moet daar heel sterk zijn, ook fysiek. In het tweede concert is meer sprake van ontspanning; uit violistisch oogpunt bezien is het fantastisch geschreven, het ademt ook meer rust. Ik heb begrepen dat hij rustiger, meer ontspannen was toen hij het componeerde. Ik vermoed ook dat het een eerbetoon aan anderen is, niet alleen aan zijn nieuwe vrouw Irina, maar ook aan andere musici, vooral aan David Oistrakh aan wie hij het werk opdroeg.”

Heb je zelf nog ooit Oistrakh horen spelen?

“Zelf herinner ik me dat nauwelijks, maar mijn moeder vertelde me dat we samen naar een optreden van hem in Novosibirsk zijn geweest. Het moet een van zijn laatste optredens zijn geweest en hij speelde het Tschaikovskyconcert. Ik zat toen nog in moeders buik en schijn daar wild te hebben getrappeld. Natuurlijk groeide ik op met zijn platen. Ik was dol op de vioolklank, misschien omdat die zo verwant is met zang. Mijn moeder leidde een kinderkoor met vijfhonderd leden en daar zong ik ook in. Het fijne is natuurlijk dat een viool zoveel meer kan dan alleen maar zingen.”

Je had het over het hoge tempo bij het instuderen van nieuwe werken vroeger. Hoe is dat nu?

“Wel ironisch genoeg houd ik niet van haasten, van ontwikkelingen nodeloos bespoedigen, maar soms gaat het niet anders. Dit jaar bijvoorbeeld moest ik vier Vioolconcerten die volkomen nieuw voor me zijn instuderen: niet alleen die concerten van Prokofiev en Shostakovitch, maar ook die van Dvorak en Nielsen. Voor dat concert van Nielsen dat een groots werk is, had ik vijf dagen voorbereidingstijd om het van buiten te leren, voor Shostakovitch’ tweede slechts vier. Ik was blij dat ik in deze gevallen de juiste ondersteuning had. Maar ik moet voortaan meer tijd hebben alleen al om me te realiseren wat ik moet kiezen om wel en niet te doen.”

Er blijven genoeg hordes te nemen. Volgend seizoen staat voor het eerst Beethovens Vioolconcert op de nominatie, later moet een eerste openbaar optreden met de Solosonates en Partita’s van Bach volgen. Verdere plannen?

“Schedrin schrijft een nieuw concert voor me. Ooit hoop ik het repertoire net zo te kunnen verrijken als Rostropovitch. Maar ik moet er eerst zelf wel van overtuigd zijn dat het werk in kwestie toekomst heeft. Als ik daarvan al niet overtuigd ben, kan het publiek dat al helemaal niet zijn. Maar zodra ik begin te geloven in de potentie van een werk komt alles op zijn pootjes terecht.”

Heb je zelf enigerlei ambitie om ook te gaan dirigeren?

"Nee, voorlopig absoluut niet. Maar wanneer ik met een minder goede dirigent moet samenwerken - wat gelukkig slechts sporadisch voorkomt - denk ik, dat het waarschijnlijk beter gaat wanneer het orkest niet braaf de dirigent volgt. Ik moet liefst ook een goed menselijk contact met de dirigent hebben. Dan pas kun je echt goede muziek maken. Anders ontstaan makkelijk problemen."

Heb je ook andere moderne en avant-garde werken op het programma?

"In het Westen voorlopig nauwelijks. In Rusland heb ik heel wat werken van tijdgenoten gespeeld, Schedrin dus bijvoorbeeld en Shostakovitch en Prokofiev natuurlijk zover je die als tijdgenoten mag beschouwen. Maar hier begrijp ik veel van wat voor modern doorgaat gewoon nog niet. Dat is dikwijls voor mij geen muziek, ik heb er ook gevoelsmatig geen relatie mee. Muziek, die me niets zegt, kan ik ook niet spelen. Dat kan een vooroordeel zijn, mogelijk is het ook een kwestie van ontwikkeling: ik ben tenslotte nog jong. Ik heb een cd gemaakt met een Partita van Bach en Schedrins Echosonate, waarin die Bachpartita wordt geciteerd. Een heel mooi en interessant werk. Dat doe ik graag, maar voor het overige kan ik niet goed liegen, ook niet als interpreet."

Waar ligt voor je het accent: op concert- of kamermuziekliteratuur?

"Ik probeer zo goed mogelijk een evenwicht tussen beide te vinden. Maar kamermuziek beschouw ik als de kroon op het musiceren; met name het strijkkwartet. Ik heb in Rusland veel kwartet gespeeld, maar momenteel heb ik daar jammer genoeg maar weinig gelegenheid meer voor. Het is moeilijk om goede partners te vinden. Ik geef ongeveer tachtig concerten per jaar. Dat is veel. Dan blijft op kamermuziek gebied alleen nog tijd over voor duospel met mijn huidige partners Alexander Markovitch en Itamar Golan. Grappig: bij onze duo-avonden gaan we vaak het podium op zonder te hebben gerepeteerd: dan wordt het meestal heel mooi! We spelen dan meestal anders dan we het hebben ingestudeerd. Elk van ons gaat spontaan op de ander in. Dat is dan een vrij en impulsief musiceren, waarbij de vonken overslaan."

Hoe studeer je een nieuw, volkomen onbekend werk in? Luister je dan zover mogelijk eerst naar opnames of bestudeer je uitsluitend de partituur?

"Misschien beluister ik eerst een paar interpreten om die vervolgens gauw weer te vergeten. Vervolgens concentreer ik me uitsluitend op de partituur. Een interpretatie komt uit het hoofd en niet vanuit de techniek. Die bezorgt me trouwens zelden grote moeilijkheden. Ik speel elk werk nooit precies tweemaal hetzelfde. Het zou verschrikkelijk zijn wanneer ik louter dezelfde voorgekookte opvattingen liet horen."

Wie waardeer je onder je oudere en overleden grote collega's het meest? Heb je een duidelijk voorbeeld?

"Nee, ik zoek mijn eigen weg. Natuurlijk weet ik wie Heifetz en Oistrakh waren, uiteraard bewonder ik ook anderen. Maar lang niet alles wat zij deden is juist voor mij. Ik waag me bijvoorbeeld nog niet aan het Beethovenconcert omdat ik me daar nog niet rijp genoeg voor acht. Maar later zal ik dat beslist niet zo als Heifetz spelen, daar ben ik zeker van, hoewel zijn opvatting met de snelle tempi waarschijnlijk als fraai klassiek wordt bewonderd. Ook al is het onzin om te beweren, dat Heifetz alleen maar een groot virtuoos was - hij was een groot musicus. Maar zijn Beethoven heeft voor mij onvoldoende diepgang. Maar ook dat is een opvatting, die ik later misschien moet wijzigen."

Wat vind je van het streven om oude muziek - Bach bijvoorbeeld - volgens historische uitgangspunten te spelen?

"Dat is niets voor mij. Zeker wat Bach betreft: zijn muziek is immers de universeelst denkbare. Die muziek staat buiten de tijd en zonder hem zouden ook Mozart en Beethoven niet zijn wat ze zijn. Alles begint met Bach, hij was de grootste componist en men kan hem slechts geleidelijk benaderen. Die muziek spreekt iedere generatie op een andere manier aan en overstijgt zo de tijd. Daarin bestaat zijn grootheid. Ik wil Bachs werken zodanig spelen, dat hij een belevenis wordt voor de mensen van nu. Dat is veel moeilijker dan het herscheppen van een mogelijk historisch verantwoord beeld."

(1995)