TORTELIER, PAUL

PAUL TORTELIER: VEEL PASSIE EN WEINIG SENTIMENT

 Met Pablo Casals, Pierre Fournier, Janos Starker, André Navarra Enrico Mainardi, Maurice Gendron en – in eigen land – Tibor de Machula (Emanuel Feuermann viel destijds wat buiten het bereik) behoorde Paul Tortelier in de jaren vijftig tot mijn grote cellohelden. Van het hele stel was hij de meest flamboyante, temperamentvolle en dat sprak een jongeman aan. Een hoogtepunt uit zijn plaatrepertoire (toen nog op Engelse Columbia) was zijn medewerking aan Schuberts grote kwintet tijdens het Prades festival van Pablo Casals in 1951.Tortelier werd 21 maart 1914 in Parijs geboren en ging daar in 1926 naar het conservatorium. Om in zijn onderhoud te voorzien speelde hij begeleidingen bij stomme films. Met een uitvoering van Elgars celloconcert won hij daar een 1e prijs, het jaar daarop volgde zijn eerste optreden tijdens de Concerts Lamoureux. In 1935 krijgt hij een baan in het orkest van Monte Carlo, waar hij onder de componist zelf de solopartij in Strauss’ Don Quixote kan spelen. Serge Koussevitzky haalt hem in 1937 als cellist naar zijn Boston symfonie orkest en kort na de 2e wereldoorlog trouwt hij met zijn leerling Maud Martin. Vanaf 1947 profileert hij zich meer en meer als solist en treedt als zodanig ook in Amsterdam op (9 maart onder Thomas Beecham in het celloconcert van de Franse componist/pianist Jean Hubeau dat door de cellogroep van het Concertgebouworkest ‘meer hu dan beau’ werd genoemd). In 1950 treedt hij voor het eerst op tijdens het Prades festival en maakt daar dus een jaar die fraaie Schubertopname. In 1955 debuteert Tortelier als solist in Carnegie Hall en onderneemt vervolgens een tournee met het Israel filharmonisch orkest, waarna hij besluit daar te blijven, zijn intrek neemt en een kibboets en zijn Israel symfonie schrijft. Maar hij blijft reizen, krijgt in 1957 een professoraat in Parijs, waar Jacqueline du Pré, Arto Noral en Aleth Lamasse tot zijn studenten behoren. De BBC maakt in 1964 een reeks opnamen van zijn masterclasses waardoor hij bij een breder publiek bekend wordt. Markant is hoe hij zich in zijn werk Offrande, een eerbetoon aan Beethoven, in 1971 manifesteert als componist/dirigent. Van 1975 tot 1977 vinden we hem als leraar in Nice en publiceert zijn boek How I play, how I teach met een uiteenzetting over zijn technische principes. In 1981 zingt hij nog zijn Hymne aan de vrede tijdens het eeuwfeest van de Concerts Lamoureux en daarna wordt het stil rond de cellist die 18 december 1990 tijdens een les in Manoir de Villaceaux bij Parijs plotseling overlijdt.Iets van een showfiguur had Tortelier wel voor wie ham zag optreden of wie een masterclass volgde. Hij verlevendigde zijn lessen met schilderachtige beelden en bizarre verhalen, maar hoofdzaak waren technische kwesties, bijvoorbeeld de vaststelling dat de kleur die bij een vibrato ontstaat “steeds binnen de door de strijkstok voortgebrachte klank’ moest blijven.Lesgeven was hoe dan ook een belangrijke bezigheid van de Fransman en hij was als docent her en der bezig, onder andere ook in Essen. De man die altijd vol ideeën zat – nieuwe vingertechnieken, manieren om verschillende streken te ontwikkelen, zelfs bedenker van een nieuwe cellopen – legde deze samen met zijn vrouw neer in het hierboven al genoemde boek. Voor Tortelier vormde de technische beheersing het noodzakelijke middel om tot volledige expressieve vrijheid te komen. Hij illustreert dat zelf heel mooi in zijn opnamen, zoals blijkt uit zijn vaak gedurfde, felle attaque in alle virtuoze passages. Beluister maar eens het zwierige gebaar kort na het begin van de finale uit Elgars celloconcert in de opname uit 1953 onder Sargent (die een stuk mooier is dan de beide andere opnamen met Groves in 1988 en Boult, begin jaren zeventig). Hij volgde Elgars expressieve aanduidingen nauwgezet en het resultaat klinkt intenser en treffender omdat iedere vorm van overdrijving is vermeden. Hier geen overdreven vibrato en in het langzame deel dat al melancholiek en aarzelend genoeg van zichzelf klinkt, zorgen de tenuto noten voor een suggestie van beweging en passieFeitelijk begon Torteliers carrière met dat concert van Elgar; hij speelde het als 16-jarige voor zijn eindexamen aan het Parijs’ conservatorium. Hij behoorde tot een generatie cellisten die heel zuiver speelde en niets op had met de liefdesaffaires met de oudere generatie glissando belusten. Incidenteel produceert ook Tortelier nog wel zo’n glissando, maar dat gebeurt altijd snel en met geringe druk op de strijkstok en het gaat nooit ten koste van een echt legato. Zijn heldere toon met een krachtige kern heeft een soms wat schril trekje en zijn fraaie cantabile frasen zorgen ervoor dat met name romantische werken op een heel onsentimentele en toch sterk emotionele manier worden gepresenteerd. Dat blijkt bijvoorbeeld duidelijk uit zijn vertolkingen van de concerten van Dvorak, Schumann en Elgar en eveneens uit zijn Don Quixote. Met dit laatstgenoemde werk werd gij gelanceerd als internationaal solist.Torteliers Parijse familie was bepaald niet well to do, zodat hij al tijdens zijn studie voor bijverdiensten moest zorgen. In de jaren dertig vorige eeuw speelde hij aanvankelijk in het Parijs’ Omroeporkest, voordat hij naar Monte Carlo en de V.S. ging. In Monte Carlo speelde hij zoals reeds gezegd voor het eerst als solist in Don Quixote waar Strauss zelf dirigeerde; die was ook aanwezig toen Thomas Beecham het werk in 1947 op het programma plaatste ter ere van een Londens Strauss festival. De op basis daarvan gemaakte opname vormde het begin van een langdurige samenwerking met EMI. Later werd Don nog tweemaal vastgelegd, eerst in 1958 door het Berlijns filharmonisch orkest, later in 1973 met de Staatskapel Dresden, beide keren onder leiding van Rudolf Kempe. Alle drie die uitvoeringen geven een goed beeld van zijn treffende kijk op het bewuste werk; het was een rol die hij in menig opzicht goed acteerde en wie hem bezig zag kon zich maar moeilijk aan de indruk onttrekken dat hier werkelijk de ‘ridder van de droeve figuur’ optrad. De versie uit 1973 is opnametechnisch het mooist en bevat heel evocatief orkestspel, inclusief een echt groteske schaapskudde; Tortelier levert ook een fraai wild, haast roekeloos steekspel met de windmolens mar blijft verder zeer hoffelijk en bezint zich tot slot ontroerend op zijn dwaze escapades.In 1948, kort na die opname van het werk van Strauss met Beecham maakte de cellist een paar opnamen met Norman de Mar en het Royal Philharmonic orkest, onder meer een levendige en gracieuze versie van Tschaikovsky’s Rococovariaties en een duister klinkende Elégie van Fauré. Met zoveel ander moois, met name het uitgebreide sonaterepertoire dat op lp beschikbaar was, is helaas niet op cd verdoekt. Zo midden we node Schuberts Arpeggione  en de sonates van Chopin, Fauré en Rachmaninov. Eveneens niet meer verkrijgbar zijn de trio’s van Schumann met Jean Hubeau en Henri Merkel en – erger nog – de solosonate van Kodály waarin hij al zijn passie kwijt kon.Wat vooral indruk maakt wanneer men luistert naar Torteliers realisatie van Bachs 6 Solosuites, is zijn sterke ritmisch gevoel. Afgezien van de ‘Préludes’ gaat het hier louter om dansdelen en dat maakt hij voelbaar. De ‘Sarabandes’ gaan met een hechte, statige pas terwijl de luchtiger dansen – ‘Bourrées’ en ‘Gigues’ – een springerig ritme bezitten dat ook in goede aarde zal vallen bij huidige beoefenaren van authentieke uitvoeringspraktijken. Zijn pure lef verleent een positief karakter aan zijn spel. Aan de lastige ‘Prélude’ van de zesde suite bijvoorbeeld. En zijn heldere toon, zijn goed gecontroleerde vibrato maken dat zelfs huidige, aan die authentieke praktijken gewende oren, het niet moeilijk hebben om zich aan zijn voordracht aan te passen.In vergelijking is zijn uitvoering uit 1974 van een zestal sonates op. 14 van Vivaldi heel teleurstellend ondanks fraai momenten in de ‘Allegro’s’. Een deel van het probleem schuilt in de nogal rommelige klavecimbelbegeleidingen.Tortelier behoorde tot het geringe aantal 20e eeuwse virtuozen dat de traditie van de vertolker/componist in ere hield. Dat componeren was kennelijk belangrijk voor hem. Zijn oeuvre omvat een concert voor 2 celli en orkest uit 1950 (dat hij mee voor zijn vrouw schreef, maar waar het echtpaar helaas nooit een opname maakte), maar waar gelukkig wel een opname van bestaat met Arto Noras, Maud Tortelier en het BBC filharmonisch orkest onder Yan Pascal Tortelier, Offrande voor strijkorkest (1970), Your grey-blue eyes voor viool en strijkorkest en een solo Suite in neo Bachstijl (1944/55). Op een EMI verzamelschijfje is verder nog zijn ‘Pishnetto’ te vinden, een virtuoze studie in pizzicato.Net als zoveel andere componerende uitvoerenden blonk Tortelier uit in het schrijven van cadensen. Zo voorzag hij de beide concerten van Haydn van uitgebreide, fantasierijke cadensen voor de eerste delen en de finale uit het concert in D, waarbij hij de luisteraar meeneemt op verre tonale reizen die de componist hooglijk zouden hebben verbaasd; zijn cadensen voor de langzame delen zijn een stuk bondiger. Zijn niet meer verkrijgbare EMI opname uit 1981 van die Haydnconcerten bevatte prachtige momenten, met name een tere, heel verinnerlijkte weergave van het adagio uit het concert in C, maar het geheel werd bedorven door wijzigingen en toevoegingen in de solopartij en een vrij lompe begeleiding. Ook het Schumannconcert, in 1978 met hem opgenomen, bevat zo’n eigen cadens.Een laatste, belangrijke opname van Tortelier is die van het celloconcert van Hindemith uit 1955. Hier is hij op zijn best te horen en munt hij uit in de overdracht van zowel hoogst briljante als diep melancholieke momenten. Deze opname is een perfecte illustratie van hoe Tortelier in staat was met veel stijlbesef een bepaald muziekwerk in een heel nieuw, helder daglicht te plaatsen. 

Discografie 

Bach: De 6 Suites voor cellosolo. HMV 574.729-2, 562.878-2 (2 cd’s). 1982

Brahms: Dubbelconcert. Met Christian Ferras en het Philharmonia orkest o.l.v. Paul Kletzki. H.M.V. ASD 549 (lp). 1962

Debussy: Vioolsonate; Fauré: Elégie e.a. Met Jean Hubeau. Erato 4509-97410-2, Elatus 0927-49012-2. 1963

Dvorak: Celloconcert. Met het Londens symfonie orkest o.l.v. André Previn. HMV 573.454-2. 1978

Elgar: Celloconcert. Met het BBC symfonie orkest o.l.v. Malcolm Sargent. Testament SBT 2025. 1953

Hindemith: Celloconcert; Schumann: Celloconcert. Met het Philharmonia orkest o.l.v. Edward Downes c.q. het BBC symfonie orkest o.l.v. Antal Dorati. BBC Legends BBCL 4133-2. 1967 en 1962

Hindemith: Celloconcert. Met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Karel Ancerl. Supraphon 11.1955-2. 1955

Schubert: Strijkkwintet. Met Isaac Stern, Alexander Schneider, Milton Katims en Pablo Casals. Sony 58992. 1951

Schumann: Celloconcert. Met het Royal Philharmonic orchestra o.l.v. Yan Pascal Tortelier. EMI 767.521-2. 1978

Strauss: Don Quixote. Met de Staatskapel Dresden o.l.v. Rudolf Kempe. EMI 764.350-2. 1973

Tortelier: Homage à Paul Tortelier. Dubbelconcert; Offrande; Your grey-blue eyes; Suite in d. Arto Noras, Maud Tortelier, c.q. Yan Pascal Tortelier en Paul Tortelier. Met diverse ensembles. Chandos CHAN 9898 en 6608.

Tchaikovsky: Rococovariaties. Met Northern Sinfonia o.l.v. Yan Pascal Tortelier. EMI 754.890-2. 1973

Vivaldi: 6 Cellosonates. Met Robert Veyron-Lacroix. Erato 2292-45658-2. 1964

Walton: Celloconcert. Met het Birmingham symfonie orkest o.l.v. Paavo Berglund. EMI 573.371-2 (2 cd’s). 1973

Cello favourites. Werkjes van Saint-Saëns, Ravel, Fauré, Paganini, Tortelier e.a. EMI 573.450-2.