Verg. Discografieën

BACH, J.S.: SOLOVIOOL SONATES EN PARTITA'S NR. 1-6

BACH: DE 6 SOLOVIOOLSONATES EN PARTITA’S 

 

De zes meditatieve monologen van een eenzame viool welke de Sei soli a violino senza basso accompagnato vormen, ontstonden in de tijd dat Bach werkzaam was aan het hof van prins Leopold van Cöthen toen hij in staat was voornamelijk wereldse muziek te componeren. Zijn zes innovatieve suites voor solocello en de zes werken voor soloviool dateren uit deze periode, preciezer uit 1720 in het jaar dat hij 35 werd en kunnen alleen zijn geschreven door iemand met een grondige praktische kennis van de mogelijkheden van deze instrumenten.

 

Achtergronden

 

Bachs sonates en partita’s voor soloviool zijn allerminst unieke werken. Andere componisten hadden al voor viool alleen geschreven. Maar Bachs werken vallen op door hun complexiteit, waardoor ze mogelijk het opperste niveau van het vioolrepertoire vertegenwoordigen.

De drie vierdelige sonates beginnen alle met een rapsodische, traag deel dat doet denken aan de geïmproviseerde stylus phantasticus van Duitse organisten. Dan volgt een fuga die ook alweer opvallend beter geschikt lijkt voor het orgel dan voor de viool. Bach bewaakt de implicatie van vrij ingewikkelde contrapunten door meerdere registers (op twee of meer snaren) of door melodielijnen te creëren die hun eigen harmonie produceren en twee partijen impliceren. 

Deze worden afgewisseld met drie partita’s, suites of dansen met soms akkoorden van vier noten en een bijzonder virtuoze chaconne die de partita nr. 2 afrondt.

Hoewel het met een strijkinstrument mogelijk is om twee tonen tegelijk te produceren, verwacht men van een solowerk met zo’n instrument slechts een enkelvoudige melodielijn, zonder harmonieën en contrapunt. Het bijzondere van deze composities van Bach is dat harmonie en contrapunt worden bereikt door het herhaaldelijk spreiden van de samenstellende noten van een akkoord.

Omdat de kleine toets van de viool het zo mogelijk maakt dat de linkerhand van de speler complexe mogelijkheden kan realiseren, maakte Bach daar ten volle van gebruik. Maar het blijft ook met de huidige, ver opgevoerde viooltechniek lastig om alle noten zuiver te intoneren zonder verstrikt te raken in de lastige akkoorden met drie en vier noten. Maar dat vormt slechts het begin, De vertolker moet ook de meerstemmigheid realiseren en de stijl en de geest van de zeer gevarieerde delen.

Bach verdeelde de zes soli afwisselend tussen drie sonates en drie partita’s. De drie sonates volgen een vrijwel identiek schema en bestaan uit vier, afwisselend snelle en langzame delen. Ook de partita’s bestaan uit vier delen, maar hier gaat het louter om gestileerde dansvormen als Allemanda, Corrente, Sarabande, Borea (Bourrée), Giga, Gavotte, Loure, Menuet en Rondeau. De eerste Partita telt er vier, de tweede dankzij de afsluitende Ciacona vijf en de derde, voorafgegaan door een Preludio, zelfs zes.

Waarschijnlijk kreeg Bach het idee voor deze werken al tijdens een bezoek aan Dresden in najaar 1717 toen jij daar in contact kwam met de leider van het hoforkest, Pisendel, die net zelf een werk voor vioolsolo had geschreven.

Luisterend naar deze werken is het soms wat moeilijk te bevatten dat we slechts één instrument horen. Dat geldt vooral voor de tweede delen van de sonates, die zonder uitzondering uit een fuga bestaan. Maar het gaat hier niet om puur viooltechnisch trapezewerk: deze werken zitten boordevol levendige melodieën en sommige delen, zoals de beroemde (en bij vioolstudenten beruchte) lange Chaconne uit Partita nr. 2 in d behoren tot het mooiste wat Bach schreef.

Het is opmerkelijk om dit alles voor elkaar te krijgen. Een viool uit de tijd van Bach had een plattere kam en was bespannen met darmsnaren. Een korte hals, plat in plaats van bol, moedigt meer aan tot het opbouwen van frasen uit korte motieven in plaats van een langgerekte melodie. Omdat de strijkarm minder wordt geheven dan bij de modernere viool wordt de klankschaal in grootte wat beperkter, maar wanneer het oor daaraan gewend is, is de hartstocht niet minder intens.

 

De opnamen

 

Dat dit zestal werken veelvuldig is vastgelegd, was a priori wel duidelijk. Toch verblufte al zoekend naar versies het enorm grote aantal. In essentie hebben we ons beperkt tot het complete zestal en toen de moed om te trachten zo volledig mogelijk te zijn geleidelijk in de schoenen zakte, werd overgegaan tot het alleen noemen van meer gegadigden, maar zonder opnamedatum. Iets dergelijks geldt voor de bewerkingen; ook daarvan bestaan nog veel meer opnamen, zeker wat de beroemde chaconne betreft.

Geen sterveling kent alle hieronder in het lijstje genoemde opnamen, of zou ze zelfs maar kunnen kennen. Vele daarvan verschenen ook op vrij obscure labels en heel wat zullen niet meer verkrijgbaar zijn. Hier worden daarom slechts de interessantste en waarschijnlijk ook mooist uitgaven uitgelicht.

In de loop der tijd hebben sommige violisten zich zelfs fonografisch aan meerdere, in de tijd gespreide opnamen gewaagd. Menuhin, Szeryng, Milstein, Kremer, Kuyken, Shumsky en Tetzlaff. Historische mono-opnamen tot ca. 1957 kunnen interessant genoeg zijn om nog eens te beluisteren, voor de echte, regelmatige muziekconsumptie komen eigenlijk alleen opnamen van later datum in aanmerking.

Aan het begin van deze verkenning kan wel vast worden vastgesteld dat bij het gros der opnamen aan vrijwel alle technische, expressieve en polyfonische parameters die gelden voor een behoorlijke realisatie van deze werken  tegenwoordig doorgaans uitstekend wordt voldaan. De fonografische geschiedenis begint wat de complete opnamen betreft ongeveer met Menuhin en Enescu in de jaren dertig uit de vorige eeuw. 

De opname die Menuhin als tiener maakte laat zijn grote gaven doorschemeren. Maar er zijn romantische insluipsels, zoals het permanente snelle vibrato en een bij vlagen optredende overaccentuering. Jammer genoeg toont zijn tweede uitgave uit medio jaren vijftig bij alle noblesse ook een soms onzekere intonatie. Het blijft bij wat hoogtepunten. Menuhin toont zich in zijn jonge jaren impulsiever en vrijer dan in zijn latere opname uit de jaren vijftig. En Naxos restaureerde het geheel uitstekend.

Bij Enescu is de vraag of de genoemde, onbekende opname uit 1935 bestaat. Meer zekerheid is er over de opname uit 1949. Philips nam die ooit over van Amerikaanse Everest en Naxos gaat ook tot die bron terug. De Roemeense meester was al oud toen de opname is gemaakt en dat excuseert hem voor intonatieproblemen en een soms onzekere stokvoering, maar door alles heen klinkt nog zijn engagement en muzikaliteit.

Die intonatie en andere viooltechnische horden vormden nooit een punt voor iemand als Heifetz, maar die klinkt haast te moeiteloos en zoet omdat het hem te gemakkelijk lijkt af te gaan. De tempi zijn aan de snelle kant en ook hij bevredigt slechts bij momenten, zoals in  Preludio van de Derde Partita. Eigenlijk vooral voor de schare Heifetzbewonderaars.

Oudere luisteraars zullen dierbare herinneringen bewaren aan de korte periode dat Martzy schitterde. Ook  als Bachvertolkster was ze bijzonder integer.

De Mexicaanse Pool Szeryng was door de jaren heen een groot Bachvertolker die de grootsheid van deze muziek steeds prachtig laat uitkomen. In opvatting verschillen zijn beide versies niet zoveel van elkaar, maar die nieuwere klinkt wel mooier. Rustige, weloverwogen tempi, een prachtige afwerking zijn kenmerkend. 

Mijn eerste kennismaking met het streven naar een authentieke speelwijze leverde Telmanyi met zijn Vega strijkstok om makkelijker akkoorden te spelen op toen nog Decca lp’s. Het was een nog onbevredigende poging. Erg boeiend was het ook niet wat hij in zijn streven trachtte te realiseren.

Hierna levert Olevsky een goede allround prestatie zonder ergens uit te blinken of meerwaarde toe te voegen. Dan spitsen we wel de oren wanneer Milstein zich laat horen. Hij deed da zelfs tweemaal, maar kies van hem de oudste, mooiere (nog wel mono) uitgave.

Of Szigeti er verstandig aan deed op hoge leeftijd nog goedkeuring te verlenen aan het uitbrengen van zijn lezing? De grote violist van weleer is hier helaas niet meer terug te horen. De muziek komt moeizaam tot leven en het brede, trage vibrato kan tegenwoordig helemaal niet meer bij Bach.

Komen we vervolgens aan een hoogtepunt uit de Bach sololiteratuur, aangeleverd door Grumiaux die indertijd een soort gouden standaard vestigde die ook nu nog weinig is verbleekt. Hij is degene die sinds 1961 het meest is blijven imponeren dankzij een optimaal samengaan van stijlzuiverheid, structuurbesef, intonatie, energie en glans. Zijn spel is mooi zuiver en bezit nadruk met en prachtig gevoel voor mooie melodielijnen; de lastige akkoorden zijn fraai gearticuleerd. Door soms even een extra levendige aanpak suggereert hij ook mooi de oorspronkelijke dansvormen, zoals in de gigue uit de tweede Partita. 

Waren er geen momenten waarop de zuivere intonatie hem even in de steek laat, dan zou Végh nu nog tot de favorieten behoren. Zijn inzet, overtuigingskracht en persoonlijkheid klinken steeds door en hij zet met name de fuga’s heel fraai neer.

Tot tweemaal toe toont Shumsky een heel persoonlijke, haast te persoonlijke opvatting, waarmee hij zich soms tussen het gecomponeerde en de luisteraar opstelt. Zo’n persoonlijke opvatting is interessant voor een keer, maar niet goed tegen herhaling bestand. Het is goed om hier ook Olof tegen te komen met een sympathieke versie die echter weinig gewicht in de schaal legt.

Kremer is altijd iemand die op het scherp der snede speelt. Uiterste klankschoonheid mag men van hem dan ook niet verwachten, maar met een intelligente aanpak vol (soms haast te) felle accenten en grote dynamische contrasten klinken zijn hoogst persoonlijke interpretaties wel spannend. Maar voor een prachtige vioolklank en een warme, zangerige toon moeten we niet bij hem aankloppen.

Tweemaal, met een tussenpoos van 20 jaar legde hij deze muziek vast. Anders dan gewoon en zeker de moeite waard, maar misschien niet direct voor veel herhalingen vatbaar.

Van iemand die primair bekend is als grote virtuoos, Ricci, zou men een vooral virtuoze, wat uiterlijke benadering verwachten. De verrassing is dat hij met groot technisch meesterschap, juist heel gevoelige, bijna innige interpretaties laat horen. Het had zelfs best wat levendiger en afwisselender gemogen.

De invloed van Harnoncourt is goed hoorbaar bij Zehetmair. Dat is mooi te horen in de manier waarop hij deze stukken in termen van Musik als Klangrede behandelt, dus de retorische kanten geldend maakt en tussen krachtige en zwakke maten onderscheid aanbrengt. En toch is de basis van zijn techniek gewoon modern.

Iemand als Mintz draagt in het zestal werken veel pure schoonheid bij. Hij gaat precies te werk en mogelijk daarom krijgen sommige details in de over het geheel wat langzame tempi mooi gestalte.

Van muzikale ondervoeding is bij Sitkovetsky geen sprake. Hij toont het juiste stijlgevoel, pakt de materie op de juiste wijze aan, maar voegt daar weinig persoonlijks aan toe.

Als een samenvatting van de beste kwaliteiten uit het ‘nog niet authentiek bewuste’ verleden komen de vertolkingen van Perlman over. Het zijn qua rijke, volle toon en realisatie hoogst indrukwekkende uitvoeringen, alleen gaan bij deze aanpak wel iets aan nuancen verloren. Maar het is moeilijk zich aan de pluspunten van deze realisatie te onttrekken. Perlman mag dan op papier niet een ideale Bachvertolker lijken, hij zorgt niettemin voor een hele gave, warmbloedige en stijlvolle verklanking.

Zo is op zijn manier hetgeen Kagan ten tonele voert nog een imposante samenvatting van wat de Russische vioolschool vroeger te bieden had: grote toon, intense voordracht in tempi die aan de trage kant zijn, maar behalve bijvoorbeeld in de beroemde Chaconne toch niet in ideale Bachstijl. Lees wat Mullova over haar Moskouse Bachervaringen te zeggen heeft.

Herinneringen aan hoe Zehetmair op een moderne viool met bijbehorende strijkstok toch tracht barokke uitvoeringsprincipes aan te houden, wekt vooral ook Tetzlaff. Hij maakt veel van de polyfone gedeelten. Zijn beide opnamen zijn uitstekend, maar in zijn tweede overtreft hij zichzelf omdat hij verder boven de materie staat en meer eigen karakter toont. Zeker in zijn tweede opname is Tetzlaff een weloverwogen, verbeeldingsvolle vertolker die technisch alles weet te realiseren wat met een moderne strijkstok maar kan. De lastige akkoorden komen bij hem pront uit de verf. Bovendien speelt hij heel spontaan en verleent de dansen veel karakter. Iemand om in de gaten te houden.

Wat Poulet precies doet is helaas niet duidelijk hoorbaar door het grote galmaandeel van zijn opname, maar op zichzelf levert hij een zeer vitale, stijlvolle prestatie.

Oude school in de nadagen ademt de voordracht van Haendel. Er is weinig mis met haar voordracht, maar op den duur gaat ze toch wat eenvormig en al te serieus klinken.

De in onze contreien vrijwel onbekende Fulkerson maakte vooral naam als vertolker van eigentijdse muziek (Glass, Wernick, Harris, Ives, Erb, Crumb, Ornstein) maar beweegt zich ook met overtuiging in de baroksector. Vooral zijn greep op de grotere structuren maakt indruk en aan een zorgvuldige, stijlvolle afwikkeling ontbreekt het niet.

Persoonlijkheid in de vorm van een streven naar kleinschaligheid, een wisselende toonvorming en expressie vormen de aangename kanten van de voordracht door de Oostenrijker Schmid, die als enige ook de bewerking tot sonates voor viool en piano van Schumann vastlegde. Hij koos voor intimiteit en kleinschaligheid, toont persoonlijkheid en maakt op zijn manier indruk.

Mogelijk kwam het moment van opname voor Ehnes nog wat te vroeg. Wat hij namelijk laat horen is aan de onpersoonlijke, puur virtuoze kant met een nogal beperkte expressie.

Fischer verrast als steeds ook in deze muziek die ze technisch feilloos en met een goede stilistische opvatting heel helder gestalte geeft. Ze haast zich niet en speelt met een bezonnenheid die men van een zo jonge soliste niet direct zou verwachten. De aanpak is aan de koele kant, passend bij een koele schoonheid. 

Mooi homogeen en met hoorbaar persoonlijke trekken maakt Waterman een goede indruk. Ze toont het juiste gevoel en weet te stimuleren. Iets meer contrastwerking zou de reeks interpretaties van Schneider hebben opgewaardeerd.

Het lijkt een beetje halfslachtig wat Tognetti deed: wel de lage stemming aanhouden en deels darmsnaren gebruiken, maar geen barok strijkstok hanteren. Tot op zekere hoogte ging hij Mullova voor bij het gebruik van een in de lage stemming gebruikte Guadagnini met darmen voor de E en A snaar en een strijkstok uit 1800. Hij ornamenteert rijkelijk in de herhalingen van de dansdelen, varieert zijn streken danig en speelt veelal vibratoloos. Daarbij veroorlooft hij zich nogal wat ritmische, artistieke vrijheden. Of zijn dat compromissen? Zo zorgt hij voor een boeiende bijdrage in de semi-authentieke hoek die zeker gehoord moet worden. Maar een echte favoriet? Vermoedelijk niet. Bovendien verhaspelt hij allerlei wezenlijke details.

En dan Mullova zelf. De violiste die gepokt en gemazeld is in alle stijlperioden, maar die door noeste studie en proberen zich nu de barokstijl geheel heeft eigen gemaakt en daarvoor alle technische, stilistische en instrumentale vaardigheden inzet. Haar uitgangspunten zijn juist: darmsnaren, barok strijkstok, lage stemming. Ze is zich ook goed bewust van de verschillende mogelijkheden om te arpeggiëren waarover barokviolisten heetten te beschikken. Ze zorgt voor een ruime dynamische differentiatie, een in de langzame delen elegante, in de snelle pittige articulatie en verleent de muziek innerlijk leven. Bij haar is ook duidelijk of de boven- of de onderkant van een akkoord de nadruk krijgt. In stilistisch opzicht levert ze juweeltjes af. De grote pluspunten bij haar zijn de passende stijl, de boven alle twijfel verheven techniek en de grandeur van haar uitingen.

Tot de interessantere en veelzijdigste jongere violisten behoort zeker de in 1985 geboren Armeniër Khachatryan die hier een keurig visitekaartje afgeeft. Hij is met zijn plooibare vertolkingen best interessant, gebruikt gelukkig weinig vibrato en weet hoe barokmuziek op een moderne viool kan en misschien wel moet klinken. Op de intonatie valt om te beginnen niets af te dingen zonder dat de drie- en vierstemmige akkoorden in gevaar komen. De afwerking is keurig, met voldoende aandacht voor de versieringen en de dynamische contrastwerking, maar ook aan een groot engagement bestaat geen twijfel. 

De expressie en de inhoud zijn heel goed in evenwicht; aan eigenlijk alle veeleisende parameters wordt voldaan met een mooie combinatie van virtuositeit en muzikaal inzicht.

De Canadese St. John vestigde met haar Bachalbum als muzikale ondernemer haar eigen cd label. Daarop toont ze zich een uitstekend vertolkster van barokmuziek. Ze beheerst de werken in technisch opzicht volkomen en ook met haar opvatting is weinig mis.

Meer juweeltjes komen van de Russische, in Engeland gevestigde Ibragimova. Bij haar treffen we een aangename combinatie van groot stijlbesef, veel finesse en een onderscheidende, persoonlijke benadering. Haar vibrato is passend beperkt en de nuancen in kleur en kracht worden alleen met de strijkstok gerealiseerd. Bij alle precisie flonkert de muziek fraai. Misschien had hooguit de toon wat warmer, de aanpak wat kernachtiger mogen zijn, maar bijzonder mooi is het zeker.

Nogal teleurstellend, want zijn weliswaar briljante, maar erg traditionele speelwijze is weinig zeggend en de inbreng van Baráti, die ook de meeste herhalingen weglaat kunnen we dus snel vergeten.

Ook Faust heeft zich een juiste stijl en uitdrukking eigen gemaakt. Ze is zuinig met vibrato en weet heel mooi te fraseren. Ze is niet te bescheiden in haar voordracht en lijkt te mikken op een uitvoering in een grote ruimte; dat kan niet helemaal terecht worden opgevat als een gebrek aan intimiteit, aan het extroverte, ze veroorlooft zich ook de nodige ritmische vrijheid, maar houdt de muziekstroom mooi gaande. Het resultaat is zeer de moeite waard en positief onderscheidend.

De Pools–Amerikaanse Arzewski toont goede discipline en vindt een goede balans tussen het cerebrale en het emotionele. De ritmiek van de dansdelen treft aangenaam bij haar en aan mooi ingevulde details ontbreekt het niet.

Wat Shaham laat horen is heel persoonlijk en zeker de moeite waard maar aan zijn frasering moet men wennen ondanks alle zuiverheid die hij ten toon spreidt. Wat dat betreft biedt Schaer minder verrassingen, maar ze boeit wel met fijnzinnig spel waarin bescheiden maar mooie versieringen opvallen. Maar als geheel klinkt Bach hier bij alle fut toch ook wat afwachtend.

Van Midori hadden we lang niet gehoord. Vanzelfsprekend heeft ze deze werken al lang op haar repertoire maar heeft ze lang gewacht voordat ze deze liet opnemen. Het resultaat mag er wezen maar ondanks het getoonde stijlbesef en de precieze afwerking is het resultaat niet van dien aard dat het een plaatsje tussen de favorieten vderdient.

 

Historiserende uitvoeringen

 

Wanneer we de nog mislukte poging van de Hongaars/Deense Telmanyi buiten beschouwing laten, was het Luca die op ‘authentieke’ vernieuwing het spits afbeet met vrijwel vibratoloze, in dit geval echt nogal kale, weinig expressieve interpretaties.

Kuijken toonde in zijn eerste opname meteen meer persoonlijkheid, maar ook bij hem blijft de muziek in dynamisch opzicht nogal vlak klinken. Toen hij bijna twintig jaar later dezelfde klus nogmaals aanpakte, was hij niet alleen veel gerijpter, zijn beter opgenomen viool klinkt ook een stuk expressiever en genuanceerder. Een overtuigende voorstelling. Kuijken vond dat blijkbaar zelf naderhand niet overtuigend genoeg, vandaar dat hij de klus in 2000 met meer succes herhaalde.

Een eveneens heel goede prestatie levert Fernandez maar in laatste instantie is het ondanks zijn prachtige Guarneri uit 1690 niet voldoende om een plek op de favorietentop te veroveren.

Het is hard, maar het moet helaas worden gezegd: Schröder behoorde tot de musici die het in het traditionele muziekleven niet zo ver had geschopt, maar die na de overstap naar ‘authentiek’ als pionier ineens roem verwierf. Wat hier van hem te horen is, komt moeizaam tot stand en mist de noodzakelijke kwaliteiten.

Volgen een paar uitgaven die het net niet halen tot de top omdat ze weliswaar goed uiting geven aan de Harnoncourtse barokretoriek, doch dit ten koste laten gaan van een continu juiste expressie en een hechte basis qua tempo en ritme. Huggett en Van Dael zijn daarvan het slachtoffer.

Hierna is het een verademing om naar Podger te luisteren. Ze toont zich een technisch uitstekend toegeruste speelster, weet ideaal te intoneren en ontrafelt al doende complexe structuren. Contemplatie en lichtvoetigheid komen beide mooi aan bod.  Bij haar valt alles waar het op aan komt mooi en precies op zijn plaats. Podger is opmerkelijk met haar barokviool. Ze maakt een heel mooi harsachtig geluid en verleent noot na noot een fraaie vorm en kleur, vooral in de delen die enige pathos kunnen verdragen, zoals de bekende Chaconne en de Prelude in C. Haar hele aanpak wordt gekenmerkt door een vrolijke geest en een articulatie die deze werken op veel plaatsen licht en luchtig laat schijnen. Hoewel hij vermoedelijk niet een gekromde strijkstok gebruikt, laat Gähler wel mooi de contrapuntische facetten tot leven komen.

Holloway is een oude rot in de wereld van de oude muziek. Niettemin is zijn toon hier niet steeds gaaf. Ook op het punt van levendigheid in de snelle delen blinkt hij niet uit, maar in expressief opzicht laat hij met onvermoed veel rubato heel mooie dingen horen. Ook aan passie mankeert het niet in de daarvoor meest in aanmerking komende deeltjes.

De Amati uit 1570 waarop Ross speelt, bepaalt in hoge mate haar uitvoeringen. De toon is niet onaangenaam licht en vrij klein, bijna op het schrale af, maar de voordracht klinkt gracieus en bezit persoonlijkheid. Niet alledaags dus. 

Verder is daar nog Beznoziuk die zeker mooie dingen laat horen, maar op het punt van nuancering en zwier wat steken laat vallen. Wat dat betreft geeft Beyer een veel vollediger, consistenter, lichtelijk afstandelijk (zonder het gevoel ook maar iets tekort te doen) beeld van de materie in kwestie. Bij haar krijgt de muziek in vergelijking meer inhoud en glans.

Net zo interessant en evenzeer de moeite waard is hierna Busch, de concertmeester uit Herregeweghes ‘authentieke’ orkest met haar achttiende eeuwse barokviool plus strijkstok die als uitgangspunt een facsimile van Bachs manuscript koos en in een stel frisse, intelligente vertolkingen vol mooie differentiaties de muziek laat genieten. Dat alles volmaakt afgewerkt en heel ingeleefd.

 

Bewerkingen

 

Interessant dat na een oude, niet meer voorhanden CBS uitgave, tenminste één opname (van Schmid) is verschenen van de versie die Schumann maakte voor viool met ondersteunende piano en die een interessante kijk bood op de romantische Bachopvatting.

Interessant voor een keertje zijn de andere bewerkingen voor gitaar, luit en altviool.

 

Losse opnamen

Hier is slechts een bescheiden selectie van aangeraden items gemaakt, allen uitgaande van sonate nr. 1.

 

Arrangementen

 

En tot slot zijn er dan nog ettelijke opnamen met altviool, cello, piano, klavecimbel, luit, cimbalom, marimba en gitaar. Ze werken licht vervreemdend, maar zijn voor een keertje best interessant.

 

Conclusie

 

Alle muziekliefhebbers zullen het er wel over eens zijn dat een uitvoerend musicus zich liefst zodanig met de te spelen compositie vertrouwd moet maken, moet vereenzelvigen, dat het werk deel van haar/hem gaat uitmaken. De vraag is wel in hoeverre dat de voorrang mag krijgen boven andere aspecten van de interpretatie, zoals het tevens objectief afstand nemen van het uit te voeren werk. Dit soort tweestrijd met verschillende uitkomsten speelt nogal eens bij de vele complete opnamen van Bachs werken voor soloviool.

Rivaliteit genoeg en keuze te over. Het is maar wat men interpretatief het zwaarst laat wegen. Kies in de traditionele sector Tetzlaff 2 voor een energieke, krachtige weergave, de stilistisch geweldige, qua techniek en toon superieure Mullova, de warmere toon van Fischer, de hoogst boeiende persoonlijke visie van Ibragimova, de harmonieus gaaf alles samenbindende Khachatryan, de uitdagende grootse stijl van Faust of de oude glorie van Milstein 2 of Perlman. En beluister vooral ook de jonge Menuhin eens.

En bij de ‘authentieken’ is de keuze aan de top groter met in het eerste echelon de dames Podger (mijn absolute voorkeur), Beyer, Busch en in tweede instantie de heren Kuijken 2, Holloway en Gähler. Mullova heeft in zoverre een pre dat ze op overtuigende wijze zowel de ‘traditionele’ als de ‘authentieke’ richting weet te verenigen en te verzoenen.

 

Discografie

(telkens op twee cd’s)

 

1934/6: Yehudi Menuhin. EMI 763.035-2, 575.416-2, 567.197-2, Naxos 8.1109018, 8.110964.

 

1935. Georges Enescu. Ca’d’oro CDO 2014.

 

1949. Georges Enescu. Philips 422.298-2, Naxos 9.80208-09.

 

1952. Jascha Heifetz. RCA 09026-61748-2, Sony 88697.21742-2 (10 cd’s).

 

1953. Emil Temanyi. Testament SBT 21257.

 

1953. Julian Olevsky. Doremi DHR 7831/2.

 

1954/5. Johanna Martzy. Testament SBT 21469, Japanse EMI TOCE 6861/5.

 

1954/6. Nathan Milstein. EMI 566.869/70-2, 764.793-2, 678.741-2.

 

1955/6. Josef Szigeti. Vanguard ATMCD 1246.

 

1956/7 Yehudi Menuhin EMI 567.197-2, 569.249-2, Documents 233547.

 

1960/1. Arthur Grumiaux. Philips 438.736-2, 475.755-2.

 

1965. Henryk Szeryng. Sony 46721.

 

1967. Henryk Szeryng. DG 437.365-2, 453.004-2, 457.701-2.

 

1970. Sandor Végh. Auvidis V 4427, Valois V 4865.

 

1970. Josef Suk. EMI 573.644-2.

 

1973. Nathan Milstein. DG 457.701-2.

 

1973. Jean-Jaques Kantorov. Denon 74485/6.

 

1974. Suzanne Lautenbacher. Vox 23112-2, Bayer Records 200.006/7.

 

1977. Sergio Luca. Nonesuch 7559-73030-2.

 

1979. Oscar Shumsky. Nimbus NI 2557/8.

 

1979. Theo Olof. Vanguard 99061.

 

1980. Gidon Kremer. Philips 416.651-2, Decca 478.4609.

 

1981. Sigiswald Kuyken. Deutsche Harmonia Mundi GD 77043.

 

1981. Ruggero Ricci. Regis RRC 2077, Unicorn UKCD 2053/4.

 

1983. Thomas Zehetmair. Teldec 3984-25716-2, 3984-21035-2, Warner 2564-64375-2.

 

1983/4. Shlomo Mintz. DG 445.526-2.

 

1984. Dimitri Sitkovetsky. Orfeo C 130852 H.

 

1985. Jaap Schröder. Naxos 8.557563. 

 

1986. Oscar Shumsky. ASV CDDCD 454.

 

1987. Mark Lubotsky. Collins 107.827-2.

 

1987.  Lydia Mordkovitch. Chandos CHAN 8835/6.

 

1987. Hans Heinz Schneeberger. Jecklin 0266/7-2.

 

1987. Itzhak Perlman. EMI 749.483-2, 476.808-2, 085.281-2.

 

1989. Oleg Kagan. Erato 2292-45805-2,  Warner 3564-69615-7.

 

1989. Sergiu Luca. Nonesuch 7559-73030-2.

 

1989. Lorna Glover. Globe GLO 6002.

 

1990. Frédéric Pélassy. Auvidis BNL 112781/2.

 

1991. Uto Ughi. RCA 9026-60971-2.

 

1991. Christiane Edinger. Naxos 8.550569/70.

 

1993. James Buswell. Centaur CRC 2147/8.

 

1993. Christian Tetzlaff. Virgin 522.034-2, 545.089-2, 562.374-2.

 

1994. Mela Tenenbaum. Ess A.Y. ESS 1049/51.

 

1994/5. Gérard Poulet. Arion ARN 268.640, ARN 26877-2, 268296.

 

1995. Ida Händel. Testament SBT 2090.

 

1995. Karl Suske. Berlin Classics BC 9275-2.

 

1995. Gregory Fulkerson. Bridge BCD 9101A/B.

 

1995/6. Monica Huggett. Virgin 562.340-2, 545.205-2.

 

1996. Elizabeth Wallfisch. Hyperion CDD 22009.

 

1996. Lucy van Dael. Naxos 8.56442/3, 8.554422.

 

1996. Stefan Milenkovich. Dynamic CDS 1641-2.

 

1997. Joshua Epstein. Agora Musica 500.110-2.

 

1998. Rachel Podger. Channel Classics CCS EL 2498 CCS 12198.

 

1998. Rudolf Gähler. Arte Nova 74321-67501-2.

 

1998. Dmitry Sitkovetzky. Hänssler HAEN 92119.

 

1999. Benjamin Schmid. Arte Nova 74321-72113-2, Oehms Classics OC 206.

 

1999. Brian Brooks. Arts 47851/2-2.

 

1999. Ingrid Matthews. Centaur CRC 2472/3.

 

1999/2000. James Ehnes. Analekta FL 23148.

 

1999/2000. Sigiswald Kuyken. Deutsche Harmonia Mundi 05472-77527-2.

 

2000. Frédéric Laroque. Integral SNG 07-FL01.

 

2001. Miklos Szenthelyi. Hungaroton HCD 32071/2.

 

2001/2. Gidon Kremer. ECM 476.7291.

 

2002. Joanna Madroskiewicz. Gramola GRAM 9875-2.

 

2002. François Fernandez. Flora 0403-1/2.

 

2003. Ruth Waterman. Meridian CDE 84595/6-2.

 

2004. Julia Fischer. Pentatone PTC 518607-2.

 

2004. Tedi Papavrami. Aeon AECD 0535.

 

2004. John Holloway. ECM 476.315-2. 

 

2004. Susanna Henkel. Spot Records 28869-4.

 

2004. Richard Tognetti. ABC ABC 476.8051.

 

2006. Christian Tetzlaff. Hänssler CD 98250.

 

2006. Jacqueline Ross. ASV Gaudeaumus CDGAU 358/9.

 

2007. Michael Vaiman. Dux DUX 0610/1.

 

2007. Lara St. John. Ancalagon AR 132.

 

2007. Thomas Fheodoroff. Orf CD 3023.

 

2007. Pavlo Beznoziuk. Linn CKD 366.

 

2007. Ilya Kaler. Naxos 8.570277/8.

 

2008. Boris Makhtin. Lontano 2564-69813-2. 

 

2008. David Juritz. Nimbus NI 6142.

 

2008. Yossi Zivoni. Meridian CDE 84282/3.

 

2008. Viktoria Mullova. Onyx ONYX 4040.

 

2008. David Grimal. Ambroise AM 181.

 

2008. Dmitri Makhtin. Warner 2564-69813/4-3.

 

2009. Alina Ibragimova. Hyperion CDA 67691/2.

 

2009. Kristóf Baráti. Berlin Classics BC 1673-2, Brilliant Classics 94667.

 

2009. Sergey Khachatryan. Naïve V 5181.

 

2009. Isabelle Faust. Harmonia Mundi HMC 90.2059, HMC 90.2124.

 

2010. Suyoen Kim. DG 476.4674.

 

2011. Cecylia Arzewski. Bridge BRIDGE 9358 A/B.

 

2011. Luca Fanfoni. Dynamic CDS 758/1-2.

 

2011. Amandine Beyer. Zig Zag Territoires ZZT 11090-2.

 

2011. Renate Eggebrecht. Troubadisc TRO CD 01444 (3 cd’s).

 

2011. Gottfried Schneider. Oehms OC 868.

 

1989/2012. Daniel Stepner. Centaur CRC 3283/4.

 

2012. Tedi Papavrami. ZigZag Territoires ZZT 320 (6 cd’s).

 

2012. Christine Busch. Phi LPH 008.

 

2013. Gilles Collard. Emec Records E 060/1.

 

2013. Stanley Ritchie. Musica Omnia MO 0503.

 

2013. Sirkka-Liisa Kaakinen-Pich. Ondine ODE 1241-2.

 

2014. Claudia Schaer. Rivulet 875531-009729.

 

2014. Mariko Senu. Universal Japan 0656.717-2.

 

2014. Gil Shaham. Canary Classics CC 14.

 

2014. Midori Goto. Onyx ONYX 4123.

 

Bewerkingen van geheel of gedeelten

 

Bewerking voor viool en piano door Schumann

 

1997. Benjamin Schmid en Lisa Smirnova. MDG MDG 333.0614-2 (2 cd’s).

 

2002. Nathalie Chabot en Serge Heitz. Ligi Digital LIDI 0103120-03.

 

2008. Haroutine Bedelian en Lorna Griffit. Centaur CRC 2904/5.

 

voor luit

 

1993/6. Nigel North. Linn Records CKD 300.

 

1998. José Miguel Moreno. Glossa GLD 920107.

 

1999. Hopkinson Smith. Astrée E 678.

 

1999. Paul Beier. Stradivarius STR 33469.

 

2001. Evangelina Mascardi. Orf CD 345.

 

voor gitaar

 

1994. Nicholas Goluses. Naxos 8.553193.

 

1995. Simon Dinnigan. Bath Guitar series BGCD 101.

 

1995. Manuel Barrueco. EMI 556.416-2.

 

1996. Zoran Dukic. Opera Tres 1023 OPE.

 

1997. Franz Halász. BIS CD 943.

 

1997/2000.  Frank Bungarten. MDG MDG 305.1028-2, MDG L 3306. 

 

1998. Paul Galbraith. Delos 3232.

 

1999. Eliot Fisk. Nimbus NI 2581/2.

 

2007. Yimo Korhonen. Ondine ODE 1128=2.

 

voor klavecimbel

 

1984. Gustav Leonardt. Duitse Harmonia Mundi 167-169528-2.

 

1999. Robert Hill. Hänssler 92.110.

 

2001. Yves Rechsteiner. Alpha 027.

 

2010. Winsome Evans. Celestial Harmonies 14268-2.

 

voor cimbalom

 

2006. Ildikó Vékony. BMC BMC CD 134.

 

voor marimba

 

2010. Jean Geoffroy. Skarbo DSK 11088.

 

voor altviool

 

2006. Partita nr. 2. Antoine Tamestit. Ambroise AM 111.

 

voor cello

 

2008. Norbert Hilger. Querstand VKJK 072-2.

 

voor piano

 

1996. Konstantin Sherbakov. Marco Polo 8.223794.

 

1998. Carlo Grante. Music & Arts 1039.

 

Met onbekende opnamedatum in alfabetische volgorde

 

…… Alois Kottmann. Melisma 7135/6.

 

…..   Roberto Michelucci. Fonè 90F27.

 

…… Frantisek Novotny. Supraphon 1806-2.

 

…… Chavdar Paraskevov. Telos Records TLS 007.

 

…… Aaron Rosand. Vox VXP 27901.

 

…… Denes Zigmondy. ME-WE Meisterklang CDM 900-99. 

 

Enige interessante versies van afzonderlijke werken

 

1903. Ged. Sonate nr. 1, Partita nr. 1. Joseph Joachim. Testament SBT 21323.

 

1912/3. Partita nr. 3 Henri Marteau. Caprice CAP 21620.

 

1929. Partita nr. 2. Adolf Busch. Discografica italiano IDIS 6490/1 (2 cd’s).

 

1934. Sonates nr. 1 en 2. Joseph Szigeti. Biddulph LB 005/6 (2 cd’s).

 

1988. Sonates nr. 1-3. Nicolas Chuchachemko. Edelweiss ED 1002.

 

1992/3. Partita’s nr. 1-3. Viktoria Mullova. Philips 434.075-2.

 

1995. Sonates nr. 1-3. Florin Paul. Tacet 47.

 

1997. Partita’s nr. 2 en 3; Sonate nr. 3. Hilary Hahn. Sony SK 62793.

 

2004. Sonate nr. 1, Partita’s nr. 1, 2. Hélène Schmitt. Alpha 082.

 

2004. Sonate nr. 1, Partita nr. 2. Rachel Barton Pine. Cedille CDR 90000078.

 

2005. Sonates nr. 2 en 3; Partita nr. 3. Hélène Schmitt. Alpha ALPHA 090.

 

2006. Sonates nr. 1 en 2; Partita nr. 2. Jacqueline Ross. Gaudeamus GAU 358.

 

2007. Sonate nr. 2. Midori. Sony 82796-97745-2.

 

2009. Partita nr. 2. Janine Jansen. Decca 475.9986.

 

2009. Sonate nr. 1, Partita nr. 3. Liza Ferschtman. Challenge CC 72351.

 

2010. Partita’s nr. 2 en 3; Sonate nr. 3. Isabelle Faust. Harmonia Mundi HMC 90.2059.

 

2010. Partita’s 1-3. Midori Seiler. Berlin Classics BC 1672-2.

 

2011. Sonates nr. 1-3. Gunar Letzbor. Pan Classics PC 10286.