Verg. Discografieën

BRAHMS/SCHÖNBERG: PIANOKWARTET NR. 1

BRAHMS/SCHÖNBERG: PIANOKWARTET NR. 1

 

De bezetting van Brahms’ drie pianokwartetten lijkt enigszins op dieet te zijn gezet omdat de pianopartij nogal domineert en de strijkers vooral assistentie verlenen. Dat s in wezen niet veel anders in een pianoconcert, maar daar is de pianist omgeven door de glans van de echte solist omgeven.

 

Achtergronden

 

De ontstaansgeschiedenis van Brahms’ eerste pianokwartet in g-klein loopt van de turbulente jaren van halverwege de jaren vijftig uit de negentiende eeuw tot de meer klassieke benadering van Brahms een tiental jaar later tot het in 1861 werd gepubliceerd.

Het werk is een combinatie van een licht getroebleerd romantisch vocabulaire met een evenwichtig, bijna symfonisch meesterschap over muzikale structuren. Toch laat de componist in de finale met zijn ongeremde zigeunermuziek zij voorkeur voor een muzikale stoeipartij horen.

Het hele werk lijkt voortdurend boven de gekozen vorm, de vaste oevers te willen treden, richting een orkestrale behandeling van kleur, bereik, expressie en ontwikkeling.

Geen wonder dus, dat Schönberg die misschien wat onverwacht een grote bewondering had voor Brahms en die in 1933 ter gelegenheid van Brahms’ honderdste verjaardag voor radio Frankfurt een lofrede voor de componist hield.

Toen hij eerder, in 1928 de mogelijkheden van de twaalftoons techniek in een grootschalig orkestwerk wilde demonstreren, koos hij voor zijn Orkestvariaties het door Brahms gebruikte genre. Later, in 1937 en als banneling in de V.S., keerde hij naar Brahms terug door dit pianokwartet te orkestreren. De redenen daarvoor gaf hij zelf aan:

1) ik houd van het werk

2) het wordt zelden uitgevoerd

3) als het wordt gespeeld, gebeurt dat meestal slecht omdat geldt: hoe beter de pianist, des te luider speelt hij en daardoor hoor je weinig van de strijkers. 

Ik wil alles horen en daarvoor heb ik nu gezorgd.

Hij voegde daar wel nadrukkelijk aan toe dat hij zich strikt aan de stijl van Brahms wilde houden en dat hij met zijn orkestratie niet verder wilde gaan dan ‘wanneer Brahms nu nog had geleefd”.

Dat klopt ook wel, want de orkestratie van de twee begindelen is gebaseerd op zo’n vijftig jaar studie van  Brahms. Maar of Brahms ook meer slagwerk zou hebben gebruikt in het derde deel en de finale van een xylofoon en een glockenspiel zou hebben voorzien?

Hoe dan ook, de orkestratie van Schönberg verhoogt het nobele karakter, waar nodig de intimiteit en ook de virtuositeit van het origineel met een breed uitwaaierend eerste deel, een lichtelijk klaaglijk scherzo, een langzaam deel dat is als een processie en een cumulatieve finale in zigeunerstijl. 

Otto Klemperer dirigeerde in 1938 de première in Los Angeles en zelfs een sceptische Stravinsky moest toegeven dat deze missie was geslaagd.

 

De opnamen

 

Nadat gelukkig voor de fonografische historie die première opname van Otto Klemperer bewaard is gebleven, was het jarenlang stil rond deze compositie. Het zal niet toevallig zijn dat Robert Craft daarna als eerste het georkestreerde kwartet oppakte. Hij maakte er veel later nog een (direct goedkoop verschenen opname van, maar komt in beide gevallen niet veel verder dan een plichtmatige vertolking zonder scherp profiel.

Daarna volgde een behoorlijk stel andere brave, maar niet meer dan net boven middelmatige versies, de meeste van Duitse omroeporkesten. Daar tekenden Hiroki Wakasugi, Michael Tilson Thomas, Michael Gielen en Jun Märkl (2x) voor. Weer andere opnamen – van Sergiu Comissiona, Pierre Bartholomée, Geoffrey Simon, Peter Hirsch, Lü Jia, Daniel Rachlin en Pedro Halffter – blijven ook steken in vrij routineuze middelmatigheid. Interessanter, maar minder makkelijk verkrijgbaar is Gennadi Rozhdestvensky. Ook Edo de Waart onderscheidde zich in Australië positief. Het enthousiaste optreden van het jongerenorkest van Hans Zender is een pluspunt en  met Christoph von Dohnanyi en Christoph Eschenbach komen we bij de anderen in de topgroep waarin we tweemaal Simon Rattle (in Birmingham 1984 en Berlijn 2009) en Marc Albrecht aantreffen.

Dat Rattle Berlijn het pleit tenslotte wint, komt niet alleen omdat hij met alle respect voor het Nederlands filharmonisch! - het betere orkest beschikt en in een verder identiek programma met de Begleitmusik de Kammersinfonie nr. 1  (22 minuten extra muziek) toevoegt.

 

Conclusie

 

De conclusie is logisch vooreerst en deze is hierboven al vermeld. Primair gaat het om Rattle, Berlijn. In zijn naaste gevolg treffen we Dohnanyi, Albrecht en Eschenbach aan.

 

Discografie

 

1938. Los Angeles filharmonisch orkest o.l.v. Otto Klemperer. Archiphon ARC 114/5.

 

1964. Chicago symfonie orkest o.l.v. Robert Craft. Sony 82876-78746-2.

 

1973. WDR Symfonie orkest Keulen o.l.v. Hiroki Wakasugi. Schwann 311034, Altus ALT 204.

 

1983. Baltimore symfonie orkest o.l.v. Sergiu Comissiona. Moss Music Group MMG MCD 10018.

 

1984. Birmingham symfonie orkest o.l.v. Simon Rattle. EMI 747.301-8.

 

1986. Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Michael Tilson Thomas. CBS MK 42129.

 

1988. Londens symfonie orkest o.l.v. Neeme Järvi. Chandos CHAN 8825.

 

1990. Londens symfonie orkest o.l.v. Geoffrey Simon. Cala CACD 1006.

 

1991. Londens filharmonisch orkest o.l.v. Gennadi Rozhdestvensky. Collins 1175-2.

 

1991. Luiks filharmonisch orkest o.l.v. Pierre Bartholomée. Ricercar RIS 110108.

 

1992. SWR Omroeporkest Baden-Baden o.l.v. Michael Gielen. Intercord 544057-2.

 

1993. Jeune Philharmonie o.l.v. Peter Hirsch. Pavane ADW 7303.

 

1995. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Christoph von Dohnanyi. Decca 452.050-2.

 

1996. Houston symfonie orkest o.l.v. Christoph Eschenbach. RCA 2564-68658-2.

 

1996. Sydney symfonie orkest o.l.v. Edo de Waart. ABC Classics 454.515-2.

 

1998. NHK Omroeporkest Tokio o.l.v. Jun Märkl. Altus ALT 006/7 (2 cd’s).

 

1999. Junge Deutsche Philharmonie o.l.v. Hans Zender. Berlin Classics BC 2158-2.

 

2000. Norrköping symfonie orkest o.l.v. Lü Jia. BIS CD 1140.

 

2000. Philharmonia orkest o.l.v. Robert Craft. Naxos 8.557524.

 

2007. MDR Omroeporkest Leipzig o.l.v. Jun Märkl. Querstand VKJK 0724.

 

2007. Staatsorkest Rheinische Philharmonie o.l.v. Daniel Raskin. CPO 777.356-2.

 

2009. Gran Canaria filharmonisch orkest o.l.v. Pedro Halffter. Warner 2564-686-07-2.

 

2009. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Simon Rattle. EMI 457.815-2.

 

Video

 

2004.  Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Simon Rattle. Euro Arts 2020108, 205365-8 (dvd).

 

Bewerking voor 2 piano’s 

 

1998. Silke-Thora Matthies en Christian Kohn. Naxos 8.554412.