Verg. Discografieën

BEETHOVEN: DIABELLIVARIATIES (geactualiseerd)

BEETHOVEN: DIABELLI VARIATIES

 

Als “een afbeelding van de hele klankwereld in afleveringen” beschouwde Hans von Bülow deze sommerende variatiereeks van Beethoven. Zodra het erom ging om een thema in zijn bestanddelen te ontleden en op zijn variatiemogelijkheden te beproeven, was Beethoven in  zijn element. Maar hier overtrof hij zichzelf. Eigenlijk alleen Bach Goldbergvariaties hadden eerder iets vergelijkbaars uit het laboratorium van een componist geboden.

 

Achtergronden

 

Tevens onderscheidde Beethoven zich hier van de scheppende minderheid van een aantal middelmatig goede componisten door de geboden inval, een walsje van Anton Diabelli (1781-1858), waarover hij zich met de vaak geciteerde opmerking ‘Thema mit dem Schusterfleck’ vrolijk maakte tot in het diepste botmerg uit en weer aan te kleden.

Hoe zit het ook alweer? In 1819 verspreidde de Weense muziekuitgever Anton Diabelli een wals van eigen makelij en vroeg vijftig componisten om daarop een variatie te schrijven.

Tot de uitverkorenen behoorden onder meer (in alfabetische volgorde) Ignaz Assmayr, Carl Maria von Bocklet, Leupold Eustache Czapek, Carl Czerny, Joseph Czerny, Moritz von Dietrichstein, Joseph Drechsler, Emanuel Aloys Förster, Franz Jakob Freystädtler, Johann Gänsbacher, Josef Gelinek, Anton Halm, Joachim Hoffmann, Johann Horzalka, Joseph Huglmann, Johann Nepomuk Hummel, Anselm Hüttenbrenner, Friedrich Kalkbrenner, Friedrich August Kanne, Joseph Kerkowsky, Conradin Kreutzer, Eduard von Lannoy, Maximilian Joseph Leidesdorf, de elfjarige Franz Liszt, Josef Mayseder, Ignaz Moscheles, Ignaz Franz von Mosel, Franz Xaver Wolfgang Mozart, Hoseph Panny, Hieronymus Payer, Johann Peter Pixis, Wenzel Plachy, Gottfried Rieger, Philipp Jakob Riotte, Franz Roser, Johann Baptist Schenk, Franz de Paula Jakob Schoberlechner, Franz Schubert, Simon Sechter, Rudolf von Österreich, Maximilian Stadler, Joseph de Szalay, Václav Jan Tomášek, Michael Umlauf, Friedrich Dionisius Weber, Franz Weber, Franz Weiß, Jan August Vitásek, Jan Václav Vorísek, Christian Angelus von Winkhler,. 

Grappig genoeg deed Beethoven niet mee, maar de melodie van Diabelli inspireerde hem tot het componeren van een eigen verzameling variaties, door velen beschouwd als het beste ooit. Aanvankelijk waren dat er 23, maar in 1823 publiceerde hij er nog tien in wat zijn opus 120 werd.

De kracht van Beethovens variaties schuilt deels in de spanning tussen Diabelli’ clichématige thema en de fantasierijke aanpak van Beethoven. De afzonderlijke variaties worden gekenmerkt door toespelingen, verwijzingen, humor, parodie en transfiguratie. 

Hij creëert een meditatief rustpunt in variatie 20 en geeft blijk van een fantasierijke geest in variatie 22 met zijn geestige verwijzing naar ‘Notte e giorno faticar’ uit Mozarts Don Giovanni. Hij begint zelfs plagerig. Meteen in de eerste variatie wordt het walsende niemendalletje omgebogen tot een dikdoenerige mars. Maar ook de visionaire Beethoven ontbreekt niet, getuige nr. 14: grave e maestoso en dan is daar bijvoorbeeld nog een prachtig belcanto in de geest van Bellini in nr. 31, largo, molto espressivo.

“Keine Variationen der gewöhnlichen Art” wordt in de Wiener Zeitung van 16 juni 1823 geadverteerd en ook Beethoven heeft het in zijn correspondentie overwegend over Variationen. Pas in zijn eerste aanbieding aan uitgeverij Simrock in Bonn 1 februari 1820 heeft hij het over “Große(n) Veränderungen über einen Deutschen”. Een serieus op te vatten nuance van de als ‘wals’ aangeduide, aan de Ländler verwante Drehtanz van 32 maten. 

De Diabellivariaties nemen ook een unieke plaats in binnen Beethovens oeuvre. Alle facetten van het thema worden afzonderlijk behandeld. De relatie tussen de variaties en het thema wordt soms vet aangezet, maar soms ook verborgen door een subtiele omzetting. De ongeveer een uur vergende compositie springt van het komische naar het spirituele en vereist van  zowel pianist als luisteraar een uiterste concentratie.

 

De opnamen

 

Tijdens het inventariseren, her zoeken naar opnamen van dit variatiewerk werd de lijst steeds langer. Het is verbazingwekkend zoveel pianisten zich geroepen voelden om dit in aanleg bepaald niet makkelijke werk vast te leggen. Dat niet al die uitgaven beschikbaar waren, spreekt haast vanzelf. Maar de belangrijkste konden wel de revue passeren.

Het is goed om vooraf wat onderscheid te maken. Allereerst zijn daar de interessante versies die ook de verrichtingen van die andere uitgenodigde componisten laten horen. Geen van hen is volledig, maar Jörg Demus, Rudolf Buchbinder, Pier Paolo Vinzenzi komen een eind. Van hen is Demus zorgvuldig, gedegen op het schoolse, lichtelijk saaie af, komt Buchbinder met een veel bevredigender oplossing, maar is het tenslotte Vinzenzi die op briljante, toegewijde manier het meeste overtuigt.

Als bijzonderheid moet Gary Cooper worden gememoreerd, want hij speelt Beethovens werk zowel op fortepiano als op concertvleugel, maar imponeert in beide gevallen niet genoeg ondanks de samenhang die hij in de muziek brengt. Maar in expressief opzicht had hij een grotere variatie kunnen tonen.

Wanneer we eerst de pianoversies de revue laten passeren, dan blijkt dat Arthur Schnabel, uitstekend Beethovenvertolker als hij was, in 1937 het spits afbeet in een opname die thans eigenlijk alleen nog historisch belangrijk is. In vrijwel alle opzichten geldt precies hetzelfde voor de beide opnamen van Rudolf Serkin.

Interessant en vaak provocerend was van meet af aan wat Friedrich Gulda laat horen. Ook de opname uit zijn vroege jaren is zeker voor een keer interessant. Ooit geroemd is intussen de ster van de vroeger bewonderde, nu wat afstandelijk klinkende Wilhelm Backhaus enigszins verbleekt. Voor Géza Anda geldt wat grotere waardering.

Spiritueler, intelligenter is hierna Julius Katchen die ver boven de materie staat.

Van Alfred Brendel is bekend dat hij een voortreffelijke gids is in Beethoven, zeker in de latere werken. Hij nam de variaties enige malen op en het is de moeite om zijn vroege Vox opname te vergelijken met zijn laatste op Philips, die uiteraard veel duurzamer is, al werd een didactische ondertoon wat duidelijker. Het gaat wel om een onderzoekende instelling die echter niet van veel humor getuigt, wat bij deze pianist verbaast.

Ook van Sviatoslav Richter staan meerdere opnamen ter beschikking. In één daarvan speelt hij op een Russische Petrov met zangerige en tegelijk percussieve klank. Dierbare persoonlijke herinneringen maken dat hier zijn fraaie allround Concertgebouw opname de voorrang krijgt.

Wat zwaarder op de hand en ook enigszins schoolmeesterachtig is daarna Claudio Arrau. Hogere ogen gooit Steven Kovacevich, niet zozeer in zijn eerste Philipsopname als wel in zijn tweede op EMI waar hij heel persoonlijk, helder, intelligent en soms naar het lijkt bijna quasi improviserend speelt en voor een vroege verrassing zorgt.

Een geval apart vormt de helaas nogal onbekend gebleven Duits/Amerikaanse pianiste Grete Sultan (1906-2005). Merkwaardig dat ze zo onbekend bleef want haar prestaties blijken aanzienlijk te zijn en het is goed om eens nader met haar kennis te maken.

Haast iedere noot die Grigory Sokolov speelt is interessant, ook hier. Zijn robuuste, voortreffelijk gearticuleerde spel is een genoegen voor het oor, maar in de langzamer variaties is hij trager dan nodig is.

Daniel Barenboim is tweemaal vertegenwoordigd, maar laat geen markante sporen na bij alle gedegenheid. Dan getuigt de bijdrage van Charles Rosen van meer begrip voor de materie. Ulli Mustonen is dan weer wat onberekenbaarder en onstuimiger.

Over de inbreng van Maurizio Pollini zijn de meningen nogal verdeeld. In The Gramophone gaat zijn interpretatie voor een der mooiste door, anderen (waaronder uw recensent) vinden het resultaat ongeïnspireerd gemeten aan zijn beste prestaties, bijvoorbeeld in de late sonates van Beethoven. Maar ook Bernard Roberts is geen grote persoonlijkheid met zijn louter robuuste en extroverte inzichten.

Temidden van de talloze mooie vertolkingen valt die van Piotr Anderszewsky bijzonder op vanwege de focus, de pakkend bedachtzame aanpak en de levendige realisatie. Maar weinig andere lezingen zijn zo omvattend en bevredigend. Alom kreeg hij prachtige recensies en zijn enorme pianistische vaardigheden, differentiatievermogen en onderzoekende geest leiden tot een fascinerend gave interpretatie. Heel imposant. 

Edmund Battersby is een van de deelnemers die ook een dubbele prestatie levert door zowel op een Conrad Graf fortepiano replica uit 1825 als op een Steinway D uit 1976 te spelen. Met een goede, betrouwbare uitkomst, maar toch niet met een lange blijvende indruk. Eigenlijk alleen omdat ze een verdienstelijke Deense concertpianiste is, verdient Christina Bjørkøe een waardevolle vermelding.

Het valt op dat Vladimir Ashkenazy zo lang wachtte eer hij dit werk opnam. Hij leegt de gebruikelijke eer in met zijn beheerst energieke prestatie in scherpe contouren, maar valt niet dusdanig positief op dat men zich geheel aan hem overlevert. De opname van de Australiër Michael Leslie is eigenlijk alleen interessant omdat hij op de tweede schijf in het Engels en Duits een uitleg over de compositie geeft. 

Iemand als Paul Lewis weet beter de aandacht van de luisteraar vast te houden met zijn dynamische karakterschetsen die opvallend opwindend klinken.

Op zijn naam afgaande moet de Australische Gerard Willems Nederlandse wortels hebben. Hij schijnt ook een musicologische achtergrond te hebben. Interessant is bij hem vooral dat hij speelt op een mooi klinkende ter plaatse ontworpen en gebouwde Stuart & Sons vleugel met twee extra octaven die voor extra resonantie zorgen.

Ook de Zuid-Afrikaan Ben Pienaar moet over Nederlands bloed beschikken. Veel valt aan zijn milde, vriendelijke opvatting te waarderen, maar hij valt af op grond van de matige opname.

Komen we aan de ongekroonde koning onder de fortepianisten: Andreas Staier. Zijn vertolking heeft iets van een openbaring door de veelheid aan timbres, toucher, toon en nuancen. Maar meer nog: het spel is intelligent, volkomen  natuurlijk, gevoelig en transparant. Accenten klinken pittig, de agogiek is zeer verzorgd. Gaandeweg doemen aardige verrassingen op. Extra leuk is dat hij ook een stel andere Diabelli bijdragen laat horen.

De Amerikaan Peter Orth laat niet veel indruk na, de geëngageerde Vladimir Feltsman daarentegen wel met zijn duidelijk kernachtige voordracht. Vooral zijn linkerhand imponeert; de opname is wat te verzadigd aan de baskant.

Dat een voormalige nationale bridge kampioen als Jean-Claude Henriot strategisch te werk gaat, is te verwachten. Maar hoezeer hij Beethovens aanduidingen ook opvolgt en hoezeer hij voor inkleuring zorgt, zijn tempi zijn veelal ongemakkelijk traag.

Bij András Schiff spitst men weer extra de oren. Hij belicht iedere variatie op een bijzondere manier en produceert een prachtig zangerige toon op een Bechstein grand uit 1921 enerzijds en Franz Brodmann fortepiano uit rond 1820. In beide gevallen zijn de resultaten fantastisch. Heldere betogen met elegante en spitsvondige momenten en aangenaam verrassende stemmingswisselingen. De onderlinge verschillen tussen beide versies zijn hoogst boeiend en men is er niet snel aan uitgeluisterd. Ook weer: erg imposante pianistiek van de hoogste orde.

Fris van de lever pakt Van Bloss de variatiereeks aan. Eigenlijk is hij met zijn meest snelle tempi wat aan de al te voortvarende kant, maar hij weet de gelaagdheid van de muziek wel naar voren te brengen.

En dan is daar tot voorlopig besluit Ronald Brautigam die met de Diabelli’s zijn opnamereeks van werkelijk alle pianowerken op fortepiano besluit. Knap is, hoe Brautigam alle diverse aspecten van het werk onder een noemer brengt en het geheel goed voor ogen houdt. 

 

Beeldopnamen

 

Het is hoogst bevredigend dat we de beste interpreten – Piotr Anderszewsky en Steven Kovacevich ook bij de dvd opnamen tegenkomen. Maar daarnaast is het goed om ook de boeiende persoonlijkheid van Boris Berezovsky als een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de beroemde Russische pianoschool te volgen in een magistrale interpretatie.

Conclusie

 

Waartoe heeft deze hele exercitie tenslotte geleid? Tot een paar uitgesproken, duidelijke aanbevelingen. Bij de fortepianisten imponeert de opname van Brautigam haast nog meer dan die van Staier.Bij de pianisten gaat het tussen Anderszewski, Schiff en Kovacevich (EMI).

 

Discografie

 

1937. Arthur Schnabel. Pearl GEMM CD 9378, 9142 (3 cd’s), Philips 456.961-2 (2 cd’s), Arkadia 78546, Naxos 8.110765.

 

1951. Mieczyslav Horszowski. Urania SP 4232.

 

1952. Claudio Arrau. Archiphon ARC-WU 143.

 

1953. Julius Katchen. Decca 478.1727.

 

1954. Rudolf Serkin. CBS MPK 44837, Music & Arts CD 1200, Sony 88691-98830-2 (11 cd’s).

 

1954. Friedrich Gulda. Orfeo C 808.109 L (9 cd’s).

 

1955. Wilhelm Backhaus. Decca 425.778-2 (2 cd’s).

 

1955. Yvonne Lefébure. EMI 569.473-2 (2 cd’s), Solstice SOCD 271 (4 cd’s).

 

1960. Géza Anda. DG 477.5289.

 

1960. Julius Katchen. Decca 478.1727, 475.8449 (4 cd’s), 475.7221 (8 cd’s).

 

1961. Maria Yudina. Russian Revelation RD CD 15010, Philips 456.994-2 (2 cd’s).

 

1961. Hans Richter-Haaser. EMI 648.309-2 (6 cd’s).

 

1964. Alfred Brendel. Vox CDX 5112(2 cd’s), Alto ALC 1194, Billiant  Classics 93183 (5 cd’s).

 

1965. Sviatoslav Richter. Praga PR 254023.

 

1965. Daniel Barenboim. Westminster 471.203-2.

 

1965. Dino Ciani. Dynadom CDS 413/6 (6 cd’s).

 

1966. Claudio Arrau. Philips 473.451-2 (10 cd’s), Decca 478.3694 (12 cd’s), Archiphon ARC-WU 143.

 

1968. Stephen Kovacevich. Philips 422.969-2, Philips 475.6319, 478.645-2 (6 cd’s).

 

1969. Grete Sultan. Wergo WER 4043-2 (4 cd’s).

 

1970. Sviatoslav Richter. Music & Arts CD 879.

 

1970. Friedrich Gulda. Harmonia Mundi HMA 190.5127.

 

1971. Jörg Demus. DG 480.3303 (2 cd’s).

 

1973. Rudolf Buchbinder. Teldec 0630-17388-2 (2 cd’s), 3984-21797-2 (5 cd’s).

 

1975. Rudolf Serkin. BBC Classics BBCL 4211-2.

 

1976. Alfred Brendel. Philips 416.883-2, 446.922-2 (5 cd’s).

 

1977. Andrew Rangell. Dorian DOR 93176, Arkiv Music 30007 (3 cd’s).

 

1981. Daniel Barenboim. DG  471.203-2, 453.733-2 (8 cd’s).

 

1983. Mieczyslav Horszowski. Pearl GEMM CDS 9979 (2 cd’s).

 

1983. Tatiana Nikolayeva. Olympia OC 570.

 

1984. Grigory Sokolov. Opus OPS 42-9106, Melodiya MEL CD 10.02078 (4 cd’s).  

 

1984. Jörg Demus. Saphir LVC 001064.

 

1985. Michael Oelbaum. Bridge BCD 9010.

 

1986. Arthur Balsam. Bridge BRIDGE 9226 A/B (2 cd’s).

 

1986. Sviatoslav Richter. Philips 422.416-2, Decca 478.6778 (51 cd’s).

 

1986. Sviatoslav Richter. Praga PRD 350.061.

 

1987. Georges Pludermacher. Lyrinx LYR CD 056.

 

1988. Alfred Brendel. Philips 426.232-2, 475.832-2, 446.932-2, 456.730-2 (2 cd’s).

 

1989. Theo Bruins. Canal Grande CG 9324.

 

1989. Diana Boyle. Centaur CRC 2040.

 

1990. Benjamin Frith. ASV CD DCA 715.

 

1990. Peter Hill. Unicorn DKPCD 9084.

 

1991. Anatol Ugorski. DG 435.615-2.

 

1991. Stefan Vladar. Sony SK 48060.

 

1991. Daniel Barenboim. Erato 4509-94810-2.

 

1992. Elisabeth Westenholz. Kontrapunkt 32118.

 

1993. Peter Donohoe. EMI 754.792-2.

 

1993. Isidoro Barrio. Schwann 031442-2.

 

1994. William Kinderman. Hyperion CDA 66763.

 

1994. Olivier de Spiegeleir. Cypres CYP 2601.

 

1994. Aleksandr Rabinovitsj. Teldec 4509-95572-2.

 

1995. Charles Rosen. Carlton 30367-0011-2.

 

1995. Alfredo Perl. Arte Nova 74321-40740-2 (10 cd’s).

 

1996. Marjo Tal. BV Haast CD 9616.

 

1996. Olli Mustonen. RCA 74321-61448-2.

 

1996. Andreï Vieru. Harmonia Mundi HMC 90.1613.

 

1996. Alfons Kontarsky. Lotus LR 9618 CD.

 

1996. Ian Fountain. CRD 3506.

 

1997. Konstantin Scherbakov. Naxos 8.554372.

 

1998. Hans Pålsson. Chamber Sound CSCD 98024.

 

1998. Michaël Lévinas. Pierre Verany PV 799031.

 

1998. Georges Pludermacher. Transart  TR 101/10, TR 101 (10 cd’s).

 

1998. Maurizio Pollini. DG 459.645-2.

 

1999. Márta Kurtág. BMC BMC CD 158.

 

1999. Bernard Roberts. Nimbus NI 7710.

 

1999. Jean-François  Heisser. Auvidis NC 40001 (2 cd’s).

 

1999. Olli Mustonen. RCA 74321-61448-2

 

1999. John Bingham. Meridian CDE 84341.

 

2000. Evgeni Koroliov.HR Musik 008-01.

 

2000. Piotr Anderszewski. Virgin 545.468-2.

 

2001. Francesco Libetta. VA VAIA 1208.

 

2003. Paul Komen. Ars Musici AM 1382-2.

 

2003. Edmund Battersby. Naxos 8.557384/5 (2 cd’s).

 

2003. Christina Bjørkøe. Danacord DACCD 747.

 

2003. Melvin Chen. Bridge 9188.

 

2004. Michael Korstick. Oehms OC 105, OC 532.

 

2005. Nikolai Demidenko ASV GLD 4017.

 

2005. Edmund Battersby. Naxos. 8.557384?5 (2 cd’s).

 

2005. Daniel Shapiro. Azica AZICA 71234.

 

2006. Vladimir Ashkenazy. Decca 475.8401, 478.5093 (50 cd’s).

 

2006. Jan Michiels. Audiomax 944-1371-2.

 

2007. Carmen Piazzini. Neos NEOS 20807/8 (2 cd’s).

 

2007. Diane Walsh. Jonathan JDR 1006.

 

2008. Stephen Kovacevich. Onyx ONYX 4035.

 

2008. Gary Cooper. Channel Classics CCS SA 29110.

 

2009. Michael Leslie. Telos Music TLS 110.

 

2009. Paul Lewis. Harmonia Mundi HMC 90.2071.

 

2010. Gerard Willems. ABC 476.4113, 481.0464 (14 cd’s).

 

2010. Alexander Romanovsky. Decca 476.4151.

 

2011. Peter Orth. Challenge CC 72634.

 

2011. Daniel-Ben Pienaar. Avie AV 2260.

 

2011. Jean-Claude Henriot. DUX 0835.

 

2011. Laurent Cabasso. Naïve C 5282.

 

2011. Andreas Staier. Harmonia Mundi HMC 90.2091. 

 

2012. Vladimir Feltsman. Nimbus NI 6257.

 

2012. András Schiff. ECM 2294/5 (2 cd’s).

 

2013. William Grant Naboré. Sheva SH 106.

 

2014. Nick van Bloss. Nimbus NI 6276.

 

2014. Stewart Goodyear. Marquis MAR 455.

 

2014. Pier Paolo Vincenzi. Brilliant Classics 2CD 94836 (2 cd’s).

 

2014. Igor Levit. Sony 888751-4015-2.

 

2015. Ronald Brautigam. BIS SACD 1943.

 

Met onbekende opnamedatum, alfabetisch op uitvoerende

 

…… Ingrid Andsnes. Simax PSC 1350.

 

…… Artur Balsam. Bridge BRIDGE 9226 A/B.

 

…… Paul Baumgartner. DG 482.5880.

 

…… Gabriel Chodos. Fleur de son FDS 58017.

 

…… John O’Connor. Steinway & Sons STNS 0054.

 

…… Nami Ejiri. Genuin GEN 16404.

 

…… Yusuke Kikuchi. Triton EXCL 00091.

 

…… Risto Lauralia. Alba ABCD 133.

 

…… Igor Lebedev. Audiophile APC 101026. 

 

…… Christian Leotta. Atma ACD 22485.

 

…… Beth Levin. Centaur CRC 3046.

 

…… Hans Palsson. Chamber Sound CDCD 98024.

 

…… David Shapiro. Azica Records AZICA 71234.

 

…… Konstantin Sherbakov. Naxos 8.554372.

 

…… Miki Skuta. Pavlik Records PA 01132131.

 

……. Greta Sultan. Wergo WER 4043-2.

 

…… Edoardo Torbianelli. Gramola GRAM 99016.

 

…… Daniel Varsano. Sony 12226736.

 

…… Amadeus Webersinke. Berlin Classics BC 000082-2.

 

Bewerking Caine

 

2002. Uri Cain met Concerto Köln. Winter & Winter 910086-2.

 

Video

 

1990. Daniel Barenboim. Euro Arts 206646-8 (dvd).

 

2000. Piotr Anderszewski. Virgin 599.463-9 (dvd).

 

2006. Boris Berezovsky. Euro Arts 205575-8 (dvd).

 

2009. Stephen Kovacevich. Ideale Audience 307.923-8 (dvd).