Verg. Discografieën

BEETHOVEN: SYMFONIE NR. 6

BEETHOVEN: SYMFONIE NR. 6 PASTORALE

 

In de vijfdelige doch in wezen driedelige zesde symfonie, een “karakteristiek instrumentaal stuk” zoals het genre destijds heette, gaat het om de “herinnering aan het leven op het land”, om de mens in het spanningsveld tot de natuur waarin hij is geplaatst. Vanwege zijn grote scepsis jegens de klankschildering geeft Beethoven de voorkeur aan de “uitdrukking van de gevoelens”. Niettemin hebben alle delen een beschrijvende titel. De in ornithologie geïnteresseerde luisteraar komt onderweg een nachtegaal, een kwartel en een koekoek tegen, de door meteorologie geboeide onder andere een onweer en een wolkbreuk.

 

Achtergronden

Beethovens notitieschriften suggereren dat hij al in 1803 een op de natuur gebaseerde compositie overwoog. Zijn biograaf en vriend Anton Schindler die de componist vaak op zijn wandelingen buiten vergezelde, sprak over hem als iemand die intensief luisterde naar geluiden die anderen doorgaans misten of negeerden. Er zijn verwijzingen naar kabbelend water en fragmenten muzikale aantekeningen die de beweging van een stroompje illustreren; een paar wijzigingen en een verbeeldingssprong zouden deze embryonale schetsen geschikt maken als het begeleidende 6/8 ritme voor het tweede deel, de Zeen Am Bach uit de Pastorale symfonie.

Maar er verstreken vier jaar voordat Beethoven het echt allemaal opschreef en uitwerkte. Toen hij daarmee bezig was, werkte hij ook aan de vijfde symfonie. Beide werken werden in snel tempo in 1807/9 gecomponeerd. Beethoven was een natuurliefhebber, maar geen pantheïst – zijn landschap was niet geschapen als een Arcadische idylle vol nimfen en herders. Eenvoudig gezegd: de zesde, Pastorale, symfonie is de reactie van een begin negentiende eeuwse stadsbewoner op de aanwezigheid op het platteland, omgeven door echte bomen, dieren en boeren. Het is een muzikaal conglomeraat van alles wat hij liefhad in zijn geliefde Heiligenstadt – zijn wijkplaats even buiten Wenen waar het nu nog goed toeven is. Het gaat eerder om een fotografische expressie dan om een fletse impressie van het platteland.

Beethoven noemde zijn nieuwe werk een Sinfonia caracteristica of Sinfonia pastorella maar waarschuwde tegen een te letterlijke interpretatie. Programmamuziek was en vogue in Beethovens tijd en hij moet zich bewust zijn geweest van Kotzwara’s De veldslag bij Praag, een toentertijd bloederig nonsensicaal lefstuk voor pianosolo. Later, in 1813, droeg hij zelf bij aan het genre met zijn Wellingtons Sieg (Die Schlacht bei Vittoria). Het is ook vrijwel zeker dat hij Justin Heinrich Knechts (1752-1817) Een muzikaal portret van de natuur kende, eveneens in vijf delen en ook met een onweer en een dankhymne. Natuurlijk had ook Haydn in zijn Jahreszeiten taferelen als zonsopgang, storm, winter, mist, een jachtpartij en – onder druk van zijn overenthousiaste opdrachtgever – het geluid van klokken, koeherders, krekels en kikkers verwerkt. Vergeleken daarmee klinkt Beethovens vogeltrio erg bescheiden.

Beethoven was duidelijk geen ornitholoog zoals blijkt uit de onwaarschijnlijke gelijktijdige verschijning van een nachtegaal, kwartel en koekoek, die alle drie aan het eind van het tweede deel aan de oevers van een bosbeekje zingen. Maar Beethoven zelf beschouwde dit waarschijnlijk ook als een grapje.

De Pastorale symfonie zit trouwens vol grappen, vooral in het derde deel met zijn toegenegen parodie op het dorpsleven, inclusief het (dans)feestje met steeds meer de gevolgen van dronkenschap vertonende dorpsmuzikanten. Het is in wezen Beethovens meest filantropische compositie en misschien ook wel zijn meest beminnelijke.

In de tijd waarin Beethoven zijn vijfde en zesde symfonie schreef, geteisterd door beginnende doofheid en onzeker over zijn toekomst, had hij geen gegarandeerde bron van inkomsten. Hij was geheel afhankelijk van het geld van opdrachten en het mecenaat. In 1807 richtte hij een verzoek aan de directie van het Keizerlijk Theater om bij hem jaarlijks een opera te bestellen voor 2.400 florijnen. Hij maakte ook toespelingen dat hij eventueel elders zekerheid zou moeten zoeken als men hem niet tegemoet kwam. Dit zou betekenen dat hij Wenen moest verlaten. Van die opera opdracht kwam niets terecht, maar hij kreeg wel de belofte van een jaarlijks benefiet concert als erkenning van zijn weken van liefdadigheid.

Op 22 december 1808 hoorde het Weense publiek voor het eerst de Pastorale symfonie in het Theater an der Wien. Het werk was opgedragen aan zijn twee loyale beschermheren, prins von Lobkowitz en graaf Rasoumovsky. De kwelling van Beethovens doofheid, gloednieuwe muziek, repetities met voornamelijk ruzies, een vier uur durend concert en een bitterkoud theater spanden samen om de première als fiasco te laten eindigen. Maar dat was het niet alleen. De vijfde en zesde symfonie aanschouwden nauwelijks het eerste daglicht onder ideale omstandigheden. Maar wat dan ook de tekortkomingen van hun eerste uitvoering waren, beide werken nemen nu al lang een favoriete plaats in op het concertrepertoire.

 

De opnamen

Ten tijde van deze inventarisatie circuleren op papier meer dan honderd opnamen van de Pastorale. Sommige zijn uitsluitend verkrijgbaar als onderdeel van een set met de complete symfonieën, andere zijn steeds weer (her)verkaveld en opnieuw uitgebracht, soms zelfs op een ander label. Nog weer andere komen en gaan in de catalogus en verschijnen in andere combinaties. Van sommige opnamen is het jammer dat ze geruisloos verdwenen. Van een fijne Parijse opname van Kubelik bijvoorbeeld. Geen sterveling die al deze opnamen ooit heeft beluisterd. Gelukkig hoeft dat ook niet om tot een verantwoord oordeel te komen.

In sommige opzichten is de Pastorale de meest spirituele onder Beethovens symfonieën. Het werk speelt zichzelf niet ondanks beweringen van het tegendeel. De mooiste uitvoeringen komen van dirigenten die zich jarenlang met het werk hebben beziggehouden en die zich niet hebben gehaast om hun opvatting meteen te laten vastleggen.

In aanmerking genomen dat een weliswaar hevig bekorte versie van de Pastorale een belangrijk ingrediënt vormde van Walt Disney’s film Fantasia is het wel leuk te weten, dat Leopold Stokowski die daarvoor het materiaal aanleverde, in 1945 van het werk ook een complete opname maakte. Het eerste deel klinkt hier heel rustiek en blij, maar het tweede is helaas meer Adagio dan andante, waarna de vertolking eigenlijk is gediskwalificeerd.

De drie versies van Karajan voor DG uit 1962, 1976 en 1982 kan men beter vermijden. Wie Karajan wil horen met de symfonieën van Beethoven is het beste af met zijn oudere EMI opnamen met het Philharmonia orkest. Maar ook daar is het landschap te zeer waargenomen vanuit een comfortabele auto met airco. En als het dan beslist een stereo opname moet zijn, dan liefst de eerste DG versie uit 1962 (zonder herhaling in het scherzo).

Klemperer is een moeilijker geval. Hij maakte ooit een opname met het Weens symfonie orkest voor Vox die verschrikkelijk was (slecht orkestspel, povere opname). Zes jaar later, in 1957, nam hij het werk met het Philharmonia orkest nog eens op, nu voor EMI. Het is waarschijnlijk de eerste stereoversie van de Pastorale uit een tijd dat nog tijd en moeite werd besteed om rustig in de studio een goede balans te maken. De opname klinkt daarom na al die jaren nog helder en ruimtelijk. De violen hadden wat meer glans mogen hebben, de baskant had wat steviger gekund, maar dat is al. Waar Klemperers aanpak van de oneven genummerde symfonieën van Beethoven doorging voor onbehouwen en heroïsch, was zijn aanpak van de even symfonieën heel verhelderend. Het valt niet te ontkennen dat het klankpalet wat monochroom is, maar het ontbreekt zeker niet aan kleur. Een probleem vormt Klemperers tempokeus. Die is aan de trage kant. Het scherzo is in dit opzicht een unicum. Klemperer maakt er duidelijk een Ländler van een plompe, vrij trage Oostenrijkse dans. De gangbare humor krijgt zo weinig kans, of toch? Elders krijgen de houtblazers mooi de gelegenheid om vrijuit te zingen. Ook het feit dat de 1e en 2e violen niet naast maar tegenover elkaar zitten komt de antifone passages ten goede. De finale klinkt zeldzaam bevrijdend en blij. Bij zijn verschijnen vond deze uitvoering geen genade: veel te zwaarwichtig. Maar met de tijd heeft hij aan waarde gewonnen.

Toscanini’s energieke, al te snelle uitvoering met het NBC orkest op RCA heeft haast iets karikaturaals; zijn vooroorlogse BBC opname op Biddulph is verkieslijk. Bij de echt historische opnamen is het vooral die van Koussevitzky met het Boston symfonie orkest (Biddulph) die er positief uitspringt. De enige andere historische vertolkingen die grote blijvende waarde bezitten, zijn die van Furtwängler. Zover de informatie klopt, is hij vertegenwoordigd met twee Weense opnamen (1943 en 1952) en drie Berlijnse (1944, 1947 en 1954). Het is interpretatief gezien vooral de Weense versie uit 1943 die een extra dosis emotie geeft. Het is de meest geconcentreerde, verheven en gedragen aanpak, veel geconcentreerder dan de latere studio-opname uit ’52, die geluidstechnisch wel beter is. Furtwänglers Pastorale lijkt een geheime agenda te hebben. Ongeacht welke componist hij dirigeerde, men moet bij hem onwillekeurig steeds aan Bruckner denken. De kleuren zijn herfstachtig, zeker in het eerste en tweede deel, gekenmerkt als deze zijn door een sfeer van reflectie in plaats van feest. Na een heel traag begin worden de tempi wat hoger; er zijn tempowisselingen in het Andante, maar het klinkt wel natuurlijk en ongeforceerd. De bedding van deze beek ligt dieper dan gewoonlijk. Pas in de finale verdwijnen de sombere wolken, waardoor het werk heel optimistisch eindigt. Een nadrukkelijk filosofische Pastorale.

Mijn “held” was in de jaren vijftig Erich Kleiber (Decca) met het Concertgebouworkest. Zelden zo’n heftig onweer gehoord! De eerdere opname van het Concertgebouworkest onder Mengelberg is te grillig en eigenzinnig om meer dan curiositeitswaarde te hebben, de latere opnamen van Jochum (nogal anoniem) en Haitink (haastklus met tamelijk synthetisch geluid) en de zeer ontspannen maar al te globaal opgenomen Sawallisch halen de eindronde niet.  

Wel een verdiende plaats in die eindronde krijgt Ashkenazy. Net als de warmbloedige verklanking die Bruno aan het eind van zijn leven voor CBS (nu Sony) maakte en de opwekkende uitvoering van Mackerras voor EMI. Ook hij vaart met zijn verfijnde, levendige aanpak een middenkoers tussen traditionalisten en authentieken. Het koper heeft een ronde klank, de pauken echter hadden kernachtiger gekund. Veerkrachtige ritmen zijn een pluspunt, net als de voortreffelijke opname. Trouwens ook erg sympathiek en gedistingeerd is de uitvoering van Monteux, in zijn laatste jaren in Wenen gemaakt. Giulini toeft met zijn warm klinkende, vrij trage uitvoering duidelijk in zonnig Italië. Hickox daarentegen is haast te spiritueel en zet de contrasten wel erg sterk aan.

 Maar er zijn meer verassingen door betrekkelijk onbekenden. Als voorbeeld André Cluytens die ineens met iets groots en verrassends op de proppen kwam. De Belgische dirigent die men nauwelijks kende als Beethovenvertolker maar die in de jaren vijftig al voor een opvallende versie zorgde, deed het in 1960 nog eens dunnetjes over (als deel van een Beethovencyclus). De Philharmoniker lijken van hun betrekkelijke vrijheid – even los van het Karajan regiem – te genieten en speelden zelden zo spontaan en warmbloedig. Een toonbeeld van ontspannen en toch gedisciplineerd, doelmatig musiceren. Waar Klemperers landschap in schilderstermen de klassieke lijnen van Claude Lorrain volgt, baadt Cluytens in het zomerse licht van Corot. Te fantastisch? Laten we in dat geval zeggen dat dit een mild subtiele vertolking is, heel breed van opzet, gevaarlijk langzaam in het Andante maar zo doorgloeid en spontaan dat het tempo irrelevant wordt. De overgang van het onweer naar de heldere lucht is magisch en het hele landschap is opgefrist. Jammer genoeg zijn er geen gediviseerde violen en mankeert de herhaling van de expositie. De opname laat ook niet alle details uitkomen, maar wat dan nog.

Veel lof oogstte ook David Zinman met zijn frisse, recht door zee aanpak van Beethovens symfonieën met het wat onwaarschijnlijke Tonhalle orkest uit Zürich. Hij lijkt een wat getemperde Toscanini met een heldere kijk, lijkt wat geleerd te hebben van de authentieke uitvoeringspraktijk. Hoewel niet erg manifest gebruikt hij de nieuwste door Jonathan del Mar voorbereide uitgave door Bärenreiter, onder andere ook resulterend in vlotte tempi.

Tot de sympathieker vertolkers behoort natuurlijk ook Yehudi Menuhin met zijn orkest uit Warschau, maar tot een echt beklijvende prestatie komt hij niet in deze haast kamermuzikaal lichte, warmbloedige aanpak, al vormt het onweer een passend dramatisch moment en is de hymne een mooie lyrische apotheose. In de Weense Beethovencyclus van Bernstein voor DG vormt de Pastorale eigenlijk het hoogtepunt. Maar in het grote veld is dat niet opmerkelijk genoeg.

Wijs, weloverwogen en gezond. Dat zijn de adjectieven die het beste aangeven wat de eigenschappen zijn van de uitvoering door Günther Wand met veel karakter en zonder eigenzinnigheden. Kortweg integer is ook een geschikte beschrijving. Wand plaatst zich nooit tussen de componist en het gecomponeerde, zoals Karajan en Klemperer dat soms wel deden. Wand vertrouwt de partituur en legt deze op volkomen natuurlijke, ongeforceerde manier voor ons open. Ook al zijn z’n violen ter linkerzijde geconcentreerd, de balans klopt Houtblazers soli krijgen alle ruimte, zeker waar ze pret hebben in het scherzo. Zijn timing voor het eerste deel (met herhaling) is vijf seconden sneller dan bij Klemperer maar hij hoeft niets moeizaams te doen om de allerlaatste maat te bereiken. In het Andante blijft de vaart behouden – deze beek dreigt niet op te drogen en de boerbevolking beleeft dolle pret. Wand ontketent een fel onweer waarvoor het volk zeker op de vlucht slaat; de dankhymne wordt krachtig en onsentimenteel ingezet als culminatiepunt van een heel bevredigende uitvoering.

Veel van wat hierboven over Wand is gezegd, geldt ook voor Karl Böhm. Zijn versie uit 1971 klinkt – opgefrist – nog natuurlijker, sympathieker en idiomatischer dan destijds.

De Beethoven van Nikolaus Harnoncourt is alom geprezen voor zijn oorspronkelijkheid en juistheid. Vooral degenen die genoeg hadden van traditionele opvattingen enerzijds en van al te academische authentieke anderzijds konden bij hem terecht. Het vrij slanke klankgemiddelde van het Europees kamerorkest is prachtig; de houtblazers zijn helemaal geweldig. De klank van de opname is – zeker voor een live gebeurtenis eersterangs en onthult menig fraai detail. Hoewel dit een verfrissende verandering van de vele door strijkers oververzadigde lezingen, verbaast het dat Harnoncourt zijn strijkers niet splitst. Gardiner, Norrington, Klemperer, Mackerras – om er slechts een paar te noemen – namen die voorzorg wel. Maar natuurlijk is Harnoncourt ook altijd wel wat interventionistisch. Hij laat soms de noten er wel erg nadrukkelijk uitpersen (het tandpasta effect dat menig authentieke verklanking zo’n slechte reputatie bezorgde). Soms leunt hij te nadrukkelijk op een frase. Maar daar staat zoveel positiefs tegenover. Het is bijvoorbeeld heel nuttig dat ingeslopen opvattingen – ook van de kant van de luisteraar – eens worden opgeschud, zeker in een tijd waarin de grootste gemene deler regeert. Hier wordt niets als vanzelfsprekend beschouwd. Beethovens muziek verwordt niet tot een stenen tafel. Harnoncourt is een musicus die de uit te voeren muziek steeds heroverweegt. Succesvol is met name het heel opwindende onweer met koper en pauken in de aanval. En ook hier vormt de herdershymne een mooie culminatie. Wie deze uitvoering beluistert, kan er niet onverschillig tegenover staan.

Vanzelfsprekend is er ook een aantal vertolkingen in kleinere bezetting met oude instrumenten. Gek genoeg halen de meeste niet de standaard van de traditionele interpretaties: Goodman en Hogwood halen het gewoon niet in vergelijking. Norrington is interessanter, uitdagender en vooral zijn orkestrale opzet boeit. Maar het orkestspel is wat ongedisciplineerd en de frasering in het tweede deel is erg kortademig, zodat de beek niet echt vloeit. Gardiner klinkt hier als een soort verkleining van Karajan: substituut eerste klasse, keurig, met ingestudeerde spontaniteit en vlotte tempi, maar ongeëngageerd. Wel maakte ook hij gebruik van Del Mars tekstcorrecties. Blijft over de heel sympathieke en sfeervolle lezing van Frans Brüggen.

 

Conclusie

De meest aanbevelenswaardige vertolkingen van de Pastorale zijn die van Harnoncourt, Böhm en Wand, op enige afstand gevolgd door Ashkenazy. Bij de opnamen van meer historiserende uitvoeringen wint Brüggen het pleit.

 

Discografie

Weens filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 419.779-2, 445.542-2. 1986

 

Gewandhausorkest o.l.v. Hermann Abendroth. Tahra TAH 272. 1945

Toronto symfonie orkest o.l.v. Karel Ancerl. Tahra TAH 121/3. 1972

Londens filharmonisch orkest o.l.v. Richard Armstrong. Academy Records ACDM 6

Philharmonia orkest o.l.v. Vladimir Ashkenazy. Decca 430.721-2, 448.986-2. 1982

Berlijnse Staatskapel o.l.v. Daniel Barenboim. Teldec 3984-27838-2 (6 cd’s). 1999

New York filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. Sony 57517, 47517. 1963

 

Weens filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. DG 413.779-2, 447.901-2. 1978

 

Staatskapel Dresden o.l.v. Herbert Blomstedt. Berlin ClassicsC 2197-2.

 

Weens filharmonisch orkest o.l.v. Karl Böhm. DG 447.433-2. 1971

 

BBC symfonie orkest o.l.v. Adrian Boult. BBC RD 9114. 1872

 

Orkest van de XVIIIe eeuw o.l.v. Frans Brüggen. Philips 432.964-2.

Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. André Cluytens. EMI 568.220-2, Testament SBT 1182. 1960

Cleveland orkest o.l.v. Christoph von Dohnanyi. Telarc 80145. 1986

Londens symfonie orkest o.l.v. Antal Dorati. Mercury 434.375-2. 1960

Esterhazy sinfonia o.l.v.  Béla Drahos. Naxos 8553.474. 1995

Staatskapel Dresden o.l.v. Colin Davis. Philips 446.067-2. 1992

Royal philharmonic orkest o.l.v. Mark Ermler. Tring TRP 001. 1992

Hongaars staatsorkest o.l.v. Janos Ferencsik. Hungaroton CLD 4013/8. 1975

Sinfonia Varsovia o.l.v. Justus Frantz. BMG 74321-26088-2.

Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Wilhelm Furtwängler. Dante LYS 064, Music and Arts CD 789. (1947), Music and Arts CD 824, CD 942 (1944), Tahra FURT 1004/7 (1944), Tahra FURT 1008/11 (1954).

Weens filharmonisch orkest o.l.v. Wilhelm Furtwängler. EMI 763.034-2, Preiser 90199 (1943). 1952

Orchestre révolutionaire et romantique o.l.v. John Eliot Gardiner. Archiv 447.062-2. 1992

 

Enescu orkest Boekarest o.l.v. George Georgescu. Dante LYS 485/90 (5 cd’s). 1960

Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Michael Gielen. EMI 560.089-2. 1986

La Scala filharmonisch orkest Milaan o.l.v. Carlo Maria Giulini. Sony 53974. 1993

Hanover Band o.l.v. Roy Goodman. Nimbus 7022, 1760. 1987

Philharmonia orkest o.l.v. Theodor Guschlbauer. Teldec 0630-12804-2.

 

Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 442.073-2, 442.404-2. 1986

Radio symfonie orkest Boedapest o.l.v. Michael Halasz. Naxos 8550.179, 8553224.

Bundesjugendorchester o.l.v. Cristóbal Halffter. BJO 5012-2, Ars Musici AMP 5012-2. 1989

Europees kamerorkest o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 2292-46452-2, 09031.75709-2. 1990

Northern sinfonia o.l.v. Richard Hickox. ASV 6053.

Academy of ancient music o.l.v. Christopher Hogwood. Oiseau Lyre 452.551-2. 1987

 

Concertgebouworkest o.l.v. Eugen Jochum. Philips 434.529-2, Belart 450.058-2.

 

Filharmonisch Staatsorkest Hamburg o.l.v. Eugen Jochum. Tahra 229. 1943

 

Philharmonia orkest o.l.v. Herbert von Karajan. EMI 763.310-2. 1953

 

Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 415.833-2 (1976), 429.036-2 (1962), 429.089-2 (1976), 431.159-2, 439.004-2 (1982), 445.006-2, 453.701-2 1962.

 

Weens filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. EMI 566.483-2.

 

Dresdens filharmonisch orkest o.l.v. Herbert Kegel. Capriccio 10451/5.

 

Bambergs symfonie orkest o.l.v. Joseph Keilberth. Teldec 0630-18946-2.

Münchens filharmonisch orkest o.l.v. Rudolf Kempe. EMI 568.519-2, Classics for pleasure CFP 4419.

Concertgebouworkest o.l.v. Erich Kleiber. Decca 417.637-2. 1953

Philharmonia orkest o.l.v. Otto Klemperer. EMI 763.358-2, 566.792-2. 1957

Gewandhausorkest o.l.v. Franz Konwitschny. Berlin Classics 3108-2

Boston symfonie orkest o.l.v. Serge Koussevitzky. Biddulph WHL 019. 1928

Londens symfonie orkest o.l.v. Josef Krips. Everest EVC 901014. 1960

Royal philharmonic orkest o.l.v. René Leibowitz. Chesky 69. 1961

Boston symfonie orkest o.l.v. Erich Leinsdorf. RCA 74321-17889-2, 74321-30365-2. 1969

Orchestra di Padova e del Veneto o.l.v. Peter Maag. Arts 47247-2, 473702. 1995

Cleveland orkest o.l.v. Lorin Maazel. Sony 60309. 1978

Liverpool filharmonisch orkest o.l.v. Charles Mackerras. Classics for pleasure LVB 1. 1994

St. Petersburg festival orkest o.l.v. Leonid Malyshev. Prism Classics PLD 1219.

Gewandhausorkest o.l.v. Kurt Masur. Philips 434.156-2, 434.919-2, 454.035-2. 1973

 

Concertgebouworkest o.l.v. Willem Mengelberg. Teldec 3984-28408-2. 1937

Concertgebouworkest o.l.v. Willem Mengelberg. Dante LYS 222/6, Music and Arts CD 1005. 1940

Sinfonia Varsovia o.l.v. Yehudi Menuhin. Carlton 30367-0229-2, 30368-0002-5. 1994

Minneapolis symfonie orkest o.l.v. Dimitri Mitropoulos. Disco Center Ine 501331, Grammofono 2000 AB 78509. 1940

Weens filharmonisch orkest o.l.v. Pierre Monteux. Decca 440.627-2. 1958

Londens symfonie orkest o.l.v. Wyn Morris. Fono PCD 912, Carlton 30369-0016-2. 1988

Leningrads filharmonisch orkest o.l.v Jevgeny Mravinsky. Russian Revelation RDCD 11159. 1962

 

Leningrads filharmonisch orkest o.l.v. Jevgeni Mravinsky. Erato 2292-45763-2. 1982

Philadelphia orkest o.l.v. Riccardo Muti. EMI 478.350-2. 1987

London classical players o.l.v. Roger Norrington. Virgin 561.377-2. 1987

Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. Sony 63266. 1966

Parijs’ Colonne orkest o.l.v. Paul Paray. Dante LYS 540/2 (3 cd’s). 1934

Slowaaks filharmonisch orkest Bratislava o.l.v. Libor Pesek. BM 312.060.

 

Filharmonisch festivalorkest o.l.v. Petroschoff. Zyx CLS 4054.

Berlijns Staatsopera orkest o.l.v. Hans Pfitzner. Preiser 90221.

Philharmonia orkest o.l.v. Kurt Sanderling. HMVC 572.325-2. 1981

Concertgebouworkest o.l.v. Wolfgang Sawallisch. EMI 754.504-2.

Weens filharmonisch orkest o.l.v. Franz Schalk. Dante LYS 236/7, Preiser 90111. 1928

Omroeporkest Lugano o.l.v. Hermann Scherchen. Auslieferung Berliner Tonträger ERZ 6001.

Weens filharmonisch orkest o.l.v. Hans Schmidt Isserstedt. Decca 433.622-2.

Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Carl Schuricht. Dante LYS 129

New Yorks kamersymfonie orkest o.l.v. Gerard Schwarz. Delos 3017.

Chicago symfonie orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 421.773-2, 430.792-2. 1974

 

New York City symfonie orkest o.l.v. Leopold Stokowski. Cala CACCD 0523. 1945

Cleveland orkest o.l.v. George Szell. Sony 46532, 48396.

Londens filharmonisch orkest o.l.v. Klaus Tennstedt. EMI 572.069-2, 483.367-2.

BBC symfonie orkest o.l.v. Arturo Toscanini. Biddulph WHL 008/9. 1937

NBC symfonie orkest o.l.v. Arturo Toscanini. RCA 74321-55836-2 (1951), GD 60254. 1952

Boedapest symfonie orkest o.l.v. Tamas Vasary. Hungaroton HCD 31720. 1997

Columbia symfonie orkest o.l.v. Bruno Walter. Sony 64462. 1958

Weens filharmonisch orkest o.l.v. Bruno Walter. Preiser 90157, Avid AMSC 583, Dante LYS 518/9 (2 cd’s). 1936

NDR symfonie orkest Hamburg o.l.v. Günther Wand. RCA 74321-20277-2. 1986

NDR symfonie orkest Hamburg o.l.v. Günther Wand. RCA GD 60094, 09026-61930. 1992

RPS orkest o.l.v. Felix Weingartner. Grammofono 2000 AB 7801216. 1927

Birmingham symfonie orkest o.l.v. Walter Weller. Chandos CHAN 7042. 1988

 

Omroeporkest Saarbrücken o.l.v. Hans Zender. CPO 999474-2. 1982

 

Tonhalle orkest Zürich o.l.v. David Zinman. Arte Nova 74321-149695-2. 1997

 

Video

Berlijnse Staatskapel o.l.v. Daniel Barenboim. Teldec 3984-27838-9 (dvd).

Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 072-130-3 (vhs).