Verg. Discografieën

BRAHMS: PAGANINIVARIATIES

BRAHMS: PAGANINIVARIATIES

 

De Paganinivariaties uit de jaren 1862/3 vormen de laatste grote variatiereeks die Brahms componeerde. Hij draagt het opusnummer 35 en bestaat uit 28 over twee banden verdeelde variaties. Elk van die banden bevat het oorspronkelijke thema waaruit misschien valt af te leiden dat het nooit de bedoeling was om ze achter elkaar te spelen.

 

Achtergronden

Brahms zelf was een formidabel pianist die gedurende zijn hele creatieve leven muziek voor zijn instrument schreef. Ooit bekende hij Clara Schumann dat hij alleen echt met dat instrument vertrouwd en op zijn gemak was. Hij dacht als het ware steeds met tien vingers. Hoewel er meer virtuositeit wordt gevraagd in zijn vroege dan in zijn late pianowerken en akkoordtrossen pas letterlijk gewichtig werden in de latere werken, ontwikkelde ’s componisten pianostijl zich verder niet zo wezenlijk toen hij eenmaal rijpheid had bereikt. Dit als onderscheid met Beethoven bij wie de pianomuziek getuigenis aflegt van een boeiende, lange creatieve ontdekkingstocht.

In wezen lijken Paganini en Brahms een vreemd koppel. Merkwaardiger dan Schumann, Liszt, Rachmaninov, Lutoslawski of Blacher die ook werden gefascineerd door de wat broze, skeletachtige vierentwintigste Caprice voor vioolsolo van Paganini. Maar Brahms als vaardige pianist ontdekte de mogelijkheden die hem hier werden geboden en hij moet heel geïnspireerd zijn geweest om daar 51 studies van te kunnen maken.

Oorspronkelijk gaat het namelijk om études qua naam en karakter en deze zijn net als bij bijvoorbeeld Chopins opus 24 en Debussy’s 12 studies moeilijk te vangen door hun lichtelijk ontwijkend karakter. Des te groter is de uitdaging voor de vertolker om na het de baas worden van de pianotechnische moeilijkheden onder het oppervlak te duiken en de muzikale kernen te ontdekken. Niet zelden blijft de pianist steken op vrij lage treden van deze lastig te beklimmen trap. Maar voor wie ook nuancen en poëzie in het werk ontdekt, openen zich weidse perspectieven.

Dat de in de concertzaal weinig gespeelde Paganinivariaties die Brahms schreef ten tijde van zijn omgang met Tausig, de virtuoze leerling van Liszt moet van invloed zijn geweest op de compositie. Het is boeiend om te volgen hoe de muziek zich in het verloop van het werk steeds verder losmaakt van Paganini en de virtuoze plicht. Idealiter zonder te gaan sentimentaliseren of het pakkend motorische karakter uit het gehoor te verliezen. Dat het werk de laatste tijd zo weinig ‘live’ te horen is en dat uit de jaartallen van de discografie blijkt dat het (dus?) ook minder frequent wordt opgenomen, is misschien een gegeven voor nadere beschouwing elders. Aan de andere kant is het mogelijk een reden om juist wèl thuis te gaan luisteren.

Dat het werk vroeger populairder was, blijkt uit het feit dat vroegere pianisten het wel op hun repertoire hadden. Verrassend genoeg bijvoorbeeld de jonge Clara Haskil, verder, ook nogal verrassend, Dinu Lipatti, Wilhelm Kempff, uiteraard Vladimir Horowitz en Artur Rubinstein. Plus bij de jongeren Krystian Zimerman, Vladimir Ashkenazy, Radu Lupu, Maurizio Pollini, Stephen Kovacevich.

Wetend dat ook Boris Berezowsky, Arcadi Volodos, Marc-André Hamelin en Leif Ove Andsnes de variaties op hun repertoire hebben, mogen we toch hopen op nieuwe verrijking van het repertoire.

 

De opnamen

Wanneer we streng zijn, vallen om te beginnen de historische opnamen af, met als grensjaar 1953. Vervolgens sneuvelen de onvolledige versies van alleen band 2 (Moura Lympany en Gina Bachauer) en de andere bekortingen: Louis Kentner. Met uitzondering van Arturo Benedetti Michelangeli (1948). Wat een gemiste kansen dat men hem heeft niet heeft kunnen verleiden om het werk later nog eens op te nemen en dan compleet en niet in gewijzigde volgorde der delen. Moeilijkheden lijken voor hem niet te bestaan. Hij ageert weinig Italiaans, maar eerder als een Pruisische officier van de oude stempel: lenig, autoritair maar ook soms wat te assertief en luid, zoals in variatie 12. Het heeft iets intimiderends, maar is wel heel bijzonder.

Op papier lijkt de rest van het aanbod best imposant, maar veel van dat materiaal zal niet of slechts met de grootste moeite verkrijgbaar zij. Dat geldt met zekerheid voor Agustin Anievas, Evelyne Brancart (te nuchter), György Cziffra, Garrick Ohlsson (louter robuust),  Minoru Nojima, Gerhard Oppitz (schools, oninteressant), Cécile Ousset en Jan Simon.

Bij de historische opnamen zijn er twee die zeer de moeite waard zijn. Om te beginnen had je in 1929 Wilhelm Backhaus, een geweldig Brahmsvertolker die dan misschien een ietwat nuchtere no-nonsense interpretatie geeft, maar die precies de essentie van de variaties bloot te leggen. Hij had de statuur van een pianist die congruent was met Brahms. Alleen veel dichterlijkheid was van hem niet te verwachten. De tweede komt van Geza Anda en is uit 1953. Door Furtwängler ‘de troubadour van de concertvleugel’ genaamd. Hij overstijgt de technische barricades, brengt kleuren aan, zorgt voor veerkracht, komt met fraai afgewogen crescendi binnen de maatstrepen. Een paar voorbeelden: het snufje Hongaarse paprika in variaties 1 en 2, , de luchtigheid in nr. 3, een zweem van het sinistere in nr. 9, het uitgesproken walskarakter uit nr. 4 (band 2) en de geheimzinnigheid in nr. 9. En wat een fraai scherzando is nr. 11. Daarna is nr. 12 een blijk van romantisch espressivo in optima forma.

Van de overige pianisten zijn er helaas sommige die elementair tekort schieten. Abbey Simon is bijvoorbeeld in zijn spel te vloeiend, niet briljant genoeg, te klaaglijk in variatie 4 en te tam in nr. 10. Voor Michel Ponti lijkt op. 35 niet veel meer dan een race met hindernissen. Hij haalt de finish, maar niet met roem overladen. Het beste is hij in variatie nr. 9. Martin Jones komt een eind, maar is het slachtoffer van een miserabele opname waarin veel fouten zijn blijven staan, zoals vaker bij Nimbus.

Matti Raekallio neemt de luisteraar mee naar een diepvriescel, er is geen enkel blijk van dolce of espressivo. Detlef Kraus vertegenwoordigt een diametraal tegengestelde richting want bij hem is alles (te) soft focus. Ian Hobson blijft in een groezelig grauwe sfeer steken, Lambis Vassiades toont meer fantasie maar neemt het niet zo nauw met de ritmiek. Weer anders gaat Boris Petrushhansky  te werk: hij speelt heel atletisch, maar ook nogal gemaniëreerd en zelfbewust met als dieptepunt de vijfde variatie uit band 2. Bij Idil Biret krijgt men de indruk dat ze plichtmatig een onmogelijke taak verricht, namelijk het vastleggen van Brahms’ complete pianowerken.

Van een grote virtuoos als Shura Cherkassky hadden we meer mogen verwachten, juist vanwege zijn technisch meesterschap. Maar mogelijk juist daarom gaat hij zich te buiten aan grillige eigenzinnigheden. Hij leverde een vertolking met dieptepunten als de nukkige zesde variatie en de door vreemde glissandi ontsierde dertiende. Daarvoor is de in nr. 13 getoonde fijnzinnigheid een te geringe compensatie. Het geheel klinkt zo te terloops, op de grens van ongeïnteresseerd. Earl Wild is in zijn beide opnamen uitermate briljant, maar verder een interpretatieve droogstoppel; de latere Parijse opname is relatief wat beter. Een pianistische krachtpatser als György Cziffra had iets beters van op. 35 kunnen maken dan hij hier doet. Zijn ego, zijn wens om er iets bijzonders van te maken, zitten hem in de weg. Hij strandt in virtuoos vertoon.

Claudio Arrau gaat te zachtmoedig, te introvert met deze muziek om. Bovendien heeft zijn vrij langzame voordracht iets docerends wat irritatie kan opwekken. Sviatoslav Richter werd bij zijn ‘live’ opname kennelijk op een van zijn mindere dagen getroffen: zijn vertolking bevat onverwacht veel misslagen en lijkt te getuigen van enige verwarring, Het publiek applaudisseerde er niet minder om. Tamás Vásáry behandelt het werk teveel met fluwelen handschoenen. Voorzichtigheid is troef, er zijn wel mooie doorkijkjes, maar als geheel is het spel niet kernachtig genoeg, zoals bijvoorbeeld in nr. 14 blijkt en in band 2 lijden nrs. 12 en 13 onder understatement. Jean-Yves Thibaudet profiteert van een prachtige opname, maar dat is onvoldoende compensatie voor zijn in wezen te lichte, wel mooi heldere aanpak die teveel de Franse school verraadt. De fijnzinnige momenten komen beter uit de verf dan de atletische.

Waarna we langzamerhand bij de eregalerij aankomen. Lylia Zilberstein gebruikt met succes een krachtige, elastische techniek en het zal geen toeval zijn dat de variaties 6-9 eerste band en 9 tweede band iets dramatisch Russisch meekrijgen. Bewonderenswaardig klinkt ook nr. 12 met zijn rust en 13 met het geweld. Julius Katchen was net als Backhaus een uitgesproken Brahmspianist. Nadat hij diens werken in Londen, Parijs en New York tijdens recitals had uitgevoerd, nam hij ze rond 1965 integraal op. Vier jaar later overleed hij veel te vroeg. Onbevreesd, erg virtuoos, heel groots klinkt zijn spel. Het is niet ontdaan van enige theatrale gebaren, maar die zijn kleurig, pakkend en uitermate briljant. Eerlijkheid is troef. Beluister nr. 11-14 en nr. 4 uit band 2 om daarvan een indruk te krijgen. Na allerlei omzwervingen is op. 35 van hem op een dubbel cd verkrijgbaar, zodat niet zijn complete Brahms hoeft te worden aangeschaft.

Tenslotte is daar Evgeny Kissin toen hij een jaar of twintig was. Bij vluchtige eerste kennismaking lijkt zijn opvatting onverantwoord, of zelfs bizar: hoe lapt hij hem dit? Maar bij grondiger luisteren blijkt Kissin  Hij voert de luisteraar in één lange ruk op heel afwisselende, betoverende wijze door het hele werk, lijkt zich boven alle beperkingen verheven te voelen en overrompelt. Hoogtepunten zijn nr. 12 en nr. 3 en 11 band 2.

 

Conclusie

Van de vele in principe nog bestaande opnamen behoren vele tot het snel uit de catalogi verdwenen materiaal. Van vele is dat niet eens zo spijtig. Bij de 17 qua datum onbestemde opnamen kan zich best nog iets geweldigs verborgen houden (Anda 2 bijvoorbeeld), maar te verwachten is het nauwelijks. Aan de andere kant vereenvoudigt juist het geringe overblijvende veld de keus. De wat frustrerende historische opname van Michelangeli moet iedere rechtgeaarde Brahmsiaan ooit grondig hebben beluisterd. Wie niet terugdeinst voor monogeluid moet beslist ook Anda leren kennen. Resteren Katchen en Kissin als de beide uitverkorenen met prachtige, doch heel verschillende opvattingen. Waar blijven Andsnes, Volodos, Hamelin en Berezowsky? Er is geen enkel bezwaar tegen een nieuwere, overrulende opname.

 

Discografie

1929. Wilhelm Backhaus. Biddulph LHW 018.

1937. Egon Petri. Naxos 8.110634.

1947. Moura Lympany (band 2). Imperatur.

1953. Geza Anda. Testament SBT 1068.

1963. Gina Bachauer (band 2). Mercury 434.340-2.

1965. Julius Katchen. Decca 452.338-2 (2 cd’s).

1966. Agustin Anievas. EMI ……

1967. Earl Wild. Vanguard 08.4034.71.

1968. György Cziffra. Cziffra productions.

1969. Adam Harasiewicz. Philips 442.589-2 (2 cd’s).

1970. Minoru Nojima. EMI Japan OCE 55409.

1974. Claudio Arrau. Philips 432.302-2, 456.706-2 (2cd’s).

1977. Garrick Ohlsson. EMI …

1982. Earl Wild. Ivory IV 72008.

1982. Tamás Vásáry. DG 449.623-2 (9 cd’s).

1984. Shura Cherkassky. Nimbus NI 1788 (6 cd’s).

1986. Abbey Simon. Vox CD3X 3020 (3 cd’s).

1986. Michael Ponti. Meridian CDE 84101.

1986. Evelyne Brancart. Discover.

1988. Sviatoslav Richter. Philips 438.477-2 (3 cd’s).

1989. Idil Biret. Naxos 8.550350.

1989. Gerhard Oppitz. RCA 09026-61811-2.

1989. Cécile Ousset. Accord.

1989. François-René Duchable. Erato 2292-45477-2.

1989/91. Martin Jones. Nimbus NI 1739.

1990. Lilya Zilberstein. DG 431.123-2.

1991. Boris Petrushansky. Symposium SYMCD 1092.

1991. Matti Raekallio. Ondine ODE 777-2.

1993. Jan Simon. Supraphon

1993/4. Ian Hobson. Arabesque Z 66542.

1994. Jean-Yves Thibaudet. Decca

1995. Lambis Vassiliades. Discover.

1997. Jevgeny Kissin. RCA 09026-68910-2.

2003. Francesco Libetta. Vaia VAIA 1209.

 

Met onbekende opnamedatum, op alfabetische volgorde pianistnaam

…. . Geza Anda. BBC Legends BBCL 4135-2

…. . Nicholas Angelich. Virgin 332.628-2.

…. . Faerman. DG 2535.013 (lp).

…. . Joyce Hatto. Conc CACD 9030-2.

…. . Alexander Kobrin. Harmonia Mundi HMU 90.7404.

…. . Herman David Koppel. Danacord DACOCD 5634.

…. . Walter Klien. Vox VXDS  106 (6 lp’s).

…. . Detlev Kraus. Thorofon CTH 2332.

…. . Polina Leschenko. EMI 562.666-2.

…. . Elisabeth Leonskaja. Teldec 0630-19609-2.

…. . Lidsky. Denon CO 18019.

…..  Mershanov. Russian Compact Disc 16209.

…..  Park. Bella Musica 14.9003 (2 cd’s)

…. . Peter Rösel. Berlin Classics BC 9032-2.

…. . Sgouros. EMI 067-143627-2 (lp).

…. . Giorgia Tomassi. EMI 572.779-2.

…..  Vassiliadis. Discover 920.257.

 

Verkorte versies

1916. Wilhelm Backhaus. Biddulph LHW 038.

1928. Louis Kentner. Edison Bell.

1948 Arturo Benedetti Michelangeli. EMI 575.230-2.

 

Video

…. . Alexander Gavrylyuk. Vaia VAIVD 4357.