Verg. Discografieën

BRAHMS: KLARINETKWINTET

BRAHMS: KLARINETKWINTET

 

De ouder geworden Brahms uit 1891 voegde aan de kamermuzikale literatuur voor klarinet geïnspireerd door Mühlfeld nog een hoogtepunt toe met zijn Klarinetkwintet. Een werk gekenmerkt door een typisch persoonlijke techniek waarbij de vier delen door gevarieerde, maar thematisch verbonden hoofdgedachten met elkaar zijn verbonden.

 

Achtergronden

Het herfstig klinkende klarinetkwintet is het mooiste van de vier werken die Brahms schreef voor Richard Mühlfeld, een imposante instrumentalist voor die Mendelssohn ook inspireerde tot zijn beide Konzertstücke en de Klarinetsonate. Gecomponeerd in de rustgevende sfeer van de Oostenrijkse Alpen, in Bad Ischl, lijkt het dat dit kwintet aantoont dat de norse en moeilijke schepper van dit werk tenslotte vrede had gevonden in zijn laatste levensjaren. Eigenlijk alleen het Klarinetkwintet van Mozart evenaart deze compositie.

Het vrijwel unieke expressiebereik en de blijken van de mogelijkheden van het solo instrument verlenen het stuk een gevoel van volledigheid waarop slechts weinig andere kamermuziekwerken van Brahms kunnen bogen.

Wat merkwaardig is dat Brahms zelf zijn in dezelfde tijd geschreven Klarinettrio hoger aansloeg dan het kwintet. Jammer dat we Mühlfelds opinie niet kennen.

Het breed opgezette, goed gevulde eerste deel is Brahms’ laatste deel in sonatevorm; de resterende twee, de beide klarinetsonates, ook voor Mühlfeld, zijn op kleiner schaal en daarna concentreerde de componist zich alleen nog op klinere vormen van grote dichtheid. Opvallend is dat de klarinet hier nooit expliciet als solist wordt behandeld behalve waar zijn klank essentieel is voor het klankcanvas. Zo is dit een kwintet in de ware betekenis van het woord.

Dit principe van de gelijkwaardigheid wordt door het hele werk heen volgehouden en de enige plaats waar de klarinet meer vrijheid geniet, is in het midden van het verder bezonken adagio. Daar wordt de intense, peinzende schoonheid abrupt verbroken door nogal wilde zwierige gebaren van de klarinet welke herinneren aan de zigeunermuziek waar Brahms zo dol op was.

De dominante melancholie van het kwintet wordt doorbroken in het vriendelijke derde deel waar contrasterende tempi vermengd en over elkaar verschijnen op een manier die herinnert aan het derde deel uit de Tweede symfonie. Het rustige slot vormt een mooie voorbereiding op de finale.

Deze is in variatievorm. Waarom eindigen zoveel meesterwerken met variaties? Op het eerste gehoor is de variatievorm nogal statisch. Maar het hoeft – zoals hier – niet aan contrast te ontbreken zoals hier uit de optocht van variaties blijkt. Aan het eind van de reeks keert het hoofdthema uit het eerste deel terug en is de cirkel rond.

Maar weinige luisteraars zullen zich kunnen onttrekken aan de tere, treffende melancholie van het eerste thema uit het eerste deel – één van Brahms’ treffendste invallen..

 

De opnamen

 

Naar verwachting is er weer een baaierd aan opnamen van dit kamermuziekwerk en eveneens is een groot aantal daarvan alleen op papier aanwezig. Wie Duitse catalogussen inziet, zal ontdekken dat daar op onbekende labels nog minstens een half dozijn meer uitgaven bestaat.

Concentreren we ons op de naar verwachting interessantste en mooiste uitgaven, dan ziet het beeld er als volgt uit:

De mooiste historische opname is die van Reginald Kell met het Busch kwartet. Met enige fantasie kan men zich voorstellen dat Brahms het werk zo gehoord zou kunnen hebben. Gegeven het gewichtige contrapunt van de muziek ontwikkelt deze zich met de nodige vrijheid, maar ook met veel richtingsgevoel. Het resultaat klinkt ontroerend en emotioneel door de voor moderne oren wat povere geluidskwaliteit heen. Kells klarinet zingt als het ware en reageert op alle stemmingswisselingen. Nu eens koert hij als een duif, dan weer jubelt hij als een zigeuner.

In het huidige muziekklimaat is het haast onvoorstelbaar dat Kells vibrato in de jaren dertig op veel weerstand stuitte. De ‘strakke’ uitvoeringen waaraan men destijds gewend was, klonken veel bleker. Maar de warme, sensuele klarinettoon kreeg de goedkeuring van Furtwängler en later meer en meer dirigenten en dus geleidelijk aan ook van het publiek. Wat nu de norm is, wekte vroeger verontwaardiging. Leve het dolce arpeggio!

Tot de betere oudere opnamen behoort die van Gervase de Peyer. die de ideale vloeiende en honingzoete toon heeft en die wordt ondersteund door alert en gevoelig kwartetspel van het Melos ensemble. Met name het langzame deel slaagde prachtig, maar het gevoel van afscheid dat zo duidelijk is bij de late Brahms treft hier bijzonder.

De volbloedige, warme toon van Jack Brymer en zijn mooi gelijkmatig stromende voordracht kan niemand onberoerd laten. De klarinettist beseft dat hij – in tegenstelling tot in Mozarts kwintet – geen concertante solist is, maar zich moet voegen in het ensemble. Meegaan in de groep en af en toe even waar nodig jezelf kenbaar maken, lukt hier prachtig en het samengaan met de strijkers leidt tot een homogeen geheel.

Wat Herbert Stähr met zijn Berlijnse collega’s destijds liet horen, was best mooi met een fris, warm en glanzend tintje, maar de Philips Duo uitgave zal wel geheel uit de running zijn.

De Engelse Thea King lukt het mooi om de ambivalentie van klankmatige oppervlakte verdeling en analytisch vormelijke van het innerlijk van de compositie te belichten en tot uitdrukking te brengen. De tempi zijn gedurfd aan de langzame kant, maar zo wordt de expressie wel maat na maat volledig uitgepeurd. Bij deze verklanking voelt men zich in een warm bad. De frasering van King is heel perceptief en het ensemble sluit als een bus. Dat een serieuze opvatting en spontaan spel goed kunnen samengaan wordt hier getoond.

Uit onverwachte hoek komt een mooie versie van de Italiaan Alessandro Carbonare. Hij beschikt over een prachtige toon die hij mooi nader in weet te kleuren en de dynamiek van zijn spel is onvermoed groot. Mogelijk is dat het gevolg van het ontwikkelingswerk dat hij heeft verricht voor instrumentbouwer Selmer. Vooral treffend is de manier waarop Carbonare extreme pianissimi kan maken die het langzame deel meteen tot een hoogtepunt stempelen. De vier strijkers tonen minder distinctie, maar zorgen wel voor een sympathieke ondersteuning.

Wat betreft toonvorming, sensibiliteit en samenspel is ook de EMI opname van Sabine Meyer met het Alban Berg kwartet uitstekend gelukt. Het hoeft verder, zonder in te gaan op details nauwelijks nader betoog dat ze tot de favorieten behoort.

Een heel aangename en stijlvolle indruk maakt ook Janet Hilton bij het Lindsay kwartet. Verfijning en een warme gloed zijn de kenmerken die hier meteen in het oor springen. Maar er spreekt ook een persoonlijk karakter uit de voordracht.

Bij David Shifrin en het Emerson kwartet is de keurig unanieme interpretatie geheel in Amerikaanse handen. Plooibaarheid en precisie gaan mooi samen. Gevoeligheid heerst. De eb en vloedwerking is goed gedoseerd en dynamische nuancen bekoren. Neem het begin van de doorwerking uit het eerste deel: milder kan haast niet. Ook het begin van het adagio klinkt prachtig en verloopt daarna haast quasi improviserend en alleen de zigeunerachtige tussenspelen uit het derde deel hadden best wat minder peinzend en juist uitdagender mogen worden afgewikkeld.

Uit Frankrijk komt de interessante opname van Michel Portal die de Gallische aanpak uitstekend toont. De toon is niet alledaags, maar licht en in het langzame deel fraai verdroomd. Naar verhouding klinken de strijkers uit de Melos groep echter wat te groot, te zwaar.

Van Karl Leister staan diverse opnamen uit de periode 1967 tot 1996 ter beschikking. Dat hij op hogere leeftijd nog tot een geweldige prestatie in staat is, blijkt uit de Dabringhaus & Grimm opname uit laatstgenoemd jaar. Niet alleen de vijf instrumentalisten, maar ook de opnametechnici hebben voor een prachtig geïntegreerd resultaat gezorgd. De klarinet wordt zo één met de toonkleur van de strijkers en is zich bewust van de implicaties daarvan. Niet alleen beschikt de klarinettist over een enorme ervaring, hij beschikt ook over een grote muzikale intelligentie. Dat zijn de kwaliteiten die hier tellen. Nostalgie heerst, maar ontaardt geen moment in sentimentaliteit. De uitvoering kan zelfs rustig robuust worden genoemd, iets waarin het destijds jonge kwartet zich goed kon vinden.

Leisters uitvoering met de Berlijnse Solisten komt op de tweede plaats. Met zijn eerdere DG vertolkingen waren we destijds zeer tevreden, intussen klinken ze in vergelijking met deze nieuwere wat arm aan verbeelding.

Wie een terugkeer tot het vrijwel vibratoloze oude klarinetspel interessant vindt, moet eens luisteren naar Leif Arne Pedersen. Hij maakt van zijn partij eerder een ets dan een olieverf beeld. Hij wordt door enthousiaste, maar niet steeds ban hun intonatie zekere strijkers begeleid en de opname is niet al te toegeeflijk jegens hen.

Als enigszins historiserend kan de vertolking van Lesley Schatzberger gelden. Gespeeld wordt hier op een nagebouwde kopie van Mühlfelds instrument. Daarmee alleen wordt een uitvoering natuurlijk niet ‘authentiek’. Men moet ook in aanmerking nemen dat vroeger veel liberaler werd omgegaan met sterk wisselende tempi binnen de delen en vooral ook met portamento. Daarmee houden deze musici volkomen rekening en ze passen het smaakvol toe. Het kwintet klinkt er gevarieerder, levendiger door en iets minder herfstig. Voeg daarbij dat Schatzberger in het adagio de klarinet laat klinken als een Hongaarse tárogató en het zal duidelijk zijn dat het eindresultaat erg interessant is.

Bij het Berlijnse Scharoun ensemble gaat het logisch genoeg om musici uit het Berlijns flharmonisch orkest, waartoe ook Karl-Heinz Steffens behoort. Dat garandeert meteen al een hoge basiskwaliteit. Gelukkig is verder niet alleen hun opvatting van Brahms’ werk, maar ook de uitvoering daarvan vooral qua wisselende expressie uitstekend. Niets negatiefs op aan te merken.

Wie de Franse klarinet wil horen schitteren, kan uitstekend terecht bij Paul Meyer die zich omringde met enthousiaste, jonge strijkers waarvan de hoogbegaafde broers Capuçon de drijvende kracht vormen. Meyer heeft deel na deel de vereiste sfeer goed aangevoeld en hij realiseert deze ook fraai in zijn voordracht: mild expressief waar gevraagd, feller waar nodig. De strijkers zijn keurig één met hem.

Vergeleken met zijn zus Sabine haalt Wolfgang Meyer een mildere toon uit zijn instrument, precies passend bij juist dit kwintet. Zo doet hij goed recht aan het elegische aspect van het werk in een realisatie op het hoogste niveau, waarin ook het Carmina kwartet wordt meegezogen.

En dan het alternatief: het klarinetkwintet met in plaats van het blaasinstrument een altviool. Het is een legitieme, want door Brahms zelf toegestane mogelijkheid. Het maakt van het werk nu een bijzonder strijkkwintet met opvallend genoeg niet de eerste violist, maar de gastaltist als primarius. Het resultaat is boeiend en de moeite waard, al was het maar omdat het werk nu nog ‘herfstiger’ klinkt. Maxim Rysanov en zijn selecte partners doen het werk hier niet alleen alle recht, maar zorgen ook voor een interessant alternatief.

 

Conclusie

Wie zich werkelijk allround in het kwintet wil verdiepen, moet zeker Kell als historisch uitgangspunt beluisteren. Bij de overige genoemde opnamen komt het vooral op persoonlijke voorkeuren, op ‘solistische’ sym- en antipathieën aan. Een miskoop doet men gegarandeerd niet met de genoemden. Om de selectie wat verder toe te spitsen, kan men vooral aan Leister (MDG), King, Shifrin en W. Meyer denken. Maar luister ook ‘ns naar Rysanov met de altvioolversie.

 

Discografie

 

1929 Charles Draper met het Léner kwartet. Pearl GEMMCD 9903.

 

1938 Reginald Kell met het Busch kwartet. Testament SBT 1001, Pearl GEM 0067.

 

1945 Vladimir Sorokin, David Oistrakh, Peter Bondarenko, Mikhail Terjan, Sviatoslav Knushevitzy. Doremi DHR 7702.

 

1946 Stockholms kwintet. VPRE CAP 21506 (5 cd’s).

 

1948 Reginald Kell met het Busch kwartet. Music & Arts CD 1107.

 

1952 Reginald Kell met het Fine Arts kwartet. Boston Skyline BSD 135.

 

1964 Gervase de Peyer met leden van het Melos ensemble. EMI 763.116-2.

 

1967 Karl Leister met het Amadeus kwartet. DG 437.646-2.

 

1968 David Glazer met het Hongaars kwartet. EMI 569.558-2 (2 cd’s).

 

1969 Keith Puddy met het Gabriel kwartet. CfP CD-CFPSD 4772 (2 cd’s).

 

1972 Herbert Stähr met leden Berlijns filharmonisch octet. Philips 446.172-2 (2 cd’s).

 

1978 Jack Brymer met het Allegri kwartet. Decca 452.341-2 (2 cd’s).

 

1985 Béla Kovács met het Bartók kwartet. Hungaroton HCD 11596.

 

1986 Nash ensemble. CRD CRD 3445.

 

1986 Thea King met het Gabrieli kwartet. Hyperion CDA 66107.

 

1989 David Shifrin met Chamber Music NW. Delos DE 3066, DE 3706.

 

1990 Sabine Meyer met het Weens Strijkkwintet. EMI 754.304-2.

 

1992 Jószef Balogh met het Danubia kwartet. Naxos 8.550391.

 

1993 Zetterquist kwintet. Opus 3 3 CD 19301.

 

1996 Karl Leister met het Leipzigs kwartet. MDG MDG 307.0719-2.

 

1996 Karl Leister met het Brandis kwartet. Nimbus NI 5515.

 

1996 Thomas Friedli met het Sine Nomine kwartet. Claves CD 50-9608.

 

1996 David Shifrin met het Emerson kwartet. DG 459.641-2.

 

1997 David Campbell met Bingham kwartet. Olympia OCD 637.

 

1997 Alessandro Carbonare, Luc Héry, Florence Binder, Nicolas Bône, Muriel Pouzenc. Harmonia Mundi HMV 91.1691.

 

1998 Sabine Meyer met het Alban Berg kwartet. EMI 556.759-2.

 

1999 Boris Rener met het Ludwig kwartet. Naxos  8.554601.

 

2006 Lesley Schatzberger met het Fitzwilliam kwartet. Linn Records CKD 278.

 

2006 Karl-Heiz Steffens met het Berlijns Scharoun ensemble. Tudor TUDOR 7137.

 

2007 Paul Meyer, Renaud Capuçon, Aki Saulière, Béatrice Muthelet en Gautier Capuçon. Virgin 395.147-2.

 

2010 Wolfgang Meyer met het Carmina kwartet. Sony 88697-64689-2.

 

2010 Leif Arne Petersen met de Oslo filharmonische kamergroep. LAWO Classics LWC 1015.

 

Met onbekende opnamedatum

 

…. François Benda met het Verdikwartet. Hännsler 98473.

 

…. Alfred Boskovsky met leden van het Weens octet. Testament SBT 1282.

 

…. Gary Gray met het New Hollywood kwartet. Centaur CRC 2745.

 

….Janet Hilton met het Lindsay kwartet. Chandos CHAN 6522.

 

…. Eric Hoeprich met het Londens Haydn kwartet. Glossa GCD  920607.

 

…. Béla Kovács met het Kodály kwartet. Hungaroton HCD 31463.

 

…. Karl Leister met het Vermeer kwartet. Orfeo CO 68831A.

 

…. Karl Leister met de Berlijnse solisten. Teldec 0927-44350-2.

 

..., Joan  Eric Lluna met het Tokio kwartet, Harmonia Mundi HM 198.7048.

 

…. Ralph Manno, Guido Schiefen, Michaele Pätsch Neftel, Hartmut Rohde. Oehm OC 259.

 

…. Ivan Mozgovenko met het Borodin kwartet. Chandos CHAN 10151.

 

…. Nash Ensemble. Wigmore WHLLIVE 0007.

 

…. Charles Neidich met het Juilliard kwartet. Sony 66285.

 

…. Michel Portal met de Melos groep. Harmonia Mundi HMA 1951.1349.

 

…. Richard Stoltzman met het Tokio kwartet. RCA 09026-68033-2.

 

…. Frederick Thurston met het Griller kwartet. Testament SBT 1366.

 

…. Jean-François Verdier met het Debussy kwartet. Arion ARN 68578.

 

…. Bernard Walton met de London Music Group. Testament

SBT 1381.

 

Arrangement voor altviool en strijkkwartet

 

2010 Maxim Rysanov, Alexander Sitkovetsky, Mariana Osipova, Julia Deyneke en Kristine Blaumane. Onyx ONYX 4054.

 

…. Yizak Schotten met het Chester kwartet. Crystal CRYSTALCD 832.