Verg. Discografieën

BEETHOVEN: SYMFONIEËN NR.1-9

 

BEETHOVEN: DE 9 SYMFONIEËN

 

Met slechts een negental symfonieën veroorzaakte Beethoven een revolutie in de orkestwereld en hielp hij de symfonische vorm met grote schreden verder. Over de werken zelf en hun plaats in de muziekgeschiedenis is al zoveel geschreven en gezegd dat er hier nauwelijks wat belangrijks aan kan worden toegevoegd. Daarom is het beter dat wordt gekeken naar de diverse opnamen en de opvattingen die deze vertegenwoordigen.

 

Achtergronden

 

In het tegenwoordige filharmonische concertbedrijf, in het repertoire van orkesten en dirigenten nemen weinig werken een dusdanig centrale plaats in als de symfonieën van Beethoven. Met name de Derde Eroica, Vijfde, Zesde Pastorale en Negende klinken dagelijks wel x maal in de geciviliseerde wereld. Sinds de mens in staat is geluid te registreren, bestaan van deze werken complete en afzonderlijke opnamen en masse. Het aantal neemt ook nog regelmatig toe.

Het totaal aan beschikbare opnamen overziend kan worden geconstateerd dat een aantal daarvan beter niet had kunnen worden gemaakt omdat van een ware afvalrace sprake is. Maar gelukkig zijn af en toe nieuwe inzichten in de materie te verkrijgen en zijn sommige vertolkingen dermate pakkend dat ze uiterst goed tegen herhalingen bestand zijn.

Beethovens symfonieën behoren zoals aangeduid reeds sinds het eind van de akoestische opnameperiode (de ‘trechtertijd’ die tot ca. 1926 duurde) tot het ijzeren repertoire. Daarom is het belangrijk dat de oudste opname van de Vijfde symfonie door de Hamburgse dirigent Friedrich Kark (1869-1939) met het Odeon Symfonie orkest uit 1910 en niet - zoals tijdenlang werd aangenomen - die van Arthur Nikisch uit 1913 nog bestaat (op Historic Recordings HRCD 0001 of 0010) en dat er vooroorlogse opnamen van onder meer Fritz Busch, Wilhelm Furtwängler, Hermann Abendroth, Serge Koussevitzky, Willem Mengelberg, Leopold Stokowski, Richard Strauss,  Arturo Toscanini, Bruno Walter en Henry Wood bewaard zijn gebleven. De eerste volledige cyclus werd in de jaren dertig door Felix Weingartner in Wenen verzorgd.

Maar in zoverre die oude opnamen zich lenen voor een kritische beoordeling wat de orkestrale en solistische prestaties betreft, zijn ze met hun grote bezettingen helaas weinigzeggend wat de interpretaties zelf betreft tengevolge van de nog gebrekkige opnametechniek. Alleen de tempi zijn goed te beoordelen en de behandeling van het ritme, maar bijvoorbeeld niet de kleuring. Soli komen vaak tekort en de balans is doorgaans niet ideaal.

Het punt van de ritmische structuur werd aan het begin genoemd. Erger nog dan ritmische instabiliteit is een ander, door diverse dirigenten te weinig gezien gevaar: om met een zeer ver ontwikkelde opnametechniek niet in de eerste plaats de verticale structuur, het harmonisch verloop dus, van de werken duidelijk te maken, maar om juist homogeniserende, emotioneel bedoelde sfumato (op wazigheid gerichte) effecten te creëren.

 

Een soort indeling

 

Begin jaren vijftig toen de lp werd geïntroduceerd, werden vooroorlogse 78t platen al gauw als ‘historisch’ bestempeld, ook al werden vele op lp verdoekt. Intussen, vijftig jaar later, is de grens van wat in de fonografie als ‘historisch’ wordt beschouwd een stuk naar het heden opgeschoven. Maar een duidelijke afbakening is moeilijk aan te brengen, de grenzen zijn aan vervaging onderhevig. Er is veel voor te zeggen de scheidingslijn in 1940 – het einde van de vooroorlogse periode - of in 1951 – het begin van de lp era - te trekken. Het ‘waarom’ wordt niet toegelicht. Om te beginnen zijn daar de in deze opsomming een aantal

 

Ontbrekenden

 

De onderstaande discografie maakt namelijk om te beginnen geen enkele aanspraak op volledigheid. Her en der in het buitenland zullen nog wel meer albums circuleren, maar ook zo is het aanbod al overdadig. Toch ontbreken een paar van de niet allerminsten op het appel: Ansermet (Decca), Böhm (DG), Cluytens (EMI), Jochum (Philips), Kempe (EMI), Kletzki (Supraphon), Kubelik (DG), Sanderling (HMV Classics), Scherchen (Westminster) en Schuricht (EMI). Betreurenswaardig is verder dat groten als Erich en zijn zoon Carlos Kleiber, Pierre Monteux en Ferenc Fricsay geen complete Beethovencyclus voltooiden. Gelukkig blijft meer dan genoeg over.

 

De opnamen

Volgens bovengenoemde indeling.

 

Historisch

 

Van de oudere dirigenten was het vooral Toscanini die Beethoven van veel ingesleten laatromantische ballast bevrijdde. Hoewel in zijn latere interpretaties een zekere ongeduldige en van verstarrende ouderdomsverschijnselen blijkgevende elementen inslopen, was hij een der eersten die Beethoven niet clichématig, maar juist als burgerlijkrevolutionaire vrijheidsfiguur neerzette.

Zijn tegenpool was Furtwängler, wiens opnamen (voor een klein deel in de studio gemaakt, maar merendeels ‘live’ opgenomen) getuigen van een benadering vanuit een haast expressionistisch georiënteerd standpunt. Het resultaat is interpretatief en klanktechnisch sterk wisselend. De spanwijdte reikt van een frapperende gelatenheid en architectonische geslotenheid in de 6e symfonie tot een hoge mate aan spanning en ontlading in de Vijfde en Negende symfonie.

Voor Nederland(ers) is natuurlijk de o zo gedrilde maar soms haast improvisatorisch klinkende inbreng van Mengelberg nog altijd interessant. Het gaat om verrassende, maar ook vaak irritante en eigenzinnige verklankingen vol dichterlijke vrijheden maar wel getuigend van een sterk persoonlijke visie die helaas nogal van opgeblazenheid getuigt. Vergeleken daarmee is Weingartner een toonbeeld van classicisme. In vergelijking hiermee blijven de opnamen van Busch, Walter en die oudste van Weingartner wat achter. Niettemin is het best aan te bevelen om er eens kennis van te nemen.

 

Dit geldt ook voor de dominante hoeveelheid

 

Onbelangrijken’

 

Het is zeker niet denigrerend bedoeld, maar al bij een eerste grondige selectie valt het leeuwendeel der voorhanden zijnde versies om wat voor redenen – vaak vooral van opnametechnische aard – af. Natuurlijk zijn sommigen best de moeite waard om eens te beluisteren, niet zelden bevat zo’n album één of meer markante interpretaties, maar de som van die delen vormt nog geen echt bevredigend geheel. Zo verdwijnen, deels ook uit opnametechnische overwegingen, in de bak ‘jammer maar helaas’: Abbado (alleen de Weense opname), Barenboim, Bernstein, Davis, Dohnanyi, Halász, Ferencsik, Georgescu, Gielen, Haitink Amsterdam), Karajan (twee van 4x), Kegel, Konwitschny, Maag, Mackerras (Liverpool) Masur, Menuhin, Muti, Rattle, Schmidt-Isserstedt, Solti, Szell, Wand en Weller.

Natuurlijk gaat het niet aan al deze opnamen zomaar als onbelangrijk af te doen. Voor sommige valt best wat te zeggen. Iemand als Mackerras geeft blijk in Liverpool veel positiefs van de authentici in de praktijk te kunnen brengen en profiteert van een prachtige ruimtelijke opname. De tempi zijn aan de snelle kant. Ook een Wand is niet te versmaden, als het ware terugblikkend vanuit Bruckner. Solti gaat ook hier weer lichtelijk neurotisch, opjutterig en rechtlijnig te werk, Barenboim toont zich een Furtwängler adept, maar overtuigt met zijn brede, flexibele tempi een stuk minder dan de meester zelf; in zoverre is zelfs de betrouwbare Gielen te verkiezen. En Muti kan bijvoorbeeld alleen al op grond van de wazige opnamekwaliteit worden weggelegd. Dan liever de traditiebewuste Masur.

Grappig: Walter Weller realiseerde in Birmingham de – lang niet onverdienstelijke – Beethovencyclus die Rattle in zijn lange tijd daar niet wilde doen. Waarmee we bij de met veel publiciteit omgeven nieuwste uitgave van Rattle op EMI zijn aangeland. Om maar met de deur in huis te vallen: een grote teleurstelling. Natuurlijk zijn er mooie, spannende momenten maar grosso modo wordt geen van de pretenties waargemaakt, noch interpretatief, noch opnametechnisch.

De eerder, in 2001, separaat verschenen opname van de Vijfde symfonie (EMI 557.165-2) deed al het ergste vrezen. Te beginnen met de geluidskwaliteit; al in de jaren zestig maakten Decca en DG transparanter klinkende opnamen met meer detail, definitie en presence in de Weense Musikverein. De EMI opnamen klinken afstandelijk, mono-achtig, ondoorzichtig alsof we het orkest door dikke, gevoerde gordijnen waarnemen. De strijkers klinken vrij scherp, het koper is in fortissimi te schril, de houtblazers daarentegen te zwak. De antifone effecten van de terecht tegenover elkaar geplaatste eerste en tweede violen komen onvoldoende uit de verf. De contrabassen, naar Weense traditie op rij tegen de achterwand geplaatst, klinken teveel als onweer op afstand en doen in de storm uit de Pastorale te weinig duiten in het zakje. Wezenlijke details en trekjes gaan verloren en alleen de pauken – terecht met harde stokken bespeeld – beleven glorieuze klankmomenten. De vraag is gewettigd of deze onbevredigende, te globale geluidskwaliteit het gevolg is van manipulatie bij het maken van een primair voor sacd (of dvd-a) voorbestemde opname?

De Weense strijkers zijn haast onherkenbaar, zo met minimum vibrato spelend. Maar dat zou nog tot daar aan toe zijn als het orkestspel minder slordig was en de dirigent zich minder aan ongemotiveerde tempowisselingen, willekeurige accenten en vreemde ritardandi was te buiten gegaan. Verdere detailkritiek daargelaten. De zeer honorabele wens van alle betrokkenen om anno 2003 met een – in wasmiddelreclame  termen – ‘geheel vernieuwde en verbeterde’ Beethoven op de proppen te komen, moet als mislukt worden beschouwd.

Met veel publiciteit – tot stationsreclame toe – omgeven kwam ook de Philipsproductie uit Den Haag in omloop. Het resultaat valt niet mee. Breedte, plooibaarheid, humor en een idee van grote lijnen zijn opgeofferd aan een soort starre verbetenheid en stoerheid. Het Residentie orkest speelt voor wat het waard is, maar kan niet verhelen dat het niet tot de topcategorie behoort. Van Zweden staat – net als Rattle – merkbaar onder invloed van wat ‘authentiekelingen’ als Harnoncourt, Brüggen en Gardiner met deze werken aan vernieuwings- en poetswerk hebben gedaan, hij is alleen minder consequent, bijvoorbeeld met het getemde vibrato der strijkers. Of het aan de uitvoeringen of aan de opname ligt, valt moeilijk precies vast te stellen, maar de blazers blijven teveel op de achtergrond en hun belangrijke solotrekjes komen onvoldoende uit de verf. De nadruk ligt erg op de (lage) strijkers en de pauken, bij een verder tamelijk homogeen en gebald, doch weinig genuanceerd klankbeeld met een logge, vettige klank. De tempi zijn steeds aan de voortvarende kant en aan theatraliteit ontbreekt het niet. Zo wordt het onweer uit de Pastorale (ongewild?) een hoogtepunt. Pakkende momenten ook in de begindelen van de Derde en Vijfde. Maar daar staat een volkomen humorloze Achtste tegenover en een dieptepunt – mooi als beslissingsmoment om over een eventuele aankoop te beslissen – is de sfeervolle en qua ensemblespel wat rammelende ‘Szene am Bach’ uit de Zesde. De Eerste symfonie klinkt wat te gelijkmatig met een eerder energiek dan elegant scherzo, de Tweede verdraagt meer souplesse, het beginadagio van de Vierde klinkt nogal moeizaam, de Zevende is heel energiek en zelfbewust en in de Negende ontbreekt het in I aan mysterie, in III aan lyriek, terwijl de finale met onbekende solisten die zich net als het koor goed weren, maar de topconcurrentie niet aankunnen, wat machteloos klinkt. Zodat het scherzo in dit werk als best geslaagde deel overblijft. Kortom: de status van deze twee recente toevoegingen aan een al overbeladen markt blijft gering, de toegevoegde waarde is nagenoeg nihil. En dan is er tot voorlopig slot de opname van Chailly die met veel klaroengeschal als opzienbarend is aangekondigd. Essentieel is hier dat de dirigent zich in zijn tempokeus baseert op de latere en nogal onbetrouwbare metronoomaanduidingen, zodat deel na deel (te?) snel klinkt. Best meeslepend, dynamisch en uitdagend maar op den duur ook een wat terloopse, oppervlakkige indruk wekkend, hoe prachtig spatgelijk het orkest ook speelt. Dat de dirigent niet de nieuwe uitgave van Del Mar gebruikt, maar een laat negentiende eeuwse van Peters is jammer, maar vergeeeflijk. De opname heft een welcome dynamiek met pittige sforzati maar klinkt niet optimal helder. Avontuurlijk voor een keer, maar niet als standard voor alledag.

 

Authentiek

 

Een schifting in de categorie ‘authentieke uitvoeringspraktijk’ maakt Goodman en Hogwood tot slachtoffers. Blijven over Brüggen, Norrington, Gardiner, Van Immerseel en Krivine. Helaas in de uitgave van Brüggen niet meer in omloop, maar een nieuwe is aangekondigd. Norrington is een dirigent die altijd wel voor opwinding en spanning zorgt, al is hij soms controversieel. Van Immerseel is uitdagend, spannend. Hij springt soms wat ruw met de materie om, maar zijn ruigheid heeft een zekere charme.

Gardiner houdt van strakke, vlotte tempi en felle accenten, maar perst de muziek perfectionistisch in één soort strak keurslijf. Gerelateerd aan de naam van zijn orkest is het alles meer révolutionaire dan romantique. Opwindend zeker, maar het kan verbeeldingsvoller, met meer souplesse, een warmere klank en een grotere adem zoals Brüggen aantoonde.

Voor de grote – gelukkig aangename – verrassing zorgt Krivine met zowel grondig voorbereide als uitstekend uitgevoerde vertolkingen. Let op de strijkers con sordino in de ‘Szene am Bach’ uit de Pastorale, de contrafagot in de Zevende en de solocello in de Achtste. De frasering is plooibaar, accenten worden stevig aangezet. En misschien wel belangrijkst van al: hier krijgt de muziek onopgejut tijd om te ademen.

Dat de eerste en tweede violen tegenover elkaar zitten, laat de heel mooie opname goed horen.

 

Traditioneel

 

In deze rubriek behoren Klemperer en Leibowitz tot de oude getrouwen. Leibowitz was degene die veertig jaar geleden al Beethovens symfonieën met de grootst mogelijke precisie tot aan de grenzen van het nog articuleerbare op hun bewegingsenergie toetste; alle sforzati en accenten die bij Beethoven van zoveel belang zijn, krijgen de verdiende aandacht. Klemperer met uit graniet gehouwen, heldere, monumentale en vrij langzame, soms – zoals in de Pastorale – wat te statische, maar zeer imposante verklankingen uit de jaren 1957-1960.

Getuigend van een bijzonder soort waarheidszoeken. En Leibowitz als Pietje Precies die alle puntjes op alle i’s zet en voor ongekende levendigheid zorgt. In dit veld zorgt outsider Zinman voor een aangename verrassing met zijn weloverdachte, frisse en energieke aanpak.

Karajan leverde medio jaren vijftig op EMI welhaast zijn mooiste Beethovens: slank, accentrijk, stijlvol. Dat is door de begrensde opnamekwaliteit (nog deels mono) goed hoorbaar, maar helaas niet meer zo actueel. Van de drie latere DG versies is de oudste (uit 1962) het mooist, want getuigend van frisheid, verbeelding en ongekunstelde opwinding en ook dankzij de extra’s een aanbeveling waard.

Uit onverwachte hoek, uit Zürich stamt een respectabele serie van Zinman die ongeveer zoals Jan Willem de Vriend (die trouwens met het Orkest van het Oosten voor Challenge zijn cyclus te voltooien) hier met een ‘modern’  toegerust ensemble. Ook Mackkerras weet in zijn tweede opname uit Edinburgh heel goed een middenkoers te varen tussen traditionele verworvenheden en historiserende muziekpraktijken. Hij zet een rijke, rijpe Beethoven voor, jammer hooguit dat hij in de Negende het Schotse orkest inruilde tegen het Philharmonia: nogal inconsequent. Bij Gergiev komen we als wel vaker een mix tegen van het meesterlijke en het onder- of overdrevene. Zijn cyclus is dus nogal onevenwichtig.

Haitink revancheerde zich in Londen volledig met een spannende, doch evenwichtige en eerder bezonnen ‘live’ opname met het Londens symfonie orkest. Datzelfde geldt voor Abbado die in zijn nadagen bij het Berlijns filharmonisch orkest een zowel op cd als op dvd verschenen cyclus nalaat die niet alleen getuigt van gewonnen historisch inzicht, maar die ook in alle muzikale opzichten een bekroning is van zijn werk met een uitstekend toegerust en willig orkest.

Maar wie tenslotte met de grootste eer gaat strijken, is Harnoncourt die voor prachtige herscheppingen in de ware betekenis van het woord zorgt. Karakteristiek wordt elke symfonie door het enthousiaste en goed volgende jonge orkest uitgevoerd. Het bijzondere van deze realisatie is dat de verwende, misschien zelfs blasé luisteraar opveert alsof hij deze veelgespeelde muziek voor het eerst hoort.

 

Conclusie

 

Van de historische opnamen getuigen die van Furtwängler van de meeste visie; de dirigent biedt soms interessante nieuwe inzichten, maar zijn tempokeus en expressie zullen niet van ieders gading zijn. Eerder interpretaties voor bijzondere gelegenheden dan voor regelmatig gebruik, maar zeker het kennisnemen waard. Minpuntjes zijn de wat wisselende en gebrekkige geluidskwaliteit en het niet altijd even homogene orkestspel tijdens de ‘live’ opnamen.

Zowel Brüggen als Gardiner realiseren bij de authentiekelingen iets van de éclat triumphal en het élan terrible dat Beethoven zo in de Franse revolutie bewonderde. Gardiner en Brüggen etaleren zo boeiend diametrale visies. Maar het is in deze categorie Krivine die gedurende de hele serie de hoogste ogen gooit.

Bij de ‘traditionelen’ levert Zinman, een der eersten die daadwerkelijk van de voor Bärenreiter door Jonathan del Mar verzorgde nieuwe Beethoven uitgaven gebruik maakte een eerste verrassing. Hij volgt Beethovens vaak snelle (en omstreden) metronoomaanduidingen. Maar de muziek klinkt zo wel fris en opwindend. Mooi ook de toegepaste versieringen.

Wie Karajan op zijn best wil horen, moet zijn eerste (EMI) serie kopen, de reeks die hij daarna voor DG in 1962 maakte is interpretatief bijzonder consistent dankzij een combinatie van hoogglans met felle drang en spontaniteit. De latere versies halen niet hiermee vergeleken. De enige teleurstelling hier is de wat ‘steedse’ Pastorale. De Negende daarentegen is hier een hoogtepunt. Dat alles is heel overtuigend en opnametechnisch uiteraard niet of nauwelijks minder dan die latere uitgaven.

De 1961/2 versie is sinds kort ook in sacd vorm verkrijgbaar. Feitelijk natuurlijk boerenbedrog, ongeveer op de manier waarop rond 1960 mono-opnamen werden gestereofoniseerd (‘de ruis naar links, de rumble en brom naar rechts’). Theoretisch heeft het DSD (Direct Stream Digital) principe voordelen, maar hier is dat niet van toepassing zodat er in stereo geen significante klankverschillen zijn tussen de gewone stereoversie en de sacd dito. Het geluidsniveau is wat hoger, er is een sprankje meer detailtekening, maar ook wat meer scherpte, maar klankbalans en dynamiek bleven hetzelfde.

De het beste tegen herhaling bestand zijnde ‘moderne’ reeks verklankingen wordt geleverd door Harnoncourt. Het Chamber Orchestra of Europe is een geweldig enthousiast en virtuoos ensemble wat duidelijk hoorbaar is: hier geen routine of een houding: dat hebben we nu al achtentachtig keer gedaan onder allerlei dirigenten – vertel ons wat nieuws. Dankzij Harnoncourt worden veel ontdekkingen uit de wereld der oude instrumenten en vertolkingswijze geassimileerd zonder daar een fetisj van te maken: heel kernachtige, stijlvolle en expressieve uitvoeringen. Maar vooral ook volgens ’s dirigenten ideaal duidelijk ‘sprekende’ vertolkingen waarin nevenstemmen geen ondergeschikte rol spelen. Hier wordt de muziek echt herschapen en opnieuw gedefinieerd. Het ene na het andere werk verschijnt in een haast nieuw daglicht; vooral no. 6-8 zijn zeer geslaagd, maar dat geldt feitelijk ook voor de Eroica en de Vierde. Afgezien van de natuurtrompetten overigens geen ‘oude’ instrumenten hier.

Wie nog steeds Harnoncourt een stap te ver vindt, probere Krivine, Gardiner, Abbado/Berlijn, Zinman, of Karajan 1962. Voor meer details over diens repetitie opname van de finale Negende symfonie: zie op de website Fonografie/Muziek/Repetitieopnamen.

 

Video opnamen

 

Van de diverse dvd versies verdient die van Abbado duidelijk de voorkeur.

 

Discografie

 

1935. Luise Helletsgruber, Rosette Anday, Georg Maikl en Richard Mayr met het koor van de Weense Staatsopera en het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Felix Weingartner. Grammofono 2000 AB 7801216, Naxos 8.110854/8 (5 cd’s).

 

1939/40. To van der Sluys, Suze Luger, Louis van Tulder en Willem Ravelli met het Toonkunstkoor Amsterdam en het Concertgebouworkest o.l.v. Willem Mengelberg. Dante Lys 222/6 (5 cd’s).

 

1948/52. Elisabeth Schwarzkopf, Elisabeth Höngen, Hans Hopf en Otto Edelmann met diverse koren, het Bayreuth festival orkest, het Weens- en Stockholms filharmonisch orkest o.l.v. Wilhelm Furtwängler. EMI 763.606-2, 567.496-2 (5 cd’s).

 

1949/52. Eileen Farrell, Nan Merriman, Jan Peerce en Norman Scott met het Robert Shaw koor en het NBC symfonie orkest o.l.v. Arturo Toscanini. RCA  GD 60324, 74321-66656-2 (6 cd’s).

 

1950. Kerstin Lindberg-Torlind, Else Jena, Erik Sjöberg en Holger Byrding met het Deens omroepkoor en –orkest o.l.v. Fritz Busch. DG 453.8042 (6 cd’s).

 

1953/6. Elisabeth Schwarzkopf, Marga Höffgen, Ernst Haefliger en Otto Edelmann met de Wiener Singverein en het Philharmonia orkest o.l.v. Herbert von Karajan. EMI 763.310-2 (5 cd’s).

 

1955/7. Aase Nordmo-Lövberg, Christa Ludwig, Waldemar Kmennt en Hans Hotter met het Philharmonia koor en –orkest o.l.v. Otto Klemperer. EMI 573.895-2 (9 cd’s).

 

1955/60. Clara Ebers, Getrude Pitzinger, Walther Ludwig, Ferdinand Frantz met koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Eugen Jochum. DG 474.018-2 (5 cd’s).

 

1959. Ingeborg Wenglor, Renate Zollenkopf, Hans-Joachim Rotzsch en Theo Adam met het Omroepkoor Leipzig en het Gewandhausorkest o.l.v. Franz Konwitschny. Berlin Classics BC 2005-2 (6 cd’s).

 

1960. Emilia Cundari, Nell Rankin, Albert da Costa en William Wildermann met het Westminster koor en het Columbia symfonie orkest o.l.v. Bruno Walter. Sony 66247 (10 cd’s).

 

1960. Jennyfer Vivian, Shirley Verrett, Rudolf Petrak, Donald Bell met het BBC koor en het Londens symfonie orkest o.l.v. Josef Krips. Everest EVC 901014 (5 cd’s).

 

1960/1. Emilia Petrescu, Martha Kessler, Jon Piso en Marius Rintzler met het George Enescu koor en –filharmonisch orkest o.l.v. George Georgescu. Dante Lys 485/90 (6 cd’s).

 

1960/2. Adele Addison, Jane Hobson, Keith Lewis en Donald Bell met het Cleveland koor en –orkest o.l.v. George Szell. Sony 48396 (6 cd’s).

 

1961. Inge Borkh, Ruth Siewert, Keith Lewis en Ludwig Weber met het Beechamkoor en het Royal philharmonic orkest o.l.v. René Leibowitz. Menuet 160028-2, Chesky CD 66 (5 cd’s).

 

1961/2. Gundula Janowitz, Hilde Rössl-Majdan, Waldemar Kmennt en Walter Berry met de Wiener Singverein en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 463.088-2, 453.701-2 (5 cd’s), 474.600-2 (5 sacd’s + 1 bonus sacd met repetitiefragmenten nr.9).

 

1964. Joan Sutherland, Marilyn Horne, James King en Martti Talvela met het koor van de Weense Staatsopera en het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Hans Schmidt-Isserstedt. Decca 433.617-2 (5 cd’s).

 

1967/9. Liselotte Rebmann, Anna Reynolds, Anton de Ridder, Gerd Feldhoff met het Groot omroepkoor en het Concertgebouworkest o.l.v. Eugen Jochum. Philips LY 839.777/85 (9 lp’s).

 

1972. Pilar Lorengar, Yvonne Minton, Stuart Burrows en Martti Talvela met het Chicago symfonie koor en –orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 430.792-2 (6 cd’s).

 

1974. Eva Andor, Márta Szirmay, György Korondy en Sándor Solyom-Nagy met het Boedapest filharmonisch koor en het Hongaars filharmonisch orkest o.l.v. Janos Ferencsik. Laserlight 15900, Hungaroton CLD 4013/8 (5 cd’s).

 

1976. Anna Tomowa-Sintow, Agnes Baltsa, Peter Schreier en José van Dam met de Wiener Singverein en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 429.089-2 (6 cd’s).

 

1979. Gwyneth Jones, Hanna Schwarz, René Kollo en Kurt Moll met het koor van de Weense Staatsopera en het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. DG 423.481-2 (6 cd’s).

 

1983. Janet Perry, Agnes Baltsa, Vinson Cole en José van Dam met de Wiener Singverein en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 439.200-2 (6 cd’s).

 

1984/93. Lynne Dawson, Jard van Nes, Anthony Rolfe-Johnson en Eike Wilm Schulte met het Gulbenkiankoor Lissabon en het Orkest van de Achttiende eeuw o.l.v. Frans Brüggen. Philips 442.156-2 (5 cd’s).

 

1985/7. Lucia Popp, Carolyn Watkinson, Peter Schreier en Robert Holl met het Groot omroepkoor Hilversum en het Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 416.822-2, 442-073-2 (6 c.q. 5 cd’s).

 

1985/8. Carol Vaness,  Janice Taylor, Siegfried Jerusalem en Robert Lloyd met het Cleveland koor en –orkest o.l.v. Christoph von Dohnanyi. Telarc 80200 (5 cd’s).

 

1986. Alison Hargan, Ute Walther, Eberhard Büchner en Istvan Kovacs met het Berlijns omroepkoor en het Dresdens filharmonisch orkest o.l.v. Herbert Kegel. Capriccio 49096 (5 cd’s).

 

1986. Cheryl Studer, Delores Ziegler, Peter Seiffert en James Morris met het Westminsterkoor en het Philadelphia orkest o.l.v. Riccardo Muti. EMI 572.923-2 (6 cd’s).

 

1986. Edith Wiens, Hildegard Hartwig, Keith Lewis en Josef Hermann met het koor van de Hamburgse Staatsopera en het NDR symfonie orkest Hamburg o.l.v. Günther Wand. RCA RD 60090, 74321-20277-2 (6 c.q. 5 cd’s).

 

1986. Gabriela Benackova, Marjana Lipovsek, Gösta Winbergh en Hermann Prey met het koor van de Weense Staatsopera en het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 427.306-2 (6 cd’s).

 

1988. Eiddwen Harrhy, Jean Bailey, Andrew Murgatroyd en Michael George met het Oslo’s kathedraalkoor en de Hanover band o.l.v. Roy Goodman en Monica Huggett. Nimbus NI 5144/8 (5 cd’s).

 

1988. Arleen Auger, Catherine Robbin, Anthony Rolfe-Johnson en Gregory Reinhart met koor en de Academy of Ancient music o.l.v. Christopher Hogwood. Oiseau Lyre 452.551-2 (5 cd’s).

 

1988. Yvonne Kenny, Sarah Walker, Patrick Power en Petteri Salomaa met het Schützkoor Londen en de London classical players o.l.v. Roger Norrington. EMI 749.852-2 (6 cd’s).

 

1988. Jane Barstow, Linda Finnie, David Rendall en John Tomlinson met het Birmingham symfonie orkest en –koor o.l.v. Walter Weller. Chandos CHAN 7042 (5 cd’s).

 

1989. Sylvia McNair, Jard van Nes, Uwe Heilmann en Bernd Weikl het het Omroepkoor Leipzig en het Gewandhausorkest o.l.v. Kurt Masur. Philips 426.290-2 (5 cd’s).

 

1990/1. Charlotte Margiono, Birgit Remmert, Rudolf Schasching en Robert Holl met het Schönbergkoor Wenen en het Chamber orchestra of Europe o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 2292-46452-2, 09027-49768-2 (5 cd’s).

 

1991. Joan Rodgers, Della Jones, Peter Bronder en Bryn Terfel met het Liverpool filharmonisch koor en –orkest o.l.v. Charles Mackerras. Classics for Pleasure CD-BOXLVB 1 (5 cd’s).

 

1993. Sharon Sweet, Jadwiga Rappé, Paul Frey en Franz Grundheber met het koor van de Staatsopera Dresden en de Dresdense Staatskapel o.l.v. Colin Davis. Philips 446.067-2 (6 cd’s).

 

1993. Luba Orgonasova, Anne Sofie von Otter, Anthony Rolfe-Johnson en Gilles Cachemaille met het Monteverdikoor en het Orchestre révolutionaire et romantique o.l.v. John Eliot Gardiner. Archiv 439.900-2 (5 cd’s).

 

1994. Amanda Halgrimson, Ruthild Engert, Zeger Vandersteene en Friedmann Kunder met het Asthestis koor en het Orchestra di Padova e Veneto o.l.v. Peter Maag. Arts 473702 (5 cd’s).

 

1994. Jean Glennon, Dalia Schaechter, Agirdas Janutas en Benno Schollum met het Kaunas staatskoor en de Sinfonia Varsovia o.l.v. Yehudi Menuhin. Warner 2564-60457-2 (5 cd’s).

 

1998. Ruth Ziesak, Birgit Remmert, Steve Davislim en Detlef Roth met het Zwitsers kamerkoor en het Tonhalle orkest Zürich o.l.v. David Zinman. Arte Nova 74321-65410 (5 cd’s).

 

2000/1. Karita Mattila, Violeta Urmana, Thomas Moser, Eike Wilm Schulte, het Zweeds omroepkoor, het Eric Ericson kamerkoor en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 477.5864 (5 cd’s).

 

2001. Alessandra Marc, Iris Vermillion, Siegfried Jerusalem en Falk Struckmann met het koor van de Berlijnse Staatsopera en de Berlijnse Staatskapel o.l.v. Daniel Barenboim. Teldec 3984-27838-2 (6 cd’s).

 

2002. Camilla Nylund, Iris Vermillion, Jonas Kaufmann, Franz-Josef Selig, de Gächinger Kantorei en het Stuttgarts omroeporkest o.l.v. Roger Norrington. Hännsler 93.084/8 (5 cd’s).

 

2002. Barbara Bonney, Birgit Remmert, Kurt Streit en Thomas Hampson met het Birmingham symfonie koor en het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Simon Rattle. EMI 557.445-2 (5 cd’s).

 

2003. Camilla Penning, Charlotte Hellekant, Julian Grün en Nathan Berg met het Stedelijk koor Düsseldorf en het Residentie orkest o.l.v. Jaap van Zweden. Philips 476.028-2 (5 sacd’s).

 

2005/6. Twyla Robinson, Karen Cargill, John Mac Master, Gerald Finley met het Londens symfonie orkest en –koor o.l.v. Bernard Haitink. LSO Live LSO 0598 (6 sacd’s).

 

2005/7. Anna-Kristiina Kaappola, Marianne Beate Kielland, Markus Schäfer en Thomas Bauer met Anima Eterna en koor o.l.v. Jos van Immerseel. ZigZag Territoires ZZT 080402-6 (6 cd’s).

 

2006. Janice Watson, Catherine Wyn-Rogers, Stuart Skelton, Detlef Roth, het Edinburgh festival koor en het Schots kamerorkest c.q. Philharmonia orkest o.l.v. Charles Mackerras. Hyperion CDS 44301/5 (5 cd’s).

 

2007/9. Katerina Beranova, Lilli Paasikivi, Robert Dean Smith, Hanno Müler-Brachmann, Gewandhaus koren, MDR Omroepkoor en Gewandhausorkest o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 478.2721 (5 cd’s).

 

2009/10. Sinéad Mulhern, Carolin Masur, Dominik Wortig, Konstantin Wolff, kamerkoor Les Éléments en La chambre philharmonique o.l.v. Emmanuel Krivine. Naïve V 5258 (5 cd’s).

 

Met onbekende opnamedatum

 

…. Vlatka Orsanic, Hana Minutillo, Glenn Winslade en Alan Titus met het Berlijns omroepkoor en het Südwestfunk omroeporkest Baden-Baden o.l.v. Michael Gielen. EMI 560.089-2 (5 cd’s).

 

…. Gabriele Lechner, Rosalind Elias, Michael Pabst en Robert Hölzer met het Omroepkoor Bratislava en het Zagreb filharmonisch orkest o.l.v. Michael Halász. Naxos 8.505001 (5 cd’s).

 

…. Julie Girard, Marijana Mijanovic, Donald Litaker, Hao Jiang Tian het Parijs’ Oratorium koor en het Ensemble orchestral de Paris o.l.v. John Nelson. Naïve V 9993 (5 cd’s).

 

Video

 

1967/72 Gundula Janowitz, Christa Ludwig, Jess Thomas, Walter Berry met het Koor van de Duitse Opera, Berlijn en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 073-4107 (3 dvd’s).

 

1978 Lella Cuberli, Helga Müller Molinari, Vinson Cole, Franz Grundheber, de Wiener Singverein en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. Sony  SVD 46363/7 (4 dvd’s).

 

2000/1 Karita Mattila, Violeta Urmana, Thomas Moser, Eike Wilm Schulte, het Zweeds omroepkoor, het Eric Ericson kamerkoor en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. TDK DV-BPAB 168, 25, 39 en 47 (4 dvd’s).

 

…. Vlatka Orsanic, Hana Minutillo, Glenn Winslade en Alan Titus met het Berlijns omroepkoor en het Südwestfunk omroeporkest Baden-Baden o.l.v. Michael Gielen. Euro Arts 2050609, 2050639, 2050699 (3 dvd’s).