Verg. Discografieën

BLOCH: SCHELOMO

 

BLOCH: SCHELOMO

 

Joods-synagogale sferen treffen elkaar in de muziek van Bloch. De cello treedt hier op als vertellend, mediterend of biddend subject. Daardoor komt het nergens tot een meestal voor de solist typerende brille.

 

Achtergronden

 

De Zwitserse componist Ernest Bloch (1880-1959) was de eerste Joodse componist die vanuit het bewustzijn van zijn afkomst ging componeren. Dat verklaart meteen de nogal geïsoleerde plaats van zijn muziek in de ontwikkeling van de twintigste eeuw en misschien tevens ook het lichtelijk hysterische karakter van sommige van zijn uitingen. Zijn orkestraties grenzen duidelijk aan het overdadige ren hebben veel aan Wagner en R. Strauss te danken. Maar hij kleurde dat traditionalistische element in door er de pentatoniek van het oude Joodse gezang in te betrekken.  De componist begon zijn loopbaan als verkoper van toeristensnuisterijen, maar eindigde als een voortreffelijk Zwitsers exportproduct. Hij had heel passend in deze geest ook een erg kosmopolitische loopbaan, te beginnen met zijn muziekstudie in Brussel, Parijs, Frankfurt en München. Veel succes had hij in 1916 met zijn nu vergeten opera Macbeth in Parijs. Datzelfde jaar werd hij door de Amerikaanse Maud Allan uitgenodigd als dirigent, waarna hij zich definitief in de V.S. vestigde.

Eén van de eerste grote successen beleefde de componist in de V.S. met zijn ‘Hebreeuwse rapsodie’ Schelomo (Salomo) die in mei 1917 zijn eerste uitvoering beleefde. Dit werk was het culminatiepunt uit de zogenaamde ‘Joodse cyclus’ met composities op basis van psalmen en de grote vocale symfonie Israel.

Aanvankelijk was ook Schelomo opgezet als vocaal werk op teksten uit Bijbelboek Prediker, maar na een ontmoeting met de cellist Alexander Barjansky koos Bloch voor de welluidendheid van de cello met de motivering: “Waarom zou ik niet een stem gebruiken die vaster en dieper is dan enige gesproken taal, namelijk die van de cello?”

Het resultaat is een vrij korte ‘Bijbelse rapsodie’ van ongeveer twintig minuten over het Hooglied in de vorm van een muzikale dialoog tussen het solo-instrument dat koning Salomo vertegenwoordigt en het ‘Joodse volk’ verpersoonlijkt door het orkest. De weelderige, nu eens vrij dramatische, gepassioneerde dan weer weemoedige quasi improvisatorische muziek gebruikt door hun intensiteit markante Hebreeuwse melodieën zonder bestaande ideeën te citeren.

Iedere cellist die het werk wel eens heeft gespeeld, kent de problemen die het werk aan de uitvoerenden stelt: de kwarttonen, het sul tasto,  de intense chromatiek, de geconcentreerde zestienden, rekening houdend met virtuositeit, quasi improvisatie, tsunami’s van geluid op deze tocht van angst, eenzaamheid en verlangen naar uiteindelijke troost.

 

De opnamen

 

Opnamen van vroeger dan 1950 schijnen niet te bestaan. Het was dus Nelsova met drie versies op haar naam die de spits afbeet. Destijds meer dan adequaat bevonden, maar naarmate er meer concurrentie kwam toch op de achtergrond geraakt. Het interessantst (maar niet het beste) is feitelijk haar opname met de componist als dirigent.

Daarna was het Feuermann die de standaard van hoe het kon en hoorde vestigde. Samen met Stokowski zorgt hij voor een heel stijlvolle, geëngageerde verklanking die iets vernieuwends in zich heeft.

Opvallend genoeg imponeert ook de vaak wat afstandelijke Fournier met een geslaagde, vrij heftige interpretatie, ideaal begeleid door de Berlijners. Enige bezwaar(tje): hij is wat te prominent door de microfoon uitgelicht.

Van de drie opnamen van Rostropovitch is die met Bernstein van de meeste waarde.

In het voorbijgaan moet ook nog Navarra met een verdienstelijke prestatie worden genoemd.

De toon van Isserlis is hier aan de donkere intense kant; hij vindt in Hickox een ideale begeleider die de grote climaxen precies juist weet te doseren

In de uitvoering door Thedéen is iets te horen van de jeugdige uitbundigheid uit de rijpe rapsodie, net zoals Markiz wat terughoudend is in de weelderigheid van de orkestpartij; de ernst en het treffende karakter van hun uitbeelding van koning Salomo komen ook zo goed tot hun recht. De BIS opname klinkt geweldig, zoals meestal bij dit merk.

De tweedagsvlieg Harnoy heeft veel matig moois nagelaten maar als ze dan al meetelt, dan in Schelomo.

Met Mørk komen we aan wat bijzonders. Hij toont de ware soort hartstocht, speelt geconcentreerd en krachtig, weet uitstekend raad met het expressief rapsodische karakter van het stuk en vindt in Paavo Järvi de ideale begeleider die het klankweefsel zo transparant mogelijk houdt.

Bij de jonge generatie levert Clein een imposante realisatie. Ze kiest niet voor een extroverte, opgelegd virtuoze aanpak, maar eerder voor een beschouwelijke als zeer persoonlijke bekentenis. Ze doet dit op een heel treffende, subtiele manier en het kundig door Volkov geleide orkest zorgt voor een passende, inspirerende begeleiding.

Interessant is het tot slot om de rapsodie eens met een basklarinet in plaats van een cello als solo-instrument te horen, zeker als de uitvoering zo mooi is als die van Feidman. De reductie met slechts pianobegeleiding doet de weelderige muziek eigenlijk geen recht, maar is nuttig voor menige cellist(e) die normaal gesproken immers geen orkest achter de hand heeft.

 

Conclusie

 

Er is reden genoeg om Truls Mørk tot nummer één uit te roepen. Erg boeiend zijn verder vooral Clein, Isserlis en Thedéen.

 

Discografie

 

1950. Zara Nelsova met  het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Ernest Bloch. Jewi JMHRCD 015, Pearl GEM 0164.

 

1968. Zara Nelsova met het Utah symfonie orkest o.l.v. Maurice Abravanel. Vanguard 08404771.

 

1940. Emanuel Feuermann met het Philadelphia orkest o.l.v. Leopold Stokowski. Biddulph LAB 042, Arlecchino ARL 137/8 (2 cd’s).

 

1941. Emanuel Feuermann met de National orchestral association o.l.v. Leon Barzin. Philips 420.776-2. 

 

1944. Gregor Piatigorsky met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Artur Rodzinsky. As Disc AS 631.

 

1951. Tibor de Machula met het Residentie orkest o.l.v. Willem van Otterloo. Philips 462.091-2.

 

1951. Leonard Rose met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Dimitri Mitropoulos. Biddulph BID 80209-2, Sony SBK 48278.

 

1955. Zara Nelsova met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Ernest Ansermet. Testament SBT 1361.

 

1957. Gregor Piatigorsky met het Boston symfonie orkest o.l.v. Charles Munch. Testament SBT 1371.

 

1958. George Neikrug met Symphony of the Air o.l.v. Leopold Stokowski. EMI 565.427-2 (2 cd’s).

 

1960. Georges Miquelle met het Eastman-Rochester symfonie orkest o.l.v. Howard Hanson. Mercury 432-718-2.

 

1963. Pierre Fournier met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Alfred Wallenstein. DG 447.349-2 (2 cd’s).

 

1964. Mstislav Rostropovitch met het USSR Omroeporkest o.l.v. Yuri Ahronovitch. Russian Revelation RDCD 1100-2. 

 

1964. André Navarra met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Karel Ancerl. Supraphon SU 3687-2, 110674-2, 111002-2.

 

1967. Mstislav Rostropovitch met het Londens symfonie orkest o.l.v. Gennady Rozhdestvensky. Inta’glio INCD 7581.

 

1969. Janos Starker met het Israël filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta. London KICC 8173.

 

1975. Mstislav Rostropovitch met het Frans Nationaal orkest o.l.v. Leonard Bernstein. EMI 565.701-2,  387.143-2 (3 cd’s), 456.319-2 (2 cd’s).

 

1984. Lynn Harrell met het Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Decca 414.162-2.

 

1985. Ulrich Schmid met het Noordduits filharmonisch orkest o.l.v. Dominique Roggen. Dabringhaus & Grimm MDG 321.0215-2.

 

1988. Micha Maisky met het Israël filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. DG 427.347-2.

 

1988. Steven Isserlis met het Londens symfonie orkest o.l.v. Richard Hickox. Virgin 561.490-2 (2 cd’s), 790.735-2.

 

1989. Julius Berger met het Pools nationaal omroeporkest o.l.v. Antoni Wit. EBS 6070.

 

1990. Torleif Thedéen met het Malmö symfonie orkest o.l.v. Lev Markiz. BIS CD 576.

 

1990. Ofra Harnoy met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Charles Mackerras. RCA RD 60757.

 

1991. Jacopo Scalfi met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Paul Kantschieder. RS RS 6367-11.

 

1991. Etienne Péclard met het Nationaal orkest Bordeaux Aquitaine o.l.v. Alain Lombard. Forlane UCD 16680.

 

1993. Maria Kliegel met het Iers nationaal symfonie orkest o.l.v. Gerhard Markson. Naxos 8.550519.

 

1993. Yo-Yo Ma met het Baltimore symfonie orkest o.l.v. David Zinman. Sony SK 57961.

 

1995. Mari Fujiwara met het Norrköping symfonie orkest o.l.v. Jun-Ichi Hirokami. Denon CO 78830.

 

1996. Anne Gastinel met het Nationaal orkest Lyon o.l.v. Emmanuel Krivine. Auvidis V 4786.

 

1998. Alexander Kniazev met het Russisch Staatsorkest o.l.v. Jevgeny Svetalnov. Chant du Monde RUS 288.

 

2001. Nina Kotova met het Russisch filharmonisch orkest o.l.v. Constantine Orbelian. Delos DE 3305.

 

2003. Rocco Filippini met het Orkest van de Zwitsers-Italiaanse omroep o.l.v. Alexander Vedernikov. MDG MGB CD 6230.

 

2004. Jonathan Aasgaard met het Liverpool filharmonisch orkest o.l.v. Gerard Schwarz. Avie AV 2149.

 

2004. Truls Mørk met het Frans Omroeporkest o.l.v. Paavo Järvi. Virgin 545.664-2.

 

2007. Yo-Yo Ma met het Chicago symfonie orkest o.l.v. Alan Gilbert. CSO Resound CSOR 901.801.

 

2009. Julian Steckel met het Rheinische Philharmonie staatsorkest o.l.v. Daniel Raiskin. AVI 8553223.

 

2011. Natalie Clein met het BBC Schots symfonie orkest o.l.v. Ilan Volkov. Hyperion CDA 67910.

 

Bewerking voor basklarinet en orkest

 

1996. Giora Feidman met het NDR Omroeporkest Hannover o.l.v. Lior Shambadal. Koch 36470-2.

 

Voor cello en piano

 

Miriam Kramer en Simon Over. Naxos 8.554460.

 

Met onbekende opnamedatum

 

…… Laszlo Varga met het Westfaals symfonie orkest o.l.v. Siegfried Landau. Vox MWCD 7155, Turnabout 30371-0047-2.

 

Video

 

1975. Mstislav Rostropovitch met het Frans Nationaal orkest o.l.v. Leonard Bernstein. DG 073-438-1 (dvd).