Verg. Discografieën

BACH, J.S.: KLAVIERCONCERTEN NR. 1-14

BACH: KLAVIERCONCERTEN

 

Te menen dat de geschiedenis van het pianoconcert pas in het Weense classicisme begint bij Haydn en Mozart klopt niet. Immers de concerten die Bach voor klavecimbel en strijkorkest schreef zijn daarvoor belangrijke prototypes. Opmerkelijk genoeg waren telkens de solopartijen eigenlijk bedoeld voor een melodie instrument als fluit, hobo, viool.

 

Achtergronden

 

Het leeuwendeel van Bachs concerten voor één, twee, drie of vier concerten begon zijn leven in een andere vorm, gewoonlijk als concert voor een ander solo instrument en in één geval als een bewerking van Vivaldi’s concert voor 4 violen op. 3/10.

Gedurende het proces van het gebruiken van de muziek van een melodie instrument naar een meerstemmig instrument veranderde Bach vaak het karakter van de muziek. Het klankweefsel werd dikker en de thematische gedachten werden verder uitgewerkt, ingewikkelder.

Wat hun oorsprong betreft, geldt het volgende:

Nr. 1 in d BWV 1052 reconstructie van verloren vioolconcert

Nr. 2 in E BWV 1053 van verloren hoboconcert

Nr. 3 in D BWV 1054 identiek met vioolconcert BWV 1042

Nr. 4 in A BWV 1055 reconstructie van verloren oboe d’amore concert

Nr. 5 in f BWV 1056, 2 delen van verloren hoboconcert

Nr. 6 in F BWV 1057 heeft twee fluitparttijen van Brandenburgs concert BWV 1049

Nr. 7 in g BWV 1058 van vioolconcert BWV 1041

Nr. 8 in d BWV 1059 van verloren hoboconcert

Nr. 9 in c BWV 1060 is voor 2 klavecimbels

Nr. 10 in C BWV 1061 idem en mogelijk origineel

Nr. 11 in c BWV 1062 idem

Nr. 12 in d BWV 1063 is voor 3 klavecimbels

Nr. 13 in C BWV 1064 is voor 4 klavecimbels

Nr. 14 in a BWV 1065 idem

Maar tenslotte dienden deze veertien werken het Leipzigse Collegium Musicum waarvan Bach zelf tussen 1729 en ca. 1744 de leiding had. Bachs zonen Wilhelm Friedemann en Carl Philipp Emanuel zullen vaak de solopartijen hebben gespeeld.

Historisch gezien zijn Bachs klavierconcerten belangrijk voor de verdere ontwikkeling van het pianoconcert.

 

De opnamen

 

Vooraf wat orde op zaken. Om het overzichtelijk te houden zijn hierboven de werken eerst in hun totaal summier nader omschreven. In de discografie is onderscheid gemaakt tussen de versies voor klavecimbel en piano.

Hier concentreren we ons op de integrale versies van de zeven soloconcerten; de talloze verdeelde individuele losse opnamen worden verder buiten beschouwing gelaten. 

 

Klavecimbelversies

 

Van het complete 14-tal dat vrijwel uitsluitend in klavecimbelvorm op cd verkrijgbaar is, bestaan behalve de in de discografie genoemde uitgaven ook nog opnamen van Isolde Ahlgrimm c.s. (Berlin Classics BC 1868-2 of 1866-2), en van Karl Richter c.s. (Archiv 439.612-2, 3 cd’s). 

Het zal een teken des tijds zijn dat sinds de opname van Béroff c.s. uit 1976 geen pianoversies van de complete set meer zijn verschenen. Authenticiteit heerst hier alom. Grappig genoeg verschijnen in tegenstelling hiermee nog wel steeds opnamen met piano van de soloconcerten.

Door een verouderde stugge interpretatiewijze of niet ideaal geëigende klavecimbels kunnen deze echter gevoeglijk buiten beschouwing blijven. De opname van Raymond Leppard c.s. is al lang van het toneel verdwenen. De keurige, grondige, waardige interpretaties van Gustav Leonhardt c.s. zijn echter zeker nog het aanhoren waard.

Tot de eersten met een bevredigend resultaat behoorde Trevor Pinnock met zijn stijlvolle, sympathieke en voldoende expressieve zienswijze. Hij was de eerste die succesvol de spits afbrak. In de soloconcerten legt hij de nodige panache en veel stijlvolle muzikaliteit. Het klinkt alles spontaan en helder. 

Heel succesvol is na Pinnock Ton Koopman, die nog wat meer luchtigheid en energie in de voordracht stopte dan we meestal gewend zijn. Hij toont ook een heel plooibare houding in de solopartijen en behandelt de versieringen op een wijze die tegelijk spontaan en idiomatisch aandoet. De balans tussen solisten en orkest is mooi. Wel had de klavecimbelklank sympathieker mogen zijn.

De Chandos opname van Robert Woolley en collega’s die inmiddels uit de catalogus is verdwenen, is in zoverre bijzonder dat de begeleiding is toevertrouwd aan 1 stem per partij. Zonder dat de klank dunnetjes wordt. De diverse stemmen komen zo juist beter individueel uit.

Ook de solisten rond Gregor Hollmann die bij Musica Alma Ripa te gast zijn, houden het klein en levendig, maar worden gehandicapt door een veel te galmrijke akoestiek en een vreemde opnamebalans waardoor de solisten niet als zodanig naar voren kunnen treden.

Maar wie de werken compleet in optima forma bijeen wil hebben, is uitstekend af met Bob van Asperen en zijn kompanen (waaronder Leonhardt). De begeleiding is ook hier weer in handen van een strijkkwartet plus contrabas. De klank is volbloedig en warm en het geven en nemen van de solisten in de werken voor meer dan 1 instrument verloopt mooi en effectief. Vitaliteit en virtuositeit zijn troef. Een ideale kamermuzikale benadering. Van Asperen schittert vooral ook in de soloconcerten.

Voor een opvallend goed, goedkoop alternatief zorgen Robert Hill en collega’s.

Wanneer we ons hierna concentreren op het stel soloconcerten (met spijtig de vermelding dat de opname van Christine Schornsheim niet ter beschikking stond), trekt een klein rijtje uitgaven uit de reeks vooral de aandacht.

Daar is bijvoorbeeld Robert Levin, te gast in Stuttgart. Hij speelt op koieën van Silbermann en Gräbner instrumenten en wordt begeleid door een pittig ensemble met moderne instrumenten. De snelle delen fonkelen hier in levendige tempi en zijn van vitaal leven vervuld, terwijl de langzame bedachtzaam en in de juiste mate expressief zijn. De balans is goed.

Wat intiemer klinkt de voordracht van Richard Egarr op een Rückert kopie in uitvoeringen die iets quasi improviserends hebben. Hij had wat prominenter in beeld gebracht mogen worden. De hoogtepunten worden hier gevormd door de langzame delen.

 

Pianoversies

 

De enige set die van de complete concerten met piano(s) over is, is die van Michel Béroff c.s.. Na 1976 kwamen er geen piano’s meer te pas aan dit soort integrale uitvoeringen. Een illustratie hoezeer de authentieke richting de overhand kreeg. Met deugdzame Franse zin voor helderheid werkt het stel solisten en het orkest zich door de materie met een goed, maar geenszins geweldig resultaat.

Bij de soloconcerten is de aandrang aanzienlijk groter. Daar treffen we allereerst Glenn Gould aan, die op dit gebied baanbrekend en sterk de aandacht op zich richtend werk leverde. Met enige nostalgie en waarderende gevoelens horen we ons dit in 2012 aan, maar de begeleidingen zijn niet ideaal en de opnamen missen perspectief en glans.

Zoltán Kocsis was onbereikbaar.  Angela Hewitt beschikt over vermogen om met haar lichte, frisse spel te imponeren. Ze articuleert fraai, is energiek en volmaakt in balans met de begeleiders. In de langzame delen balanceert ze op het randje van de romantiek. 

Maar ook Hae-Won Chang blijkt vrij onverwacht  een heel sympathieke Bachvertolker te zijn. Hij beschikt over een heel goed ritmisch gevoel, zorgt voor aardige versieringen en Stankovsky zorgt voor frisse begeleidingen. Een goedkope aanrader.

Op het punt van exactheid en fijne articulatie valt niets aan te merken op Andrei Gavrilov en in de langzame delen is hij heel ontspannen en lyrisch. Maar soms wil hij er te snel vandoor en op andere momenten dreigt hij wat te slepen. Bij hem zijn de langzame delen uit de concerten in d en f hoogtepunten, net als de finale uit het concert in A.

Hierna werd hij bij wijze van overtreffende trap in alles overtroffen door de ware Bachvertolker András Schiff die geluk had met een zeer toegewijde begeleiding en een prachtige opname. Voortreffelijk zonder meer.

De grote onbekende in dit gezelschap bleef Vladimir Feltsman

Aan persoonlijkheid mankeert het  Konstantin Lifschitz zeker niet en hij schopt het met zijn overtuigingskracht een heel eind met zijn heldere, mooi gegradeerde en stijlvolle spel, maar in laatste instantie klinkt de begeleiding net iets te hoekig en te kil om niet te zeggen ongeëngageerd.

Tot nu toe is er echter slechts één pianist die alle twijfels of deze muziek geschikt is voor een moderne concertvleugel en een ‘gewoon’ kamerorkest als sneeuw voor de zon doet verdwijnen en dat is Murray Perahia. Lichtvoetigheid, mooie ritmische impulsen in de vlotte delen, fraaie versieringen en bezonnenheid in de langzame dragen bij tot de opwekking van een gevoel van blijheid tijdens de vertolkingen. Gelukkig is de opname goed in balans en in alle geledingen duidelijk.

 

Conclusie

 

Bij de klavecimbelopnamen gaat het tussen Pinnock, Levin, Egarr en Van Asperen. Die moet men liefst allen horen aleer te kiezen.

Bij de piano uitgaven ligt de zaak eenvoudiger: hier is Perahia onbetwist nr. 1. 

 

Discografie

 

klavecimbel

 

1-14. 1968. Gustav Leonhardt, Eduard Müller, Anneke Uittenbosch, Janny van Wering  met het Leonhardt Consort. Teldec 4509-97452-2, Telepathic 8.35778 XD (3 cd’s).

 

1-14. 1974. Huguette Dreyfus, Blandine Verlet, Nicole Hénon en Michele Tedeschi, met het Engels kamerorkest o.l.v. Raymond Leppard. Philips 456.377-2 (9 cd’s).

 

1-14. 1991. Bob van Asperen, Bernhard Klapprott, Carstan Lohff, Marcello Bussi met Ensemble Melante Amsterdam. Virgin 561.716 (4 cd’s).

 

1-14. 2009. Robert Hill, Gerard Hambitzer, Christoph Anselm Noll, Nichael Behringer met het Keuls Kamerorkest o.l.v. Helmut Müller-Brühl. Naxos 8.554604/6 (3 cd’s).

 

1-14. 1997. Robert Woolley, Paul Nicholson, Laurence Cummings, John Toll en het Purcell kwartet. Chandos CHAN 0611, 0636, 0595 (3 cd’s).

 

1-7. 1954. Ivor Bolton met de St. James Baroque Players. Regis RRC 2048

 

1-7. 1979. Trevor Pinnock met The English Concert. Archiv 415.992-2 (2 cd’s), 471.754-2 (3 cd’s).

 

1-7. 1988. Igor Kipnis met de London String Players o.l.v. Neville Marriner. CBS M2YK 45616, Newton 880.218-6 (2 cd’s). 

 

1-14. 1988. Gregor Hollmann, Rudolf Innig, Bernward Lohr, Ludger Rémy met Musica Alta Ripa. MD & G MDG 309.0680-2 (5 cd’s).

 

1-8. 1989. Ton Koopman met het Amsterdam barokorkest. Erato 2292-54644/6, 0630-16166/8 (3 cd’s).

 

1-7. 1994. Christophe Rousset met de Academy of ancient music o.l.v. Christopher Hogwood. Oiseau Lyre 460.031-2 (2 cd’s).

 

1-7. 1999. Robert Levin met het Stuttgarts Bach Collegium o.l.v. Helmut Rilling. Hännsler CD 92.127/8 (2 cd’s).

 

1-7. 2001. Richard Egarr met de Academy of Ancient music. Harmonia Mundi HMU 90.7283/4 (2 cd’s). 

 

1-7. 2007. Christine Schornsheim met het Nieuwe Bach Collegium Leipzig o.l.v. Burkhard Glätzner. Berlin Classics BC 1343-2. 

 

Piano

 

1-5, 7. 1957/58/67/69. Glenn Gould met het Columbia symfonie orkest o.l.v. Leonard Bernstein c.q. Vladimir Golschmann. Sony SM2K 52591 (2 cd’s).

 

1-7. 1974. Zoltán Kocsis met het F. Liszt Academie orkest o.l.v. Albert Simon. Hungaroton HCD 31695/6 (2 cd’s).

 

1-7, 122, 13, 14. 1976. Jean-Philippe Collard, Michel Dalberto, Bruno Rigotti, Gabriel Tacchino met het Ensemble orchestral de Paris o.l.v. Jean-Pierre Wallesz. EMI 500.948-2 (3 cd’s).

 

1-7. 1986. Angela Hewitt met het Australisch kamerorkest o.l.v. Richard Tognetti. Hyperion CDA 67307/8 (2 cd’s).

 

1-7. 1989. Hae-Won Chang met Camerata Cassovia o.l.v. Stankowski. Naxos 8.550422/3 (2 cd’s).

 

1-7. 1986. Andrei Gavrilov met de Academy of St. Martin-in-the-Filds o.l.v. Neville Marriner. EMI 747.629-8, 381.48227-2 (2 cd’s).

 

1-7. 1989. András Schiff met het Kamerorkest van Europa. Decca 425.676-2 (2 cd’s).

 

1-7. 1993. Vladimir Feltsman met het St. Luke’s orkest. Nimbus NI 2541/2 (2 cd’s).

 

1-7. 2000. Murray Perahia met het Engels kamerorkest. Sony SK 89245, 89690, 509970-89245-2, 509970-89690-2 (2 cd’s).

 

1-7. 2011. Konstantin Lifschitz met het Stuttgarts kamerorkest. Orfeo C 82811A (2 cd’s).