Verg. Discografieën

BEETHOVEN: STRIJKKWARTET NR. 10, HARPKWARTET

BEETHOVEN: STRIJKKWARTET NR. 10 ‘HARPKWARTET’

Strijkkwartet nr. 10 in f op. 95 is bekend onder de door de muziekuitgever en niet door Beethoven bedachte bijnaam ‘Harpkwartet’ vanwege de kenmerkende pizzicato gedeelten in het eerste deel; Beethoven zelf noteerde echter in het handschrift ‘quartetto serioso’.

Achtergronden

Het werk wordt gerekend tot de middelste kwartetten en dateert uit 1810. Het was nu eens niet besteld door of opgedragen aan een vermogende adellijke patroon, maar aan zijn vriend Nikolaus Zmeskall von Domanovecz en het was niet bedoeld ‘voor een kleine kring van kenners en niet voor een publiek concert’.

De publicatie volgde pas in 1816. De fundamentele stemming in elk der vier delen is overeenkomstig Beethovens eigen aanduiding: serieus, vrij somber en lichtelijk raadselachtig. Commentatoren hebben dit altijd toegeschreven aan de vrij wanhopige situatie waarin Beethoven zich op dat moment bevond.

Die zouden spreken uit de abrupte gebaren uit het eerste deel (poco adagio – allegro). Andere factoren die in dezelfde richting wijzen, zijn de directe manier waarop de delen aan elkaar zijn gekoppeld, het ontbreken van overgangspassages en van momenten van ontspanning. Maar ook van het wat hoekige marsmotief uit het derde deel (Presto) dat wat onherkenbaar is door het gebruik van de 3/4 maat. En tenslotte door de Allegretto agitato aanduiding in het laatste deel (allegretto con variazioni).

In elk geval valt moeilijk te ontkomen aan de indruk van opgejaagd worden, een niet bereid zijn om compromissen te aanvaarden en een onverbiddelijk fatalisme al wordt die sfeer in het tweede deel (adagio ma non troppo) door de gekozen rondovorm even wat verzacht.

In spijt van dat alles moet het tiende kwartet toch worden beschouwd als een voorbeeld van ‘absolute muziek’ zonder programma. Beethoven is ook hier onveranderlijk zichzelf en schept aldoende weer een sfeer van volkomen artistieke perfectie. Maar menig detail – vooral van de ingezette compositorische middelen – wijzen al duidelijk vooruit naar de groep laatste kwartetten. 

De opnamen

Bij het overzien van het grote veld met opnamen lijkt het nuttig om vooraf wat overwegingen in acht te nemen.

  • - veel opnamen maken deel uit van complete registraties van de zestien Beethoven kwartetten plus de Grosse Fuge.
  • - Soms zijn daaruit de middenkwartetten (het drietal op. 59, op. 74 en op. 95) gelicht en apart genomen.
  • - Opnamen op 1 cd (met een ander kwartet zijn schaars, zeker wanneer het om topprestaties gaat.

Wanneer we er verder met enige reden van uitgaan dat een geslaagde interpretatie van nr. 10 mutatis mutandis ook kan gelden voor de rest van de reeks, wordt het wat eenvoudiger kiezen.

Uit mijn prille dagen als recensent herinner ik me de eerste opname uit 1953 van het Hongaars kwartet die diepe indruk maakte (meer dan later hun nieuwere, beter klinkende poging uit 1965). Ook het Boedapest kwartet imponeerde destijds. 

Het in Mozart zo uitblinkende Amadeus kwartet stelde na op. 18 in 1962 in geleidelijke stapjes wat teleur naarmate de latere werken volgden en de opname uit 1987 vermocht geen diepe sporen na te laten.

Dat deed de eerste opname van het Guarneri kwartet voor RCA (1968) wèl, meer dan hun latere Philips ‘remake’ uit 1988.

Daarna kwamen kort na elkaar twee meesterlijke series, eerst met het Juilliard kwartet (1969), daarna met het Italiaans (1971) dat letterlijk decennia lang de boventoon voerde, kort daarop gevolgd door het ook imposante Végh kwartet (1973). De Philips uitgave van de Italianen zal steeds moeilijker verkrijgbaar zijn zodat deze vooral voor degenen die hem kennen een dierbare herinnering is. Daarentegen behoort het Végh kwartet nog steeds tot de ensembles die deze muziek volledig recht doet, ondanks incidentele korte momenten van niet optimale intonatie bij de primarius. Daar staan een prachtige articulatie, een uitgesproken ritmisch profiel en mooi wisselende toonkleuren tegenover. In de rij opmerkelijken sloot zich in 1977 het Talich kwartet aan met een heel individuele benadering die zeker voor een keer interessant is, op zijn beurt gevolgd door de eerste opname van het Alban Berg kwartet (1979), een ensemble dat zich in 1989 in live opnamen nog qua engagement overtrof met hoogste gecultiveerd, elegant, haast aristocratisch spel waarin het geen moment aan diepgang mankeert.

In het voorbijgaan moet ook het Melos kwartet (1984) worden genoemd, dat toch vrij gauw uit de selectie wegviel, zeker na het succes van de eerste opname van het Tokio kwartet op RCA uit 1989. Heel goed geslaagd, maar na wat wisselingen in de bezetting is de tweede opname uit 2007 bepaald nog beter, getuigend van jaren ervaring en vertrouwdheid met de materie zonder dat ook maar het minste blijk van routine wordt gegeven.

Positief was ook de ervaring met het Emerson kwartet (1995) dat na een poosje toch wat wegviel in de moordende concurrentie.

Dat geldt niet voor de schitterende ster van het Leipzigs kwartet die sinds 1998 fonkelt. Oude school, oude cultuurmentaliteit spreken hier boekdelen zonder enig blijk van effect belust zijn, maar daarentegen voorzien van een aangenaam warme glans.  

Hoewel op het goedkope Naxos label mocht het Kodály kwartet ook niet veronachtzaamd worden in 1998. Daarna kwam opmerkelijk het Takács kwartet (2001), dat vooral opvalt met een tomeloze inzet en intensiteit en dat vooral ook in dynamisch opzicht profiteert van een heel geslaagde opname, terwijl vooral in Engeland de Lindsays (2001) in de hemel werden geprezen.

Bij de recentere opnamen zitten ook aangename, bewonderenswaardige verrassingen van het jonge Artemis kwartet (2010), apart besproken in de CR Recensie rubriek en bovenal het jonge Belcea kwartet (2012) dat voor een ware positieve verrassing zorgt met een combinatie van zeer bewuste tradities en frisheid plus een grote dosis technische vaardigheden van de individuele leden, maar ook van het ensemble als geheel.

Conclusie

Wat is de som van al deze boven de rest uitgetilde hoogwaardige interpretaties wanneer het op een definitieve eindkeuze aankomt? In de eerste plaats het Tokio kwartet op Harmonia Mundi, op korte afstand gevolgd door drie ook zeer beklijvende opnamen van het Italiaans-, het Végh en het Belcea kwartet. 

Discografie

1927. Rosé kwartet. Biddulph LAB 056/7 (2 cd’s).

1938. Boedapest kwartet. Biddulph 80221-2.

1941. Boedapest kwartet. Bridge 9099 (3 cd’s), United Archives UAR 001.8 (8 cd’s).

1950. Paganini kwartet. United Archives NUA 11 (5 cd’s).

1953. Hongaars kwartet. EMI 767.236-2 (7 cd’s).

1960. Boedapest kwartet. CBS MPK 45551, Sony 88697-77678-2 (8 cd’s).

1960. Vlach kwartet. Chant du monde CHX 706, Praga PR 256014.

1962. Amadeus kwartet. DG 423.473-2 (7 cd’s)

1965. Hongaars kwartet. EMI 573.798-2 (4 cd’s), 573.798-2 (8 cd’s).

1968. Guarneri kwartet RCA GD 60458 (3 cd’s).

1969. Weller kwartet. Decca 679.64801 (8 cd’s).

1969. Juilliard kwartet. CBS M3K 37869 (3 cd’s).

1971. Italiaans kwartet. Philips 420.797-2 (3 cd’s), 454.062-2 (10 cd’s).

1973. Végh kwartet. Auvidis V 4405.

1975. Suske kwartet. Berlin Classics BC 9162-2 (2 cd’s).

1977. Talich kwartet. Calliope CAL 9636.

1978. Bartók kwartet. Hungaroton HRC 063.

1979. Alban Berg kwartet. EMI 747.131-8 (3 cd’s), 747.133-2.

1979. Smetana kwartet. Supraphon C37S-7125.

1984. Melos kwartet. DG 410.971-2, 415342-2 (3 cd’s), Intercord INT 820.755.

1984. Orford kwartet. Delos DE 3035.

1985. Georgisch Staatskwartet. Caprice CAP 21671.

1987. Amadeus kwartet. Decca 421.364-2, 480.5370.

1988. Sharon kwartet. Nandi SQ 101.

1988. Guarneri kwartet. Philips 422.341-2.

1988. Vermeer kwartet. Teldec 2292-44929-2.

1989. Tokio kwartet. RCA RD 60462 (3 cd’s), 8869-19578-2 (9 cd’s).

1989. Alban Berg kwartet. EMI 754.587-2 (4 cd’s).

1990. Medici kwartet. Nimbus NI 5242.

1990. Nieuw Boedapest kwartet. Hyperion CDA 66405.

1992. Cleveland kwartet. Telarc CD 80351.

1995. Emerson kwartet. DG 447.075-2 (7 cd’s), 447.078-2 (2 cd’s), 477.8649 (7 cd’s).

1997. Alexander kwartet. Arte Nova 74321-63637-2 (9 cd’s).

1998. Wihan kwartet. Lotos LT 0064-2.

1998. Leipzigs kwartet. MDG MDG 307.0852-2.

1998. Turner kwartet. Harmonia Mundi HMC 90.525-2.

1998. Kodály kwartet. Naxos 8.550562.

1999. Eroica kwartet. Harmonia Mundi HU 90.7254.

2001. Takács kwartet. Decca 470.847-2 (2 cd’s).

2001. Royal kwartet. Dux DUX 0345.

2001. Lindsays. ASV DCA 1115.

2002. Gewandhaus kwartet. NCA 60121-215.

2003. Prazák kwartet. Praga PRD 250.199.

2003. Borodin kwartet. Chandos CHAN 10191.

2004. Auryn kwartet. Tacet TACET 125 (2 cd’s).

2005. Sine Nomine kwartet. Claves 50-2509/10 (2 cd’s).

2007. Tokio kwartet. Harmonia Mundi HMU 80.7460.

2007. Wihan kwartet. Nimbus NI 6109 (3 cd’s).

2007. Endellion kwartet. Warner 2564-09471-3 (10 cd’s).

2009. Engegard kwartet. 2L 071 SACD.

2010. Artemis kwartet. Virgin 708.582-8 (7 cd’s).

2011. Cremona kwartet. Audite 92.680.

2012. Belcea kwartet. Zig-Zag territoires ZZT 321 (4 cd’s).

Video

2004. Auryn kwartet. Tacet  DVD 125 (dvd).

2008. Wihan kwartet. Nimbus NI 6107 (2 dvd’s).

Bewerking Mahler

2011. Amsterdam Sinfonietta o.l.v. Candida Thompson. Channel Classics CS CSA 31511.