Verg. Discografieën

BACH, J.S.: SUITES VOOR CELLOSOLO NR. 1-6

BACH, J.S.: SUITES VOOR CELLOSOLO NR. 1-6

 

Met zijn zes suites voor cello solo verschafte Bach cellisten een ultieme bestaansreden door hen een soort muzikale bijbel te schenken.

 

Achtergronden

 

‘Al luisterend naar Bach’s door de dans gedomineerde muziek worden we ons er enigszins van bewust dat hij ietwat oude magisch-religieuze gevoelens aanspreekt, hoezeer de barok ook zijn uitgangspunt was” noteerde Wilfrid Mellers in het hoofdstuk ‘Stimme und Körper: Bachs Solocellosuiten als Apotheose des Tanzes’ in zijn boek Bach and the Dance of God.

Een artefact noemt de humanistisch gevormde iets wat in het algemeen kunstzinnig is gestalte gegeven en deze zes werken zijn krachtig omgeven door zo’n handwerkmatig aura. Anders geformuleerd: dat ooit iemand op de gedachte zou kunnen komen om op deze muziek te dansen (suites zijn uit dansen bestaande samenstellingen) of daar op andere wijze praktisch nut aan te ontlenen, lijkt gezien hun inherente ascetisch-abstraherende klankwereld vrijwel onmogelijk. Niettemin, onder andere dankzij een aantal duidende cellisten als Anner Bijlsma, Yo-Yo Ma en Pieter Wispelwey zijn daartoe in de laatste tijd wel pogingen ondernomen.

Overigens komt in de cellosuites in lijn met wat Mellers schreef geen fuga voor, maar ze hebben met de sonates en partita’s voor vioolsolo gemeen dat hier met een enkel instrument een meerlaags geluid wordt voortgebracht. Een spectaculair voorbeeld daarvan is meteen de prélude uit de eerste suite waarin de opeenvolgende akkoorden worden uitgesplitst in afzonderlijke noten, waardoor tegelijk de voorwaartse beweging van die afzonderlijke noten en de onderliggende harmonische structuur duidelijk worden. 

In zijn fantasievolle préludes en allemandes, snelle courantes, rustige gigues, gracieuze menuetten en ernstige sarabandes verkende Bach het hele kleurenpalet van de cello, maar tevens ook de harmonische mogelijkheden van de zes gekozen toonaarden. Van de levenslustige Suite nr. 2 in C en de introverte nr. 5 in c tot de haast weergaloze pracht van nr. 6 in D.

Beide laatste suites stellen technisch gezien de zwaarste eisen. In nr. 5 is de stemming onconventioneel (scordatura) met een verlaagde stemming van de hoogste snaar en nr. 6 is oorspronkelijk bedoeld voor een 5-snarig in plaats van 4-snarig instrument. Bach schreef deze werken voor zijn Cöthense gambist/cellist Abel.

 

De opnamen

 

Het was de jonge cellist Pablo Casals die in 1889 in een boekwinkel in Barcelona een oud exemplaar vond bij bestudering waarvan hij de grootheid van deze werken besefte. Hij realiseerde zich dat de puur academische beschouwing verkeerd was en dat deze muziek ten onrechte als kil, academisch en mechanisch werd beschouwd: “Hoe kan iemand ze koud vinden terwijl er zoveel ruimte en poëzie uit hen straalt”, noteerde hij. De daad bij het woord voegend, was hij de eerste die in de periode 1936/9 de Cellosuites aan de vergetelheid ontrukte en voor het eerst compleet fonografisch vastlegde. 

Na Casals volgde een verbluffend lange reeks andere cellisten die hem navolgden. De discografische lijst is zelfs dermate lang dat het onmogelijk moet worden geacht om al die opnamen te verwerven, laat staan ze grondig meermaals te beluisteren en onderling te vergelijken. Opvallend is wel dat cellisten tot op de dag van vandaag onverdroten verder gaan ook hun visie toe te voegen. Eveneens opvallend is dat geleidelijk – en volkomen terecht! – het aantal vrouwelijke interpreten toeneemt.

Zonder diep in te gaan op de merites en tekortkomingen van het regiment cellisten leek het zinvol om de belangrijksten te memoreren. De serie valt in twee categorieën uiteen: die van de moderne cello waarbij de suites vooral als een sterke, virtuoze krachttoer wordt beschouwd en de historiserende interpretaties met barok uitgevoerde instrumenten als violoncello piccolo, barokcello en zelfs violoncello da spalla (schoudercello) en stokvoering. Het voortouw nam – uiteraard – Nikolaus Harnoncourt in 1965 die meteen een barokcello gebruikte.

 

Historisch getrouw

 

Bij de ‘authentieke’ lezingen zijn het daarna vooral die van Anner Bijlsma met een Nenner-Hornstener violoncello piccolo op Harmonia Mundi en als flink contrast die met een bijzonder rijk klinkende Stradivarius uit het Smithonian Museum op Sony. Telkens weer brengt hij in de geest van Harnoncourt een weloverwogen declamatorische speelstijl in het geding. Een andere Nederlander, Jaap ter Linden, weert zich ook fraai met een barokcello, maar toch op een minder hoog niveau. In zijn tweede opname koos Pieter Wispelwey voor een begin achttiende eeuwse cello van Barak Norman voor de eerste vijf suites en voor een niet nader geïdentificeerde violoncello piccolo voor de zesde. Ook in zijn heel recente uitgave gaat het om een barokcello en een piccolo cello. Daar illustreert hij deze keuze heel goed op een bonus dvd. Wispelwey is een gewetensvolle en stijlvolle musicus die zeker in 2012 zorgvuldige voorbereiding en welsprekende expressiviteit in het geding brengt. Hierna maakt Ralph Kirschbaum te weinig indruk.

Maar dan Sigiswald Kuijken met zijn schoudercello, ook wel viola pomposa genaamd: niet alleen uniek qua instrument, maar ook qua interpretatie! De klank is inderdaad iets tussen altviool en cello met de voordelen van beide. Een paar hoorbare technische feilen in de uitvoering daargelaten: wat een muzikale vreugde wordt hier tentoon gespreid. Vooral de ritmische profilering is bijzonder. 

 

Gangbaar

 

Heinrich Schiff brengt deze stukken temperamentvol en energiek in discussie in vloeiende stijl en met warme toon. Yo-Yo Ma gunt zich relatief veel ritmische vrijheden en prefereert een “grote zaal” dynamiek. Pierre Fournier liet zijn gedistingeerde, van een aristocratische noblesse getuigende, heel geserreerde, mooi gefraseerde vertolkingen in de jaren zestig vorige eeuw vereeuwigen. Volkomen tegengesteld, want heel persoonlijk, volbloedig en romantisch (feitelijk onaanvaardbaar voor huidige begrippen) is de opvatting van Mstislav Rostropovitch. Feitelijk is zijn vroege Praagse opname het interessantst. Alleen voor zijn bewonderaars.

Maurice Gendron en János Starker  zijn ook best het aanhoren waard. Iemand die ten onrechte makkelijk over het hoofd wordt gezien, is Julius Berger. Vooral zijn tweede opname met licht spel is de moeite.

Torleif Thedéen vindt in zijn vertolkingen een mooi evenwicht en combineert een krachtige toon met een levendige articulatie. Interessant is hoe Jian Wang deze muziek haast dromerig en teer aanpakt. Maar of dat echt de bedoeling is? Van Mischa Maisky horen we met geringe onderlinge verschillen twee keer eenzelfde soort romantische benadering met tempoverschillen binnen de delen, royaal vibrato, uitgerekte crescendi, veel retorische gebaren. Alleen voor zijn bewonderaars. Antonio Meneses presteert het tegendeel: het lukt hem deze muziek heel academisch en oersaai te maken. Een verademing is het om hierna Truls Mørk rekening houdend met barokke stijlcriteria te horen articuleren en fraseren. Een creatieve geest aan het werk met heel mooie resultaten. Uiterst stijlvol en meteen ook bijzonder gedistingeerd klinkt wat Steven Isserlis laat horen.

Het klinkt heel briljant en virtuoos met zeer persoonlijke trekken bij Zuill Bailey, maar niet bijster stijlbewust en subtiel. Roel Dietjens toont een heel individuele visie die nogal aan de extroverte kant is en vol dichterlijke vrijheden zit. Gedurfd is het zeker en onverwachts vormen de sarabandes hoogtepunten. 

De vondst van Jan Vogler door Sony pakt heel goed uit. Het nodige zal meteen te danken zijn aan zijn Stradivarius cello. Hij gaat grondig te werk en klinkt sympathiek en uitgesproken melodieus op een stel merkwaardige rallentandi na. Op hier en daar een triller na gebeurt er weinig aan versieringen. Ook de intonatie komt een paar keer in gevaar. Een geheime tip vormt Richard Tunnicliffe die op een onwaarschijnlijk label meteen een geslaagd debuut maakt met een vooral intellectueel doorwrochte presentatie die niet feilloos is, maar een warme persoonlijkheid uitstraalt.

De ‘live’ opname van Colin Carr is precies, transparant en duidelijk en scoort eveneens hoog, maar net niet superhoog.

 

Cellistes

 

Bij de dames is het jammer dat Jacqueline du Pré alleen de suites nr. 1 en 2 bij EMI opnam, maar nooit aan het overige viertal is toegekomen. Maria Kliegel zet op gespierde wijze een gedurfde, soms wat al te nadrukkelijke Bach neer. 

Authentiek barokker is om te beginnen Susan Sheppard is een ervaren Engelse barokcelliste die heel smaakvol klinkt. 

Heel pragmatisch, met een duidelijke visie op deel na deel interpreteert Angela East met hoorbaar genoegen suite na suite. Het resultaat is daardoor nogal wisselend, maar wel interessant voor een keer. Een stuk constanter is Karine Georgian met een vooral interessante en hoorbaar liefdevolle voordracht.

Orphélie Gaillard heeft een mooie  Goffriller ter beschikking en in de zesde suite een vijfsnarige Vlaamse violoncello piccolo waarmee ze technisch keurig verzorgd spel laat horen, maar zich teveel vrijheden van tempo veroorlooft en een broertje dood heeft aan versieringen. Maar ze toont wel fantasie en levendigheid. Dit tweetal wordt hierna weer duidelijk overtroffen door Tanya Tomkins die ook een quasi barokcello c.q. een vijfsnarige Gofriller hanteert. Ze imponeert met spel vol karakter en verbeelding ook al zijn hier en daar tekortkomingen te signaleren. Aan Quirine Viersen werd een waarderende recensie gewijd.

Voordat ze de Suite nr. 5 opnam, bestudeerde de Hongaarse Ditta Rohmann het autograaf van de Luitsuite. Dat getuigt van haar musicologisch verantwoorde aanpak. Verder ging ze op haar moderne Franse cello met metalen snaren en een barokstrijkstok grondig te werk, koos voor de 415Hz stemming en laat bij alle compromissen heel fraaie interpretaties horen. Soms heeft ze verrassende, maar steeds ook overtuigende ideeën en aan het eind van de cyclus denkt men: haar wil ik best nog eens horen.

Dat Viola de Hoog tot de historisch geïnformeerde school behoort, toonde ze al eerder aan door in ‘oude muziek’ ensembles te spelen. Aan zichzelf overgelaten laat ze op twee passende Guadagnini’s horen waar het in deze suites op aan komt: gedoseerd vibrato, soepele frasering, expressieve, mooi geprofileerde sarabandes, levendige stijlvolle andere dansen. In het kielzog van haar leermeester begeeft ze zich zo op grote interpretatieve hoogten.

Hierna klinkt Nina Kotova zich enerzijds wat onzeker, anderzijds bij vlagen wat te agressief. Net of ze de materie nog onvoldoende heeft laten bezinken, technisch wel, maar exprssief niet honderd procent onder controle heeft. Vergeleken met haar komt Mayke Rademakers veel soeverijner over. In haar realistie legt ze getuigenis af van haar onderzoekende geest en haar gevoel voor precisie. Dat gebeurt in steeds aannemelijke tempi, met een goede frasering en een lineaire flux die steeds mooi een voorwaartse beweging dicteert. Bijzonder aan haar inbreng is om te beginnen dat ze Bachs werken op drie cd's in een veel breder panorama plaatst, maar haast meer nog dat haar gedegen, weloverwogen, gerijpte verklankingen worden aangevuld met improvisaties op de elektrische cello.

 

Conclusie

 

Welke interpretaties beklijven het meest? Die van de naar moderne oren wat grof klinkende Casals, de in tegendeel juist zeer verfijnde Fournier. Ook Truls Mørk haalt de eindronde. Maar waarom niet kiezen voor Wispelwey III? Bij de ‘authentieken’ blijft Bijlsma II een erg positieve uitschieter. Met nu, jaren later, Viola de Hoog naast zich. Bij de andere Nederlandse dames onderscheiden Quirine Viersen en Mayke Rademakers zich ook trots, maar heel verschillend op het hoogste niveau.

 

Discografie

 

1936/9. Pablo Casals. EMI 761.027-2, 562.611-2, Definitive DR2CD11127, Naxos 8.110915/6 (2 cd’s).

 

1955. Mstislav Rostropovitch. Supraphon SU 4044-2 (2 cd’s).

 

1957. Gaspar Cassado. Vox CDX 25522 (2 cd’s).

 

1959. Pierre Fournier. Accord 20637-2 (2 cd’s).

 

1957/9. János Starker EMI 568.485-2 (6 cd’s). 

 

1960. Pierre Fournier. DG 449.711-2 (2 cd’s).

 

1961. János Starker. Mercury 423.756-2, 470.644-2 (2 cd’s).

 

1964. Enrico Mainardi. Denon COCQ 84278/80 (3 cd’s).

 

1964. Maurice Gendron. Philips 442.293-2 (2 cd’s).

 

1965, Nikolaus Harnoncourt. Warner 460.816-2 (2 cd’s), Harmonia Mundi (lp).

 

1977. André Navarra. Calliope CAL CD 9641/2, Phaia PHUO 17/8 (2 cd’s)/

 

1979. Anner Bijlsma. RCA RD 70950 (2 cd’s).

 

1983. Paul Tortelier. EMI 724.356-9 (2 cd’s).

 

1983. Jörg Baumann. Teldec 0630-12333-2 (2 cd’s).

 

1982/4. Yo-Yo Ma. CBS M2K 37867, Sony S2K 63203 (2 cd’s).

 

1982/4. Lynn Harrell. Decca 414.163-2 (2 cd’s). 

 

1984. Heinrich Schiff. EMI 747.471-8 (2 cd’s).

 

1984. János Starker. Sefel SECD 300A/B (2 cd’s).

 

1984. Julius Berger. Orfeo C 146.852 H (2 cd’s).

 

1984. Erling  Bløndal Bengtsson. Danacord DACOCD 331/2 (2 cd’s).

 

1984. Mari Fujiwara. Debon 90C37-7373/5 (3 cd’s).

 

1988. Anner Bijlsma. Duitse Harmonia Mundi RD 77998.

 

1988. Esther Nyffenegger. Novalis 150037-2 (2 cd’s).

 

1989. Pieter Wispelwey. Channel Classics CCS 1090 (2 cd’s).

 

1989. David Geringas. Edelweiss ED 1006 (2 cd’s).

 

1990. Jörg Metzger. Campion RR2CD 1326/7, Denon …. (2 cd’s).

 

1990. Robert Cohen. Collins 910.817-2 (2 cd’s), Brilliant Classics 99701/13 (13 cd’s). .

 

1991. Mstislav Rostropovitch. EMI 555.363-2 (2 cd’s), 387.149-2 (3 cd’s).

 

1991. Erkki Rautio. Finlandia FACD 200 (2 cd’s).

 

1991. Yuli Turowski. Chandos CHAN 9034/5 (2 cd’s).

 

1991. Pieter Wispelwey. Channel Classics CCS 1090 (2 cd’s).

 

1991. Roel Dieltjens. Accent ACC 9171/2 (2 cd’s).

 

1992. Dimitry Markevitch. Gallo CD 671 (2 cd’s).

 

1992. János Starker. RCA 09026-61436-2 (2 cd’s). 

 

1992. Anner Bijlsma. Sony S2K 48047 (2 cd’s), 517353-2 (11 cd’s), 88725-46387-2 (3 cd’s).

 

1992. Patrick Demenga. Accord 20219-2 (2 cd’s).

 

1993. Ralph Kirshbaum. Virgin 545.086-2 (2 cd’s).

 

1993. Mischa Maisky. DG 415.416-2 (3 cd’s), 445.373-2 (2 cd’s).

 

1993. Morten Zeuthen. Clasico CLASSCD 104/5 (2 cd’s).

 

1993. Csaba Onczay. Naxos 8.550677/8 (2 cd’s).

 

1994. Rocco Filippini. Dynamic CD 556 (2 cd’s).

 

1994. Sergei Istomin. Analekta FL 23114-5 (2 cd’s).

 

1994/7. Yo-Yo Ma. Sony S2K 63203 (2 cd’s).

 

1995. Hans Zentgraf. MDG 6120554-2 (2 cd’s).

 

1996. Jaap ter Linden. Harmonia Mundi HMX 90.7346/7 (2 c

d’s).

 

1996. János Starker. RCA 09026-61436-2.

 

1996. Peter Bruns. Opus 111 OPS 2020 (2 cd’s).

 

1996. Torleif Thedéen. BIS CD 803/4 (2 cd’s).

 

1996. Julius Berger. Wergo WER 4041-2 (2 cd’s).

 

1997. Jiri Bárta. Supraphon SU 3241/2-2 (2 cd’s).

 

1998. Pieter Wispelwey. Channel Classics CCS 12298 (2 cd’s).

 

1998. Boris Pergamentchikov. Hännsler 92120 (2 cd’s).

 

1998. Susan Sheppard. Metronome METCD 1034/5 (2 cd’s).  

 

1999. Yehuda Hanani. Eroica 3037 (2 cd’s).

 

1999. Mischa Maisky. DG 463.314-2 (2 cd’s), 474.641-2 (6 cd’s).

 

2000. Matt Haimovitz. Oxingale OX  2000 (3 cd’s).

 

2001. Alexander Rudin. Naxos 8.55592/3 (2 cd’s).

 

2001. Wolfgang Boettcher. Nimbus NI 5834/5 (2 cd’s).

 

2002. Bruno Cocset. Alpha ALPHA 029 (2 cd’s).

 

2002. Richard Markson. Meridian CDE 84410/1 (2 cd’s).

 

2002. Phoebe Carrai. Avie AV 0021 (2 cd’s).

 

2003. Antonio Meneses. Avie AV 0052 (2 cd’s).

 

2003. Marc Coppey. Aeon AECD 0316 (2 cd’s).

 

2003. Maria Kliegel. Naxos 8.557280/1 (2 cd’s).

 

2004. Jian Wang. DG 477.5228 (2 cd’s).

 

2004. Wieland Kuijken. Arcana 2004 (3 cd’s).

 

2004. Angela East. Red Priest RP 006 (2 cd’s).

 

2005. Viviane Spanoghe. Solal SOL 002 (2 cd’s).

 

2005. Hidemi Suzuki. Duitse Harmonia Mundi 82876-60147-2 (2 cd’s).

 

2005. David Kennedy. Signum SIGCD 091 (2 cd’s).

 

2005. Truls Mørk. Virgin 545.650-2 (2 cd’s).

 

2006. Gavriel Lipkind. Edel Classics GLP 1613-2 (2 cd’s).

 

2006. Steven Isserlis. Hyperion CDA 67541/2 (2 cd’s).

 

2006. Jaap ter Linden. Brilliant Classics 93132 (2 cd’s).

 

2006. Adolfo Gutiérrez Arenas. Verso VRS 2051 (2 cd’s).

 

2006. Martin Ostertag. Coviello COV 20708 (2 cd’s).

 

2006. Friedrich Kleinhapl Ars ARS 38018…..

 

2006/7. Sigiswald Kuijken. Accent ACC 24196 (2 cd’s).

 

2007. Sebastian Klinger. Oehms OC 718 (2 cd’s).

 

2007. Iagoba Fanlo. Arsis 4228 (2 cd’s).

 

2007. Jean-Guihen Queras. Harmonia Mundi HMC 90.1970/71 (2 cd’s).

 

2007. Steven Isserlis. Hyperion CDA 67541/2 (2 cd’s).

 

2007. Dominique de Willencourt. Euroarts EA 0312 (2 cd’s).

 

2007. Anne Gastinel. Naïve V 5121 (2 cd’s).

 

2008. Tatjana Vassilieva. Mirare MIR 086 (2 cd’s).

 

2008. Karine Georgian. SOMM SOMMCD 090-2 (3 cd’s).

 

2008. Zuill Bailey. Telarc CD 31978-02 (2 cd’s).

 

2008. Luigi Piovano. Elequentia EL 1021 (2 cd’s).

 

2008. Michael Kevin Jones. EMEC AV 0021 (2 cd’s).

 

2009. Roel Dieltjens. Et’cetera KTC 1403 (2 cd’s).

 

2009. Dmitry Badiarov. Ramée RAM 1003 (2 cd’s).

 

2009. Mario Brunello. Egea SCA 156 (3 cd’s).

 

2009. Peter Martens. Two Pianists TP 1039275 (2 cd’s).

 

2009. Martin Rummel. Paladino PMR 0004 (2 cd’s).

 

2010. Tanya Tomkins. Avie AV 2212 (2 cd’s).

 

2010. Ophélie Gaillard. Aparte APO 17 (2 cd’s).

 

2011. Quirine Viersen. Globe GLO 5244 (2 cd’s).

 

2011. Richard Tunnicliffe. Linn CKD 396 (2 cd’s).

 

2012. Claire Giardelli. Ligia Digital LIDI 0105248-12 (2 cd’s).

 

2012. Jan Vogler. Sony 88697-89257-2 (2 cd’s).

 

2012. Colin Carr. Wigmore Hall WHLIVE 0060 (2 cd’s).

 

2012. Pieter Wispelwey. Evil Penguin  2012 EPRC 0012 (2 cd’s + dvd).

 

2012. David Harlé. Harmonia Mundi LYR 048 (3 cd’s).

 

2013. Ditta Rohmann. Hungaroton HCD 32731/2 (2 cd’s).

 

2014. Jan Sciffer. Phaedra 292028 (2 cd’s).

 

2014. Nina Kotova. Warner 082564-639411-1 (2 cd’s).

 

2014. Viola de Hoog. Vivat 107 (2 cd’s).

 

2014. Mayke Rademakers. Quintone Q 14004 (3 cd's).

 

Voor cello en piano

 

2007. Elinor Frey en David Fung. Yarlung 78876.

 

Voor viola da gamba

 

2000. Paolo Pandolfo. Glossa GCDP 30405/2 (2 cd’s).

 

Voor altviool

 

1951/5. Lilian Fuchs. Doremi DHR 7801/2 (2 cd’s).

 

1997/9. Nobuko Imai. Philips 475.6219 (2 cd’s).

 

1999. Barbara Westphal. Bridge BRIDGE 9094A/B (2 cd’s).

 

2011. Gérard Caussé. Virgin 907.665-2 (2 cd’s).

 

2012. Patricia McCarthy. Ashmont 6100 (2 cd’s).

 

2010/13. Maxim Rysanov. BIS SACD 1783/2033 (2 cd’s).

 

Voor contrabas

 

1997. Gerd Reinke. Queerstand 106 (2 cd’s).

 

Voor gitaar

 

1999. Andreas von Wangenheim. Arte Nova 74321-67522-2 (2 cd’s).

 

Voor blokfluit

 

1991. Marion Verbruggen. Harmonia Mundi HMX 290.7372/3 (2 cd’s).

 

Video

 

1990. Paul Tortelier. VAI 4481 (dvd).

 

1997 Yo-Yo Ma. Sony SVD 89297/8 en SVD 89322 (3 dvd’s).

 

2000. Anner Bijlsma. Euro Arts  2050759 (dvd).

 

2005. Wen Sinn Yang. ArtHaus 101.419 (dvd).

 

2012. Pieter Wispelwey. EPR EPRC 012 (2 cd’s + dvd).