Verg. Discografieën

BERLIOZ: SYMPHONIE FANTASTIQUE

BERLIOZ: SYMPHONIE FANTASTIQUE

 

Drugsverslaving, ongelukkige liefde, jaloezie en moord. Een kunstenaar die te verlegen is om een afspraakje te maken met het meisje waarop hij verliefd is en zich overgeeft aan allerlei wilde fantasieën: het is de ware romantiek in alle aspecten ten voeten uit. Het zijn ook de ingrediënten van een griezelsymfonie, zeker nu die werd gecomponeerd door de revolutionaire jonge Berlioz. De populariteit van het werk is altijd nog grenzeloos getuige het steeds groeiende aantal opnamen. Begin 2010 zijn er een kleine honderd op cd uitgebracht. Onderstaande lijst is vast niet volledig, maar wat zou het als de belangrijkste maar zijn vermeld. Genoeg in ieder geval om eens het kaf nader van het koren te scheiden.

 

Achtergronden

 

“Er zieden zoveel muzikale ideeën in me!.. Nu ik mezelf heb ontworsteld aan de orthodoxe banden zie ik enorme vergezichten voor me opdoemen…. Er moeten veel nieuwe dingen worden ondernomen, dat voel ik in elke vezel van mijn wezen en geloof me: ik zal mijn doel bereiken, dat verzeker ik je”. Dat schreef Berlioz aan zijn vriend Edmund Rocher voordat hij ging werken aan zijn Symphonie fantastique. Het als een roetsjbaan verlopende psychedelische werk dat toen ontstond was in zijn tijd zo verschrikkelijk in zijn uitwerking, dat Mendelssohn klaagde over de orkestratie van Berlioz, “die zo smerig is dat ik mijn handen moet wassen nadat ik de bladzijden van de partituur heb omgeslagen!” Nu bewonderen we die orkestratie juist als hoogst origineel en effectief. Maar wat waren behalve “het grote genie” (zoals Ravel later terecht vaststelde) de inspiratiebronnen welke om te beginnen deze symfonische maalstroom op gang brachten?

Als eerste symfonie, tevens aks het werk van een 27-jarige dat drie jaar na Beethovens dood ontstond kan dit ongeveer een uur durende vijfdelige werk van een radicaal niet genoeg worden bewonderd. Bovendien gaat het om het eerste grootschalig symfonische werk waarin Beethovens structuren aanzienlijk werden opgerekt, onder andere door gebruikmaking van een idée fixe, en motief dat in verschillende vermommingen in al die vijf delen voorkomt. Een concept ook dat als voorloper diende van het leitmotiv bij Wagner en Richard Strauss. Natuurlijk was er sinds Biber, Vivaldi en Beethoven en anderen al wel scenische muziek in allerlei vormen geschreven, maar Berlioz was de eerste die er een opera zonder tekst van maakte.

Het belangrijkst was Berlioz’ smeulende, neurotische obsessie voor de jonge Ierse actrice Harriet Smithson. Hij had haar voor het eerst als Ophelia gezien tijdens een voorstelling van Shakespeare’s Hamlet in 1827. Een opvoering die met het unieke proza van de Engelse bard een onbeheersbare passie voor het arme meisje bij Berlioz ontketende. Niet in staat om moed te vatten en haar aan te spreken, volgde hij twee jaar haar spoor terwijl zijn gevoelens kookten en knarsten als een emotionele tijdbom.

Het andere cataclysme was zuiver van muzikale aard. In 1828 hoorde Berlioz voor het eerst de Eroica en de vijfde symfonie van Beethoven die voor hem “een hele nieuwe muziekwereld ontsloten”. Geleidelijk ging hij de mogelijkheden onderzoeken om zijn nog ruwe brandende impulsieve gedachten binnen een Beethoveniaanse structuur te temmen en onder te brengen. In het begin van 1830 maakte de alles omvattende en verblindende verliefdheid voor Harriet hem bijna dol. Het ene ogenblik geloofde hij dat zijn gevoelens op de een of andere manier werden beantwoord (hij ontmoette haar tenslotte en trouwde zelfs met haar), het volgende dacht hij dat ze hem alleen maar voor de gek hield. Al was het maar om zijn gezonde verstand niet geheel te verliezen, uitte hij zijn opgepepte angst visioenen tenslotte zo heftig in de Symphonie fantastique dat men zich haast kan voorstellen hoe de inkt door de bladzijden brandde terwijl hij vorderde.

Het werk is vijfdelig van opzet en het omvangrijke geheel wordt bijeen gehouden met behulp van een idée fixe, een gekweld en ongewoon uitgestrekt thema dat is bedoeld als portret van Harriet zelf. Berlioz gaf de symfonie als ondertitel mee “Episode uit het leven van een kunstenaar” en dat gaat gepaard met een opvallend seksueel zuchten en steunen waar het idée fixe voor het eerst opduikt tot een ellendig groteske transformatie aan het slot, waarbij de macabere gebaren worden onderstreept door het orkestrale Dies irae citaat.

Elders wordt de sfeer van dromerige melancholie waarin de componist verkeert regelmatig en ruw verstoord door uitbarstingen van onbeheersbare woede  en jaloezie. In het tweede deel bezoekt de componist een bal tijdens carnaval, waar een (Parijse) wals wordt gespeeld. In het derde deel geeft hij zich over aan bespiegelingen in een pastoraal landschap, maar ongeacht waar zijn verbeelding hem heenvoert, visioenen van Harriet schuiven als geesten door de verschillende scènes en verstoren voortdurend de gemoedsrust waarnaar hij zo wanhopig zoekt.

In het vierde deel – de beroemde Mars naar het schavot – houdt hij het niet langer uit en neemt hij een dosis opium, die natuurlijk nog grotere schrikbeelden oproept in de gedaante van zijn eigen terechtstelling voor de moord op zijn geliefde (zijn door de guillotine afgehakte hoofd ploft aan het eind goed hoorbaar in de mand). Eenmaal op het punt echt gek te worden, ontdekt hij zichzelf tijdens een heksensabbat temidden van een afgrijselijke menigte geesten, tovenaars en monsters, die samen met Harriet zorgen voor het meest kille “uitgeleide” ooit. Zo werd de Symphonie fantastique een door opium opgewekt schimmenspel waarin de held een verzengend verloop van een liefdegeschiedenis doormaakt dat eindigt met zijn executie vanwege de moord op zijn geliefde.

Het publiek was enthousiast na de eerste uitvoering. Het vroeg en kreeg een reprise van de Mars naar het schavot. De componerende held werd omringd en moest aan een tweede uitvoering geloven. Geen wonder. Berlioz’ beeldende voorstellingsvermogen en zijn verbijsterende muzikale verbeelding hadden op frappante manier de opera in de concertzaal verplaatst. De koperblazers uit het orkest kregen collectief vrij spel en betrekkelijk exotische instrumenten als de harpen, de piccolo, een hoge klarinet in Es, de althobo, buisklokken kregen een prominente rol. Zelfs de pauken en de grote trom kregen hun kans als vrijwel zichzelf bedruipende harmonische eenheid. Daarover aanstonds meer. In een tijd die werd gedomineerd door de geneugten van het ballet en door opera bonbons van Auber en Adam, bracht de beeldenstormende partituur van Berlioz de Franse muziek op slag tenminste vijftig jaar verder.

Niemand was nog zeker wat men met dit werk aan moest omdat de momenten van verzengende inspiratie vaak hand in hand gingen met banaliteit. Eén ding was echter zeker: de ideeën over de voorwaarden waaraan muziek behoorde te voldoen zouden nooit meer hetzelfde zijn. Of zoals Ernest Newman ooit noteerde: “Iets is nooit prachtig of afschuwelijk voor Berlioz; het is hetzij hemels, hetzij vreselijk”.

Veel valt te leren van de Symphonie fantastique, het meest gespeelde en vaakst opgenomen werk. De gedemonstreerde opvattingen en vooral de grote onderlinge verschillen daartussen illustreren een gebrek aan overeenstemming tussen compositie en reproductie. Iemand als Rozdestvensky ziet het dromerige beginlargo als het voorspel van een tragedie, elegisch, piekerend, peinzend. De uitzichtloze toestand van de nadenkende held staat al van tevoren vast. Bernstein en ook Prêtre daarentegen neemt deze zelfde passage vluchtig, onbestendig, opgewonden, veel sneller: de held heeft koortsdromen, hij hallucineert over schoonheid en geluk. Beide interpreten - en dat is de crux - blijven het specifieke van het werk wat schuldig. Ze projecteren hun opvatting in een context die eigenlijk niets weet van tragiek of gelukzaligheid, maar die - men hoeft slechts op de pauzes in plaats van de noten te letten - een vergeefse strijd om continuïteit, om een zuivere gedachte, een nauwkeurige voorstelling schildert. Juist dat haperen, dat afbreken, dat opnieuw inzetten en weer stokken zijn kenmerkend voor de psychische toestand van het werk.

Dit voorbeeld kan met veel andere worden aangevuld. Het ergst zijn de momenten van nodeloze oververhitting, van het bedwelmende en bedwelmde ongeveer. Maar ook elders heerst te vaak pedanterie zonder opwinding aan de ene kant en opgejutte hysterie zonder precisie aan de andere. Een met de eigentijdse muziek vertrouwd vertolker als Boulez is hier in het voordeel. Hij immers bande de sentimentaliteit, de mystificaties en ook de zelfgenoegzaamheid van de dirigent uit  om daarvoor in de plaats een preciese organisatie van de mengverhoudingen van de klankkleuren te plaatsen

Berlioz begint zelden meteen met de hoofdzaak maar neemt wat tijd voor de voorbereiding, hij mag graag een paar keer een aanloop nemen om vervolgens progressief zijn muzikale gedachten te laten uitkristalliseren. In de Symphonie fantastique hebben alle vijf delen van die voorbereidingspassages, zelfs de Mars naar het schavot. Alsof de optocht uit de verte nadert en pas langzaam het besef van de voltrekking van het vonnis doordringt.

Net als Mahler heeft Berlioz sinds de jaren zestig uit de vorige eeuw een soort elektronische verlossing beleefd. Een renaissance, die - alweer net als bij Mahler - niet zozeer in zijn geboorte¬land plaatsvindt, maar elders. Dirigenten als Monteux, Munch, Beecham en Mitropoulos hebben een belangrijk aandeel gehad in die renaissance. Tot slot is het goed om zich de een uitspraak van Berlioz te herinneren: “De belangrijkste eigenschappen van mijn muziek zijn een hartstochtelijke expressie, inwendige gloed, ritmisch élan en verrassende wendingen. Als ik zeg: hartstochtelijke expressie, dan bedoel ik daarmee het hardnekkige streven van de expressie om de meest innerlijk betekenis van zijn thema weer te geven. Ook dan, wanneer dat thema het tegendeel van hartstochtelijk is en het erom gaat zachte, tere gevoelens of volkomen rust uit te drukken.”

Deze woorden vormen een fraai resumé. Want Berlioz ging het steeds om het specifieke, liefst sprekende gebaar, om het even of het om opera, oratorium, symfonie of wat dan ook ging. In alle genres ontwierp hij scènerieën en muzikale beelden wanneer men hierbij meer aan de klinkende verbeeldingskracht dan aan schilderkunst, podium of theater denkt. Verrassend is echter hoe de klank bij al zijn toch al grote variatie de derde, ruimte scheppende dimensie ontsluit en nu eens uit de verte lijkt te komen (zoals opnieuw later bij Mahler) en dan weer van heel nabij klinkt, nu eens tot een zuchtje verdunt en kort daarop weer in alle hevigheid losbrandt. Eigenlijk ideale muziek voor een perfect ruimtelijk  audiosysteem. Daarmee namelijk kan het op muziek gezette imaginaire theater van Berlioz pas ideaal worden weergegeven. De symphonie fantastique als concept art

Berlioz’ kunst die in zijn tijd al de grenzen van het geïnstitutionaliseerde muziekleven overschreed, is nog heel actueel aangewezen op het partnerschap van de luisteraar.  

Zoals gezegd: met meer dan tachtig opnamen is er qua aanpak en stijl voor elk wat wils. Naar verwachting blijkt om te beginnen dat alle “mindere” dirigenten al snel afvallen. Maar al te vaak als gevolg van orkesten van mindere klasse en/of gebrekkige opnametechniek. De keus wordt in hoge mate bepaald door de eigen opvattingen en idealen van de luisteraar. 

 

Het orkest van Berlioz

 

Nog altijd is het de moeite waard om te zien wat Berlioz voor gedachten opperde in zijn nog decennia later als standaardwerk op dit gebied gehuldigde Traité d’instrumentation et d’ orchestration moderne dat later door Richard Strauss werd bewerkt.

In zijn nog altijd waardevolle boek Berlioz and the romantic Century noemt Jacques Barzun de orkestraties van Berlioz ‘wiry’ en ‘sinewy’ als contrast met Wagners ‘thick impasto’. Bij Berlioz is alles zo goed hoorbaar. Geen wonder misschien, want in een krantenartikel dat de componist als negentienjarige schreef, stelde hij zich als ideaal al een orkest voor dat moest bestaan uit vier afzonderlijke groepen.

Een deel van dat voor hem typische transparantiesucces is te danken aan zijn opvallende gebruik van verticale en horizontale ruimten: er zijn open plaatsen in de akkoorden die hij gebruikt en er zijn betekenisvolle pauzes. Kennelijk componeerde Berlioz niet vanachter de piano, maar dacht hij meteen in orkesttermen en –kleuren. Daarbij ging het hem niet om zoveel mogelijk geluid te creëren, maar om kracht, grandeur te ontplooien. Maar op veel bescheidener schaal ook zoiets bijzonders als de dialoog tussen althobo en hobo in de Scène aux champs.

De instrumentatie en vervolgens het gebruik van die instrumenten brachten het destijds bestaande symfonie orkest van gemiddeld veertig musici, het orkest uit de bak bij operavoorstellingen en het militaire orkest bijeen. We treffen hier als extra’s bijvoorbeeld de hoge Es klarinet, vier fagotten, authentiek gestopte hoorns, ventielloze trompetten, 3 trombones met een smalle boring, nieuwe geventileerde cornets à piston (eentje als solist in het tweede deel),  2 ophicleides (om de klank lekker vulgair te verruwen) of in plaats daarvan een serpent (lekker gemeen klinkend), bij voorkeur vier harpen en vier pauken en hun stokken (voor het onweer uit het derde deel) aan. Blijft het probleem van de buisklokken uit het vierde deel. Meestal zijn deze te licht en dus te hoog gestemd. In de praktijk zijn zware kerkklokken haast letterlijk niet te hanteren. Als alternatief stelde de componist voor dat eventueel ook piano’s konden worden gebruikt. Dat is misschien praktisch en ook best interessant, maar geheel overtuigen doet het niet in de enige opname – die van Van Immerseel – welke van die optie gebruikmaakt. Bedenk dat we spreken over het jaar 1830: Beethoven was pas drie jaar dood.

 

De opnamen

 

Dat in de lijst sommige dirigenten met herhaalde opnamen voorkomen, is niet zo verwonderlijk. Van Monteux en Munch moeten er als koplopers wel beiden elf bestaan. Colin Davis kwam tot viermaal, Karajan ook wanneer we zijn videoregistratie meerekenen, Rozdestvensky tot driemaal, Barbirolli, Barenboim, Bernstein, Beecham, Van Beinum, Boulez, Markevitch, Mehta, Norrington en Prêtre ook tot enige malen. Andere dirigenten van wie men op een interessante bijdrage had mogen hopen, ontbreken daarentegen: Toscanini, Szell, Reiner bijvoorbeeld, maar ook Haitink.

 

In tegenstelling tot de gewoonlijk bij Vergelijkende discografieën gevolgde procedure hier wat korte impressies van de interessantste uitvoeringen (voor zover niet reeds aangeduid en voor zover ze me natuurlijk bekend zijn):

 

Claudio Abbado

Abbado laat inderdaad helder horen hoe de orkestratie in elkaar zit. Hij schept deel na deel de juiste sfeer, let op details, neemt de herhalingen in het eerste en vierde deel in ach, zorgt voor een zwierig tweede deel en zet beide slotdelen onder hoogspanning. Op een niet steeds ideale balans na klinkt de opname uitstekend.

 

Ataulfo Argenta was een veelbelovende dirigent die jong is gestorven (hij was 44) drie jaar nadat hij deze fraaie uitvoering liet vastleggen in 1955. Hij leverde een directe, doelbewuste lezing, die briljant is vastgelegd.

 

John Barbirolli

Een ouwetje uit 1947, uit de periode toen Barbirolli pas bij het Hallé orkest was en als een der beste Engelse orkesten gold. Een fraai vormgegeven vertolking, heel gespannen en dwingend in de drie laatste delen.

 

Daniel Barenboim

Toen hij aan het hoofd stond van het Frans Nationaal orkest moet Barenboim goed vertrouwd zijn geraakt het het Franse repertoire in het algemeen en het Berliozidioom in het bijzonder. Dat is goed te horen aan zijn respectabele eerste opname uit 1978; Een herhaling in Chicago (1995) klinkt feller in het koper, maar verder zeker niet beter.

Misschien wat tegen de verwachting in biedt Barenboims nieuwste opname met het Arabisch/Joodse ad hoc orkest zijn mooiste visie. 

 

Enrique Batiz

Batiz zorgde voor twee versies. Een stel goede, briljante, levendige en overtuigende vertolking waar op zichzelf niets mis mee is. Warme tinten, een intense opvatting. Zijn Carlton opname is iets virtuozer en neurotischer. Het eerste deel vol koortsachtigheid, maar ook met vreemde tempowisselingen. Ook de wals is wat overdreven en na de rust van de Scène aux champs bereidt de mars naar het schavot sarcastisch voor op het groteske satanische ritueel van de finale waarin de klokken een monstrueuze met doem geladen climax inluiden. Aan spanning geen gebrek. Best het proberen waard.

 

Thomas Beecham

Beecham was een voortreffelijk, misschien wat te elegante Berliozvertolker die hier echter de nodige panache toont; welwijslijk ging hij voor zijn beide opnamen naar Frankrijk om wat voor zijn dagen gold als ‘authentieke klank’. De eerste opname was nog monauraal, dus werd het twee jaar later nog eens dunnetjes over gedaan. Helaas letterlijk, want uitvoering noch opname zijn geweldig. De muziek verloopt trager, minder spannend, zonder genoeg demonie in de laatste delen. Het is moeilijk niet te zwichten voor Beecham gestes zo vol spontane expressie.

 

Eduard van Beinum

Er moet een eerste, obscure opname op Telefunken uit 1943 van Van Beinum in omloop zijn geweest. In 1946 vervolgde hij met een soort ‘Berlioz light’ in snelle tempi. Mooi afgewerkt, maar te weinig kenmerkend voor de aard van het stuk. De derde en laatste versie van de dirigent uit 1951 is het evenwichtigst en dus het meest representatief.

 

Leonard Bernstein

Zoals al eerder in ander verband is opgemerkt, gaat Bernstein in zijn eerste opname haast te ver in de uitbeelding van Berlioz’ wilde, onberekenbare kwaliteiten, zodat het eindresultaat wat vulgair klinkt. Maar pakkend is het wel De culminatiepunten liggen uiteraard in het heksensabbat en de mars naar het schavot, vol snoeverij en natuurlijk flair. De geremasterde analoge EMI opname uit de late jaren zeventig laat een evenwichtiger, feller verklanking horen, maar klinkt nogal schril. 

 

Pierre Boulez

De opvatting (en uitwerking) van Boulez zijn hier heel persoonlijk, aan de droge, zakelijke, analytische kant. Alles heel gedecideerd, scherp en intens. Helderheid en duidelijkheid zijn essentieel, de sfeer doet er nauwelijks toe. Geen fantastische en romantische toevoegingen derhalve. De Amerikaanse versie dateert uit 1967.

Er is veel te zeggen voor een scherp analytische opvatting zonder opsmuk, waaruit blijkt dat de Symphonie fantastique niet alleen maar programmamuziek is, maar ook een duidelijk puur symfonisch stempel heeft. Boulez blijkt ook in zijn DG opname de beste exponent van deze opvatting. De ritmen zijn opnieuw pittig, maar wat weinig veerkrachtig, helemaal uit fase met de aartsromantische componist. Het orkestspel is heel fraai, maar alles klinkt zo emotieloos. Maar romantisch is anders.

 

Sergiu Celibidache

In 1969 was de stand van de audiovisuele opnamemiddelen aanzienlijk beperkter dan nu; zo is deze opname nog in zwart/wit. De uitvoering bezit alle typische Celibidache kenmerken: een lange, grondige voorbereiding, veel aandacht voor het detail, vrij trage tempi. Dat betekent een gemis aan drama, aan karakterschets, maar juist die details spreken duidelijk. Maar echt tot leven komen doet de muziek nauwelijks. Een curiosum. Fascinerend is het zeker.

 

Myung-Whun Chung

Zelfs in het gezelschap van een enorme oppositie handhaaft deze uitvoering zich voortreffelijk. Verrassend genoeg is hier sprake van een door dirigent en orkest in grote harmonie verwezenlijkte overgave die het ensemble blijkbaar op het puntje van zijn stoel bracht.  Wie Berlioz ziet als een soort lichtelijk krankzinnig genie vindt hier heel wat munitie waar Chung de vonken laat spatten in een adembenemend vertoon van verzengende muzikale semantiek. Wat deze uitvoering zo uniek pakkend maakt, is dat er geen zweem van virtuositeit omwille van de virtuositeit is. Op wat tempowisselingen en fantastische accellerandi  en wat veranderende stemmingen na die op elektriserende wijze worden gerealiseerd en die rechtstreeks uit de muziek schijnen voort te komen. Dat wil geenszins zeggen dat Chung ongevoelig, laat staan onverschillig is voor de vele meer introspectieve momenten. De gekwelde romantische kwaliteit van het langzame deel is biologerend, het gevoel van afstand tussen de beide schaapherders die elkaar signalen geven is net zo goed getroffen als de volkomen vervoerde concentratie van de spelers zodat men de intensiteit ook tijdens de rusten voelt. Mogelijk worden het pure zelfvertrouwen en de ontvlambaarheid van deze onvergetelijke verklanking  getemperd door een zekere bewuste onbehouwenheid, maar dat is spijkers op laag water zoeken bij een verbluffende prestatie. Het bijzondere is feitelijk dat Chung deze symfonie echt fantastisch laat klinken, vol nerveus geïnspireerde energie en inspiratie. Met soms nogal extreme tempi brengt hij de hysterie en de ondertonen van een nachtmerrie uit ’s componisten programma tot leven. Gelukkig is ook de klank voortreffelijk. 

 

André Cluytens

Is vertegenwoordgd met drie opnamen; twee daarvan ontstonden kort na elkaar in Parijs en Praag, maar het is de derde die hij op tournee met zijn Franse orkest in Japan maakte waarbij een niet misse opname ontstond die zijn interpretatieve hoogtepunt bereikt in het Heksensabbat. Ook verder een geslaagd geheel.

 

Colin Davis

Niet alleen zorgde Davis in de jaren zestig als eerste en tot nu toe enige voor een complete Berlioz cyclus, hij nam de fantastique ook viermaal op. Zonder chauvinisme gezegd: de middelste versie met het Concertgebouworkest uit 1974 is nog altijd de mooiste, vol leven en kleur. Naarmate Philips van het toneel verdwijnt, is het goed dat Pentatone die uitgave (1974) verder beheert. Davis heeft blijkbaar een grote affiniteit met deze muziek. Gek hoe gastdirigenten soms een bevrijdende invloed hadden op het Amsterdamse orkest. Na het vele fraai afgewogen en feilloos afgewerkte werk onder Haitink, blijkt het soms mogelijk dat onze Rolls Royce onder de orkesten ook ineens vreselijk kon huishouden met onze emoties. De Rachmaninof serie van Ashkenazy was daarvan ook een voorbeeld. Het is deze sensatie van een ongelooflijk gecultiveerd en verfijnd ensemble dat nu eens de vrije hand wordt gelaten met werkelijk pakkend resultaat, dat moeilijk te weerstaan is. Wie op zoek is naar kenmerkend lichte, nasale Franse klanken moet elders zoeken, maar dit is onmiskenbaar een luxe product in termen van stijlvolle vertolking, orkestklank en geluidsamplitude (al klinken de violen in de hoogte wat dunnetjes). Het ontbreekt niet aan de groteskerie en griezelige arglistigheid, maar Davis laat zich niet afleiden door de vulgaire en al te fantastische aspecten van het werk. Hij concentreert zich op de zuivere opwinding en bereikt daarmee het juiste soort emotionele effect. Dit is muziek maken met een echte integriteit en allure, dat op spectaculaire manier  de waarheid hoorbaar maakt. Het langzame deel is heel sfeervol en de beide slotdelen zijn geweldig opwindend. Wie nog overtuigd wil worden dat Berlioz een ereplaats verdient in de reeks van de grote lijn der klassieke componisten is het moeilijk voorstelbaar een passender opname te vinden.  

Davis’ een jaar of tien eerder in 1963 gemaakte Londense opname blijft vergeleken hiermee achter. De laatste delen zijn weer heel opwindend, maar in het eerste deel ebt de spanning een paar keer weg en het langzame deel is te afstandelijk. De latere Weense opname klinkt prachtig, is heel luxueus, maar het karakter van de muziek komt iets tekort. Het is al heel wat dat hij in 1990 in korte tijd de Philharmoniker zover kreeg dat ze Berlioz naar letter en geest recht deden. Zijn vierde opname, in 2000 weer terug in Londen, is wat in menig opzicht nog net iets schilderachtiger en meeslepender en maakt een optimale indruk.

 

Christoph von Dohnanyi

Een meer dan voortreffelijke geluidskwaliteit, een knap uitgekiende dispositie en grote partituurgetrouwheid pleiten voor de opname van Dohnanyi met het prachtige Cleveland orkest (uit 1989).

 

Charles Dutoit

De houtblazers uit Montréal hebben de gevraagde typisch Franse timbres. Dutoit werkt de muziek prachtig af, maar het blijft allemaal net iets te netjes, te afstandelijk. Het bal klinkt meer als verhaal dan als dans. De Mars naar het schavot begint mooi ruig, maar het blijft daarna allemaal te puur symfonisch. Belangrijkste pluspunt blijft de prachtig klinkende opname. Een veel latere opname van Dutoit, nu met het Philharmonia orkest, kon aanvankelijk alleen van internet worden gedownload, maar is nu normaal op Decca beschikbaar. Gelukkig, want er is van enige interpretatieve winst in dramatiek en zeggingskracht sprake. Bovendien is de dirigent hier guller met herhalingen. De balscène is niet alleen dans, maar ook een verhaal, de althobosolo in het derde deel is een feest en alleen beide laatste delen hadden best wat ruiger gemogen.

 

John Eliot Gardiner

Ware het niet dat de in het oude Parijse conservatorium (waar het werk in 1830 voor het eerst werd uitgevoerd) gemaakte opname met zijn gortdroge akoestiek deze opname aanzienlijk negatief beïnvloedt, dan zou dit mogelijk de meest aanbevelenswaardige versie zijn. In menig opzicht is Gardiners aanpak namelijk een fraai compromis tussen de klank van de oude instrumenten en de moderne uitvoeringspraktijk, tussen structurele strengheid en het fantastische. Gardiner laat met zijn orkest meer da teugels voeren dan Norrington en toont een verfrissende no nonsense benadering van de partituur. Hij laat een groot aantal andere uitvoeringen opgelegd en moeizaam klinken. Gek genoeg is dit de vertolking die het snelst klaar schijnt te zijn hoewel de tempi niet eens zo snel zijn. Dat komt omdat Gardiner telkens het tempo giusto lijkt te hebben gevonden waardoor de muziek op een ongeforceerde manier heel natuurlijk klinkt. De wilde syncopen krijgen ook het volle pond.

Een andere positieve eigenschap is dat Gardiner een voorkeur heeft voor lange muzikale paragrafen en dat hij incidentele fraaiheden niet het totaalconcept laat storen. Bijgevolg wordt het langzame deel het hoogtepunt uit deze interpretatie. Het klinkt zo ongeaffecteerd puur en vol in verrukking brengende stilte hier, dat men alleen al dit deel dient te koesteren. Maar daar staat tegenover, dat hoe bewonderenswaardig de opvatting ook is, de getoonde neutraliteit onvoldoende recht doet aan het revolutionaire karakter van de muziek. Het ontbreekt enerzijds aan de radicale inzichten en de zorg voor details van Norrington, anderzijds aan de gespannen energie en de explosieve kracht van de beste uitvoeringen met traditionele instrumenten. De Mars naar het schavot bijvoorbeeld huppelt in lange gedeelten braaf verder en mist zo zijn beoogde effect. Dit is meer een prachtig vormgegeven dan een tot in de vezels aangevoelde versie al laat Gardiner wel het revolutionaire karakter merken van deze muziek. Gardiner beet zo het spits af in de naar authenticiteit strevende muziekwereld, hij is daarin zoals verwacht heel consequent en best overtuigend, maar frustrerend genoeg klinkt de opname ongelooflijk dof en droog naar het lijkt uit een gewatteerde kartonnen doos. 

 

Valery Gergiev

Aan het eind van het Berlioz herdenkingsjaar verscheen de eerste opname van Gergiev – die zeker naar de verwachting van degenen die Gergiev het werk in Nederland hebben horen uitvoeren – meteen in de eredivisie belandt. Met de Weners die onder Davis de Berliozexpert al eerder aantoonden goed thuis te zijn in deze Franse muziek, komt Gergiev tot een overtuigend, sluitend bewijs van een opnieuw spannende, pakkende affaire. De langzame inleiding verloopt traag, verwachtingsvol maar wekt des te meer aandacht, het vervolg van het eerste deel klinkt uitdagend, maar niet nodeloos zelfbewust, de wals van het tweede deel klinkt zeer uitnodigend en leert dat de Weners behalve een stijlvolle Weense- ook een zwierige Parijse wals kunnen spelen. In het ruim een kwartier durende derde deel vloeit de muziek continu en bezit een heel expressief karakter met mooie solobijdragen (althobo, hobo in de verte, pauken). De heksensabbat is een heftige belevenis en het slotdeel klinkt heel dramatisch en zonder ordinaire buisklok, maar met een echt belachtig geluid. Fraaie, hooguit wat globale opname.

In 2013 herhaalde Gergiev zijn kunststukje met zijn Londense orkest dat slanker klinkt langs dezelfde lijnen. Hi zet de symfonie wat zwaar aan en scoort hoog op het punt van drama wat enigszins ten koste gaat van de lyrischer momenten in het tweede en derde deel. De wals van het bal klinkt zwierig, inderdaad balletmatig; de mars naar het schavot krijgt met recht iets sinisters en het heksensabbat kent zijn duistere momenten. De opvatting mag naar het eenzijdig programmatische overhellen, pakkend klinkt de muziek zeker.

 

Jos van Immerseel

Voor het eerst lijkt hier het authenticiteitsprincipe ten top gedreven. Van Immerseel en zijn ensemble uit Brugge hebben inmiddels zoveel expertise en zelfvertrouwen dat ze zich na een ongetwijfeld heel grondige voorbereiding met succes aan deze muziek konden wagen. Wat zijn de extra bijzonderheden die ze meebrachten in hun toch betrekkelijk kleine orkestbezetting van net geen vijftig musici, gerechtvaardigd door Berlioz’ eigen vertolkingen met Duitse orkesten uit zijn tijd? Temidden der oude instrumenten treffen we de vroegste vorm van de contrabas aan. Bij de houtblazers vinden we fluiten die nog zonder Böhm systeem zijn, ‘omnitonische’ klarinetten, gespecificeerde hoorns, ophicleides, een Erard harp en pauken met een middenschroef die met de door de componist gewenste stokken worden bespeeld.

Dat werpt alles bijeen heel positieve resultaten af. De niet te grote omvang van het ensemble zorgt als het ware reeds vanzelf voor de nodige transparantie in de orkestklank. Dat geeft ruimte aan de gewenste effecten van het felle ‘smerige’ koper, de Weberachtige uithalen van de klarinetten. In het algemeen: van de orkestrale opera die zich in het orkest afspeelt.

Enige, op zich gerechtvaardigde, anomalie is het gebruik van een paar oude Erard piano’s ter vervanging van de buisklokken. Toegegeven, Berlioz sanctioneerde het, maar het is even wennen en misschien qua klank minder effectief.

 

Herbert von Karajan

Karajans monoversie uit juli 1954 met het Philharmonia orkest is glanzend en strak. Heel beheerst, maar ook wat gladjes en nauwelijks met een blijk van programmatische invloeden. Het is net of hij nog zoekende is naar een juiste manier van aanpakken. De latere Berlijnse versie klinkt natuurlijk stukken beter maar doet evenmin volledig recht aan Berlioz’ fantasieën. Maar hij zwelgt hier tenminste niet in klankschoonheid en geeft het karakter van het werk meer aanzien.

Grote teleurstelling is daarna de in Parijs gemaakte beeldopname: weliswaar in kleur tegen een rode achtergrond, maar met matige geluidskwaliteit, de dirigent als showmaster, maar hier niet op mateloze wijze. Hij genereert in elk geval wel hoogspanning. Opvallend hoe goed het destijds pas kort tevoren opgerichte orkest speelt. 

 

Otto Klemperer

Zwaarte vormt de kern van Klemperers heel persoonlijke betoog. Ook al is het typisch gallische wispelturige element wat verdrongen door een eerder Duitse aanpak, klinkt het resultaat toch redelijk spontaan en leidt het geen twijfel dat hier een groot dirigent aan het werk is. Het eerste deel bezit best de nodige stormachtigheid, maar is toch primair heel symfonisch van opzet. Ruige krachten ontplooien zich in het massief opgezette heksen sabbat, waarin op een bepaalde manier satan naderbij wordt gehaald. Ook zit er voldoende adrenaline in de mars naar het schavot met zijn afgebeten ritmen en heerszuchtige kracht. Voor zijn tijd (begin jaren zestig) klinkt de opname best nog mooi. Klemperer was de eerste die in een opname van dit werk de herhaling uit het eerste deel liet spelen.

De tweede, inderdaad latere, bij Testament verschenen verklanking van Klemperer verloopt vrij onveranderd langs dezelfde lijnen.

 

Lorin Maazel

Het is vooral de spectaculaire Telarc opname die grote indruk maakt: demonstratiekwaliteit pur sang. Maar de vertolking is nogal gewoontjes. Mooi afgewerkt, gedegen, maar uiteindelijk wat tam.

 

Igor Markevitch

Wat Markevitch in 1954 met het toch als on-Berlioz Berlijnse orkest bereikte, is frappant. Hij neigt er enerzijds toe de muziek te objectiveren, niet toe te geven aan programmatische emoties, maar zorgt in de klank als zodanig wel voor sprekend drama. De orkestklank van zijn tweede opname uit Parijs is uiteraard Franser en dus verkieslijk en het resultaat klinkt verder heel idiomatisch en schilderachtig. Het derde deel slaagde het mooist, de finale valt wat tegen.

 

Jean Martinon

Als het al een echt Franse aanpak moet zijn, dan gooit Martinon met zijn verleidelijke, briljante doch nooit opgejutte en al te koortsachtige aanpak hoge ogen. De finale met zijn doemgeladen klokken heeft een flamboyance die vrijwel uniek is en de opname uit 1973 klinkt nog best mooi.

 

Yehudi Menuhin

Niemand zal verwachten dat Menuhin, pas laat begonnen te dirigeren, een eerste keus is voor deze muziek. Maar hij toot wel het karakter van het werk en laat vooral de humane trekken mooi uitkomen. De neurose wordt getemperd, het humane krijgt voorrang. De wals is haast het mooist en in de slotdelen ontbreekt het niet aan bizarre effecten. Voor Menuhin is dit duidelijk primair een symfonie; het programma dat eraan ten grondslag ligt lijkt voor hem minder belangrijk.

 

Marc Minkowski

Of het mee door de mix van ‘oude’ en ‘nieuwe’ instrumenten komt? De oude komen uit Minkowski’s Les musiciens du Louvre, de nieuwe uit het Mahler Kamerorkest. Helemaal overtuigend is het klinkend resultaat niet, maar het wordt gered door de gedrevenheid van de dirigent. Minkowski houdt van extremen in tempo en expressie, het loopt misschien niet alles even makkelijk en vanzelfsprekend, maar het is. Interessant als experiment, zeker als opvatting van een orkestwerk in operatermen. Gedurfd is het in elk geval zeker, overtuigend in vrij hoge mate. De opname wordt gekenmerkt door wel erg grote dynamische contrasten.

 

Pierre Monteux

Voor zover dat duidelijk te horen is, zorgde Monteux in 1931 voor een verfijnde, goed samenhangende, gedisciplineerde uitvoering met een spontaan karakter. In de volgende ‘live’ opname uit San Franciso is de dramatiek opgevoerd, maar ontbreekt het wat aan de discipline en de zuivere intonatie bij de houtblazers. Monteux’ derde opname, met het Concertgebouworkest in Wenen, is saai en plichtmatig, dus teleurstellend.

 

Charles Munch

Munch was een wat ouderwets, maar voortreffelijk, lichtelijk cholerisch Berliozvertolker en bepaalde jarenlang min of meer de norm. In beide laatste delen is hij derhalve op zijn best. Van zijn drie opnamen is die uit Boston (1954) beter dan een eerdere (1945) en latere (1963) uit Frankrijk. Ook nu nog is hij het aanhoren zeer waard, maar een toppositie neemt hij niet langer in.

De Franse opname uit 1949 is een verdoeking van 78t. platen en kan geluidtechnisch niet meer mee. 

 

Riccardo Muti

De balans tussen uitdagende stoerheid en romantische gloed in Muti’s Amerikaanse opname is wel mooi en de dirigent houdt zoals gewoonlijk nogal dictatoriaal de touwtjes strak in handen, waarbij hij de opwinding haast te kort doet.

 

Roger Norrington

In 1988 was Norrington de eerste die zich met de nodige ervaring op het gebied van authentieke uitvoeringsstijl bij vroegere muziek op Berlioz wierp. Dat was met zijn London Classical Players, misschien nog niet ideaal toegerust. Hoewel Norringtons eerste baanbrekende uitvoering met oude instrumenten misschien niet optimaal is, blijft zijn lekker ruige aanpak beslist het aanhoren waard. Vanaf de gesluierde en toch transparante strijkersklank aan het begin van de lange inleiding gaat nauwelijks een maat voorbij zonder dat iets nieuws valt te ontdekken. Zelfs de meest introspectieve passages uit het werk worden zo angstwekkend weergegeven, dat alle plotselinge tussenwerpingen – ook al weet men dat ze komen – het muzikale effect van een elektrische schok veroorzaken. Het belangrijkst is haast wel dat de frappante inventiviteit van Berlioz’ orkestratie niet langer is begraven onder een oproer van strijkersklank, zodat terloops commentaar van hout- en koperblazers het klankweefsel voortdurend bekrachtigen en belichten. Norrington doet zijn uiterste best om Berlioz’ metronoomaanduidingen te volgen. Soms leidt dat tot verrassend resultaat: het heksen sabbat en de mars naar het schavot gaan wat langzamer dan gewoonlijk.

Door de Beethoveniaanse erfenis en de klassieke gedachtenprocessen te onderstrepen en door zoveel mogelijk Berlioz’ eigen metronoom aanduidingen te volgen, slaagt Norrington er briljant in om de bedwelmende nieuwheid van deze vermetele partituur opnieuw voor de geest te halen. De mars naar het schavot, wat langzamer genomen dan gewoonlijk, suddert en insinueert gelijkmatiger dan gewoonlijk, maar het koper gluurt wellustig naar het afschuwelijke spektakel en het volledige orkest barst met woest genoegen uit. Zelfs de finale, die maar al te vaak ondergaat in een vloedgolf van vastberaden virtuoze atletiek wordt een orgie van dronken makende timbres en instrumentale combinaties, waarbij het meer gaat om het schokeffect van het nieuwe dan om druk op het orkestrale gaspedaal. Het opiumpercentage dat door de aderen van deze verklanking vloeit mag wat aan de matige kant zijn, aan zinvolle effecten valt veel te ontdekken hier.

In 2003 voerde Norrington het werk nogmaals voor de radio uit met zijn orkest uit Stuttgart. Nu dus met een ‘modern’ instrumentarium, maar met handhaving van de technieken van vroeger. Dat is dus op een compromis uitgelopen. Er wordt bijvoorbeeld danig vibratoloos gespeeld. En toch: het eindresultaat heeft wel wat en het ‘Bravo!’ van het publiek tot slot is verdiend.

 

Eugene Ormandy

Van de vele versies met een klassiek virtuozen orkest in overdrive is dit een van de beste. Natuurlijk mag men van de opname uit de jaren zestig qua amplitude, dieptewerking en glans geen wonderen meer verwachten, maar het kan er nog mee door. De beroemde strijkerssectie uit Philadelphia speelt met een enorme autoriteit en een collectief fraaie toon plus natuurlijk een geweldige homogeniteit. Wat Reiner in Chicago en Szell in Cleveland tezelfdertijd lieten horen had meer gestaalde perfectie. Hier wordt veel engagement getoond, het ontbreekt niet aan emotie en het lijkt wel of de vioolsectie louter uit Isaac Sterns bestaat. De kracht van de strijkers wordt gelukkig geëvenaard door de opmerkelijke panache en verbeeldingskracht van de houtblazers, terwijl het koper zijn heel belangrijke bijdragen met onbevreesd engagement levert. Ormandy, ten onrechte nogal onderschat, combineert gloed, fantasie en brille en hij zorgt voor fraaie proporties. Er schuilt iets onontkoombaars in zijn visie, waardoor ook lastige momenten met haast moeiteloos gemak worden opgelost. Het is zo’n uitvoering waarin alles van nature goed schijnt te gaan zonder dat er bepaalde aspecten in opvallen.

 

Andrés Orozco-Estrada

Van een onbekend provincieorkest uit Nederoostenrijk en een even onbekende Colombiaanse dirigent verwacht men geen wonderen. Toch is deze prachtig klinkende opname het aanhoren waard. De interpretatie klinkt meteen spontaan, gepassioneerd; enig rubato doet de balscène goed, in het natuurtafereel vallen vooral de fraaie dialogen van de houtblazers op, elementaire kracht typeert het vierde deel en in de finale komt het groteske mooi naar voren.

 

Paul Paray

A Frenchman in America (in tegenstelling tot Gershwins American in Paris): Paray zorgt voor een heel opwindende, zeker pakkende, gepassioneerde en levendig-wispelturige verklanking. Hij gaat er meteen in het eerste deel vandoor en weet alleen met ijzeren hand te zorgen dat dit deel niet uit de hand loopt. Ook de overige delen gaan snel en in de laatste twee wordt veel verve getoond. Maar weinig vertolkingen combineren een zo hoge mate aan spanning met een uitgekiend gevoel voor de innerlijke impulsen van deze muziek. De op zichzelf heel briljante opname klinkt wat schraal en dunnetjes, vooral de violen komen tekort.

 

Georges Prêtre

In 1969 werd de meeslepende uitvoering van Prêtre in Boston vastgelegd, ook alweer een opwindend geheel met veel aandacht voor het programmatische, maar ook wat eigenzinnig. De finale is een echte uitsmijter vol groteske effecten en met een flinke adrenalinestoot

 

André Previn

Een fraai verzorgde, niet al te zeer gedramatiseerde lezing met veerkrachtige ritmen, flink aangezette dynamische contrasten en een bijzondere belichting van de sinistere aspecten van Berlioz’ nachtmerrie visioenen. Dat alles keurig digitaal opgenomen.

 

Simon Rattle

Twee tegenvallers. Van Rattle was meer en beter te verwachten. Het lijkt welhaast een erfenis uit de Karajantijd: klankschoonheid boven alles, bleke expressie. De dvd opname stamt uit november ’93, uit de tijd dus voordat de dirigent zijn vaste aanstelling kreeg in Berlijn. Zelfs zo’n ‘live’ uitvoering uit de Philharmonie blijft in keurige vormelijkheid steken. De latere opname is eigenlijk geen haar beter.

 

Gennadi Rozdestvensky

In 1971 maakte het orkest uit Leningrad een tournee door West Europa, met als hoogtepunten optredens tijdens het Edinburg Festival en de Londense Proms. De uit de BBC archieven gelichte opname werd 9 september in de Royal Albert Hall gemaakt. De dirigent, altijd wat grillig, toont dat hier al op jongere leeftijd. Hij schuwt het uitdagende, wilde niet. Drama genoeg dus. Opvallend is het prachtige spel van de strijkers. De opname heeft een grote dynamiek maar de balans is niet optimaal (te luide pauken).

 

Leopold Stokowski

Waarschijnlijk is er geen spectaculairder opname dan die van Stokowski: een in  de Londense Kingsway Hall gemaakte Decca “Phase Four” productie uit 1968. De multi mike  registratie verleent het koper een waarlijk satanisch effect in de Marche au supplice. Maar verder is de uitvoering even eigenzinnig als charismatisch en pakkend in alle opzichten. De warmbloedige frasering die de dirigent voorstaat is passend romantisch en eigenlijk besteedt hij veel zorg aan de realisatie van partituuraanwijzingen.

 

Michael Tilson Thomas

Tilson Thomas blijkt in San Francisco een geëngageerd Berliozvertolker die vertrouwd is met ’s componisten wereld. Toch overdrijft hij de effecten hier en daar wat. De opname is behoorlijk zonder geweldig te zijn.

 

Jean-Philippe Tremblay

Uit onverwachte hoek, he Canadese Quebec komt een vrij theatrale opvatting tot klinken. De balscène had best wat meer danskarakter mogen bezitten, maar het natuurtafereel klinkt heel sfeervol, eenzaam en verlangend. Dreiging is het motto van beide laatste delen. Een heel goed verdedigbare Berlioz kwam zo tot stand.

 

Conclusie

 

Dit was zomaar een greep uit het moois. Hier dreigt bij het enorme aantal niet misse opnamen dat de luisteraar het zicht op de afzonderlijke bomen in het dichtbegroeide boa verliest. Toch zijn wel wat voorkeuren uit te sorteren.

Voor het ware authentieke, spannende, verrassende geluid kunnen we momenteel het beste terecht bij Van Immerseel en iets minder imponerend Minkowski, met Norrington (Virgin) op afstand als derde keus. Bij de gangbaardere vertolkingen voert Colin Davis (LSO Live met net de neus iets verder voorop dan Philips) als nog steeds eerste keus. Maar ook met de in verschillende stadia interessante Abbado (DG), Beecham (EMI), Bernstein (Sony), Chung (DG), Gergiev (Philips), Munch (RCA), Rozdestvensky (BBC),  Stokowski (Decca). En gun Van Beinum ook nog eens een kans.

 

Discografie

 

1923. Pasdeloup orkest, Parijs o.l.v. René-Emmanuel Rhené-Batôn. H.M.V. (78 t.).

 

1930. Parijs’ symfonie orkest o.l.v. Pierre Monteux. Dante LYS 368, Pearl GEMMCD 9012, Cascavelle VEL 3037 (3 cd’s).

 

1937.   Russisch staatsorkest o.l.v. Oskar Fried. Dante Lys LYS 280.

 

1940. NBC Symfonie orkest o.l.v. Bruno Walter. Arbiter 133. 

 

1943. Concertgebouworkest o.l.v. Eduard van Beinum. Dante Lys 473, Music & Arts 1054 (4 cd’s).

 

1945. San Francisco symfonie orkest o.l.v. Pierre Monteux. RCA 9026-61893-2, BMG EAX 555. 

 

1945. Frans Nationaal orkest o.l.v. Charles Munch. A Classical Record ACR 40/1 (2 cd’s). 

 

1946. Concertgebouworkest o.l.v. Eduard van Beinum. Dutton CDK 1208, Dante LYS 473. 

 

1947. Hallé orkest Manchester o.l.v. John Barbirolli. Dutton CDEA 5504, Pearl 205635-303. 

 

1948. Concertgebouworkest o.l.v. Pierre Monteux. Tahra TAH 175/8 (4 cd’s). 

 

1948. Filharmonisch symfonie orkest o.l.v. Bruno Walter. Music & Arts CD 822.

 

1949. Frans nationaal orkest o.l.v. Charles Munch. Cascavelle VEL 3112, Tahra TAH 528/9, Cascavelle VEL 3112 (2 cd’s).

 

1950. NDR Symfonie orkest Hamburg o.l.v. Eugen Szenkar. Tahra TAH 423.

 

1950. San Francisco symfonie orkest o.l.v. Pierre Monteux. Preiser 90661.

 

1951. Concertgebouworkest o.l.v. Eduard van Beinum. Decca LXT 2642 (lp), Beulah 1 PD 17, Dutton CDK 1208. 

 

1952. RIAS Symfonie orkest o.l.v. Igor Markevich. Andromeda ANDRCD 9035 (2 cd’s).

 

1952. San Francisco symfonie orkest o.l.v. Pierre Monteux. Preiser 90661.

 

1953. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Igor Markevitch. DG 459.067-2, 474.987-2.

 

1953. Londens symfonie orkest o.l.v. Hermann Scherchen. Tahra TAH 413/6 (4 cd’s).

 

1954. Philharmonia orkest o.l.v. Herbert von Karajan. EMI 566.598-2, Urania URN 22.304 (3 cd’s). 

 

1954. Boston symfonie orkest o.l.v. Charles Munch. RCA RD 86210, 74321.34168-2, 09026-68979-2, 09026-68444-2. 

 

1954. New York filharmonisch orkest o.l.v. Bruno Walter. Music & Arts CD 822, Fonit CDE 1006. 

 

1955. Nationaal orkest van de Franse omroep o.l.v. André Cluytens. Testament SBT 1234.

 

1955. Berlijns symfonie orkest o.l.v. Carl August Bünte. Bella Musica BM 312450.

 

1955. Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. André Cluytens. Naïve AN 2150 (4 cd’s).

 

1956. Residentie orkest o.l.v. Willem van Otterloo. Challenge CC 72142.

 

1957. New York filharmonisch orkest o.l.v. Dimitri Mitropoulos. CVS MPK 45685.

 

1957. Orkest van de Weense Staatsopera o.l.v. René Leibowitz. NNMC UMD 80393. 

 

1957. Parijs’ Conservatorium orkest o.l.v. Constantin Silvestri. MI 723347-2 (15 cd’s).

 

1957. Parijs’ Conservatorium orkest o.l.v. Ataulfo Argenta. Decca 452.305-2. 

 

1957. Frans nationaal orkest o.l.v. Thomas Beecham. EMI 764.032-2.

 

1958. Boston symfonie orkest o.l.v. Georges Prêtre. RCA GD 86720, 74321-21238-2.

 

1958. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Rudolf Kempe. EMI 568.525-2, Testament SBT 1272.

 

1958. Staats symfonie orkest o.l.v. Gennady Rozhdestvensky Russian Revelation RV 10062.

 

1958. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Pierre Monteux. Belart 461.054-2. 

 

1958. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Rudolf Kempe. EMI 568.525-2, Testament SBT 1272.

 

1959. Detroit symfonie orkest o.l.v. Paul Paray. Mercury 434.328-2. 

 

1959. Hallé orkest Manchester o.l.v. John Barbirolli. Royal Classics ROY 6467. 

 

1959. Frans nationaal orkest o.l.v. Thomas Beecham. 567.971-2.

 

1959. Londens symfonie orkest o.l.v. Eugene Goossens. Everest EVC 9017. 

 

1961. Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. Sony SBK 46329.

 

1961. Lamoureux orkest Parijs o.l.v. Igor Markevitch. DG 447.406-2. 

 

1962. Concertgebouworkest o.l.v. Pierre Monteux. Tahra TAH 541/2.

 

1963. New York filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. Sony SMK 60968.

 

1963. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Lorin Maazel. Orfeo C 821102 B (2 cd’s).

 

1963. Londens symfonie orkest o.l.v. Colin Davis. Philips 4314531-2, 442.290-2.

 

1963. Philharmonia orkest o.l.v. Otto Klemperer. EMI 764.143-2, 567.034-2. 

 

1963. Frans Nationaal orkest o.l.v. Charles Munch. Montaigne MUN 2011, Auvidis V 4822.

 

1963. New York filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. Sony 47525, 60968.

 

1964. Parijs’ Conservatoriumorkest o.l.v. André Cluytens. EMI 575.106-2.

 

1964. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 429.511-2. 

 

1964. NDR Symfonie orkest Hamburg o.l.v. Pierre Monteux. Reperage 751.303.

 

1964. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 429.511-2. 

 

1964. Royal philharmonic orkest o.l.v. Massimo Freccia. Chesky CD 88. 

 

1966. Hongaars Omroeporkest o.l.v. Charles Munch. Philips 426.103-2.

 

1966. Philharmonia orkest o.l.v. Otto Klemperer. Testament SBT 1479 (2 cd’s).

 

1967. Parijs’ Conservatorium orkest o.l.v. Charles Munch. EMI 110.595-2.

 

1967.  Dresdens filharmonisch orkest o.l.v. Herbert Kegel. Berlin Classics BC 2148-2, 0233-2.

 

1967. Bolshoi theaterorkest, Unie omroeporkest o.l.v. Gennady Rozhdestvensky. Melodiya MEL CD 1001433.

 

1967. Londens symfonie orkest o.l.v. Pierre Boulez. Sony 60135, 64103 (3 cd’s). 

 

1968. Orchestre de Paris o.l.v. Charles Munch. EMI 747.372-2. 

 

1968. Philharmonia orkest o.l.v. Leopold Stokowski. Decca 448.955-2, BBC Legends BBCL 4018-2. 

 

1971. Leningrad filharmonisch orkest o.l.v. Gennadi Rozdestvensky. BBC Legends BBCL 4163-2, BBCRD 9117.

 

1971. New Classical Philharmony o.l.v. George Randolph Wasrren. Intercord INT 820.712.

 

1972. Amsterdams filharmonisch orkest o.l.v. Anton Kersjes. Stemra KF 75438 (5 cd’s).

 

1973. Frans Nationaal orkest o.l.v. Jean Martinon. EMI 569.560-2, 762.739-2. 

 

1973. Boston symfonie orkest o.l.v. Seiji Ozawa. DG 431.169-2. 

 

1974. Concertgebouworkest o.l.v. Colin  Davis. Philips, 411.425-2,  446.202-2, 464.692-2, Pentatone PTC 5186-184. 

 

1974. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 415.325-2. 

 

1975. Londens symfonie orkest o.l.v. André Previn. EMI 569.512-2. 

 

1976. Hallé orkest Manchester o.l.v. James Loughran. Classics For pleasure 4751, 40281. 

 

1976. Frans Nationaal orkest o.l.v. Leonard Bernstein. EMI 764.630-2, 573.338-2. 

 

1978. Londens symfonie orkest o.l.v. Carlos Païta. Lodia LO-CD 777.

 

1978. Orchestre de Paris o.l.v. Daniel Barenboim. DG 439.404-2, 437.638-2. 

 

1979. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Bernard Haitink. Decca 433.611-2, 436.511-2. 

 

1979. New York filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta. Decca 400.046-2, 448.987-2, 478.1747. 

 

1981. Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Rafael Kubelik. Orfeo C 499991B. 

 

1981. Nationaal orkest Lille o.l.v. Jean-Claude Casadesus. Harmonia Mundi HMC 90.072.

 

1982. Cleveland orkest o.l.v. Lorin Maazel. Telarc 80076, 82014. 

 

1982. Utah symfonie orkest o.l.v. Varujan Kojian. Reference Recordings RRCD 11.

 

1983. Frans Nationaal orkest o.l.v. James Conlon. Erato ECD 88028, 2292-45566-2.

 

1983. Chicago symfonie orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 410.895-2. 

 

1984. Montreal symfonie orkest o.l.v. Charles Dutoit. Decca 455.361-2, 458.011-2. 

 

1984. Hongaars Staatsorkest o.l.v. Janos Ferencsik. Hungaroton HCD 12713-2.

 

1984. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Daniel Barenboim. Sony 82876-88267-2.

 

1984. Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Zdenek Kosler. Supraphon 3059-2. 

 

1985. Philadelphia orkest o.l.v. Riccardo Muti. EMI 747.278-2, 478.353-2, 572.552-2.

 

1986. Londens symfonie orkest o.l.v. Richard Williams. Carlton 30368.01217.

 

1986. Royal philharmonic orkest o.l.v. Enrique Bátiz. ASV CD DCA 590.

 

1987. Omroeporkest Bratislava o.l.v. Pinchas Steinberg. Naxos 8.550093. 

 

1987. Omroeporkest Frankfurt o.l.v. Eliahu Inbal. Denon CO 73208.

 

1988. London classical player o.l.v. Roger Norrington. Virgin 561.379-2, 363.286-2, EMI 749.541-2, 555.561-2. 

 

1988. Russisch symfonie orkest o.l.v. Gennadi Rozdestvensky. Russian Revelation  RV10062. 

 

1989. Capitole orkest Toulouse o.l.v. Michel Plasson. EMI 754.010-2. 

 

1989. Cleveland orkest o.l.v. Christoph von  Dohnanyi. Decca 430.201-2. 

 

1990. Royal philharmonic orkest o.l.v. Yehudi Menuhin. Virgin VBD 561.513-2. 

 

1990. Omroeporkest Bratislava o.l.v. Pinchas Steinberg. Naxos 8550.093.

 

1990. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. James Levine. DG 431.624-2.

 

1990. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Colin Davis. Philips 432.151-2. 

 

1990. Baltimore symfonie orkest o.l.v. David Zinman. Telarc 80271. 

 

1991. Orchestre révolutionaire et romantique o.l.v. John Eliot Gardiner. Philips 434.402-2. 

 

1991. Tokio Metropolitan orkest o.l.v. Jean Fournet. Denon DC 8097.

 

1991. Weens symfonie orkest o.l.v. Georges Prêtre. Teldec 9031-74791-2, 0630-19608-2.

 

1991. Royal philharmonic orkest o.l.v. André Previn. Pickwick CD RPO 7016.

 

1991. Royal philharmonic orkest o.l.v. Yuri Temirkanov. RCA 9026-61203-2.

 

1991. Londens symfonie orkest o.l.v. Louis Frémaux. Collins 910.017-2.

 

1991. Stockholm filharmonisch orkest o.l.v. Gennadi Rozdestvensky. Chandos CHAN 9052. 

 

1992. Concertgebouworkest o.l.v. Mariss Jansons. EMI 754.479-2. 

 

1992. Straatsburgs filharmonisch orkest o.l.v. Alain Lombard. Erato 2292-45925-2, 0630-12805. 

 

1992. Chicago symfonie orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 436.839-2. 

 

1993. Londens filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta. Teldec 4509-90855-2. 

 

1993. WDR Symfonie orkest Keulen o.l.v. Gary Brtini. Capriccio 71094.

 

1993. Nationaal orkest Lyon o.l.v. Emanuel Krivine. Denon CO 78902.

 

1993. Georgisch symfonie orkest o.l.v. Jansug Kakhidze. Melodiya MEL 46079-2.

 

1993. Philharmonia orkest o.l.v. Enrique Batiz. ASV CDQS 6090, IMG CD 1606, Carlton 30366-01232. 

 

1993. Orchestre de Paris o.l.v. Semyon Bychkov. Philips 438.939-2.

 

1993. Orkest van de Bastille opera, Parijs o.l.v. Myung-Whun Chung. DG 445.878-2.

 

1994. Royal philharmonic orkest o.l.v. Charles Mackerras. RPO 204412.201.

 

1995. Symfonie orkest van de BRT Brussel o.l.v. Ostrowsky. Dint DICD 920421.

 

1995. Nieuw filharmonisch orkest Moskou o.l.v. Jacques Chalmeau. EMI 556.360-0.

 

1995. San Diego symfonie orkest o.l.v. Yoav Talmi. Naxos 8.553597.

 

1995. Chicago symfonie orkest o.l.v. Daniel Barenboim. Teldec 4509-988800-2.

 

1996. Cleveland orkest o.l.v. Pierre Boulez. DG 453.432-2. 

 

1996. Royal philharmonic orkest o.l.v. Junichi Hirokami. Denon CO 18023.

 

1996. Gran Canaria filharmonisch orkest o.l.v. Andrew Leaper. Arte Nova 7432.146492-2. 

 

1997. New Jersey symfonie orkest o.l.v. Zdenek Macal. Delos DE 3229. 

 

1997. San Francisco symfonie orkest o.l.v. Michael Tilson Thomas. RCA 09026-68930-2. 

 

1998. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. James Levine. DG 431.624-2. 

 

1998. Chicago symfonie orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 474.165-2. 

 

2000. Londens symfonie orkest o.l.v. Colin Davis. LSO Live LSO 0007, 0046.

 

2000. Omroeporkest Frankfurt o.l.v. Hugo Wolff. Hessische Rundfunk HR Musik 002-01.

 

2000. Cincinnati symfonie orkest o.l.v. Paavo Järvi. Telarc CD 80578.

 

2001. Orchestre de Paris o.l.v. Christoph Eschenbach. Naïve V 4935. 

 

2002. Georgisch SIMI festival orkest o.l.v. Alexander Shpetti. Paracelsus PLD 1229.

 

2002. Omroeporkest Saarbrücken o.l.v. Stanislav Skrowaczewski. Oehms OC 319.

 

2002. Les musiciens du Louvre en Mahler kamerorkest o.l.v. Marc Minkowski. DG 474.209-2. 

 

2003. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Valery Gergiev. Philips 475.095-2. 

 

2003. Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Roger Norrington. Hännsler CD 93103.

 

2005. Orkest van de Komische Oper Berlijn o.l.v. Rolf Reuter. Berlin Classics BC 3010-2.

 

2006. Philharmonia orkest o.l.v. Charles Dutoit. Decca 475.8204.

 

2008. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Simon Rattle. EMI 216.224-0.

 

2008. Anima eterna o.l.v. Jos van Immerseel. Zig Zag Territoires ZZT 100101.

 

2008. Philharmonia orkest o.l.v. Esa-Pekka Salonen. Signum SIGCD 193.

 

2009. Siècles o.l.v. François-Xavier Roth. Actes Sud ASM 02.

 

2009. Pittsburgh symfonie orkest o.l.v. Marek Janowski. PentaTone PTC 5186-338.

 

2009. West-Eastern Divan orkest o.l.v. Daniel Barenboim. Decca 478.5350.

 

2010.Rotterdams filharmonisch orkest o.l.v. Yannick Nézet-Séguin. BIS SACD 1800.

 

2011. Schots kamerorkest o.l.v. Robin Ticciati. Linn CKD 400.

 

2011. Frans Canadees orkest o.l.v. Jean-Philippe Tremblay. Analekta AN 29998.

 

2011. Nationaal orkest Lyon o.l.v. Leonard Slatkin. Naxos 8.572886.

 

2012. Niederösterreichisches Tonkünstlerorchester o.l.v. Andrés Orozco-Estrada. Oehms OC 869.

 

2013. Londens symfonie orkest o.l.v. Valery Gergiev. LSO Live LSO 0757.

 

2013. Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Mariss Jansons, BR 900121.

 

2014. Israël filharmonisch orkest o.l.v. Gianandrea Noseda. Helicon 02-9673. 

 

Video

 

1962. Boston symfonie orkest o.l.v. Charles Munch. VAI 4317 (dvd).

 

1962. Hallé orkest o.l.v. John Barbirolli. EMI 490.112-9 (dvd). 

 

1969. RAI symfonie orkest o.l.v. Sergiu Celibidache. Opus Arte OA 0977D (dvd).

 

1970. Orchestre de Paris o.l.v. Herbert von Karajan. EMI 490.685-9, 490.112-9 (dvd). 

 

1991. Orchestre révolutionaire et romantique o.l.v. John Eliot Gardiner. Decca 074-321-2 (dvd).

 

1991. Royal philharmonic orkest o.l.v. André Previn. ID 5818 RADVD (dvd).

 

1993. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Simon Rattle. Euroarts 205.755-8 (dvd).

 

2001. Orchestre de Paris o.l.v. Christoph Eschenbach. Bel Air BAC 016 (dvd).

 

2001. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Mariss Jansons. Euro Arts 2000068 (dvd).

 

2001. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Mariss Jansons. Medici Arts 2020098, Euro Arts 2056158 (dvd).

 

2008. San Francisco symfonie orkest o.l.v. Michael Tilson Thomas. San Francisco Symphony 821936-0022-9 (dvd).

 

2010. Nationaal orkest van de Franse Omroep o.l.v. Myung-Whun Chung.  Naïve 755 D 0194 (dvd).