Verg. Discografieën

BERG: VIOOLCONCERT

BERG: VIOOLCONCERT

 

Slechts weinig twintigste eeuwse concertante composities zijn dermate ontroerend als Bergs vioolconcert. 

 

Achtergronden

 

Alban Berg moest in zijn laatste levensjaar het werk aan de opera Lulu onderbreken toen de Amerikaanse virtuoze violist Louis Krasner hem opdracht gaf voor een vioolconcert. In eerste instantie waren de reden om deze opdracht aan te nemen van zuiver financiële aard. Bergs opbrengsten uit uitvoeringen waren behoorlijk teruggelopen zeker nadat de Nazi’s ook in Oostenrijk aan de macht waren gekomen.

Het plotseling overlijden aan polio van de achttienjarige dochter van Alma Mahler-Werfel, Manon Gropius, werkte echter als een katalysator: het motiveerde de componist om het werk in heel korte tijd af te maken, mede omdat hij het in haar nagedachtenis wilde opdragen. Helaas zou ok Bern nog slechts enkele maanden na het voltooien van de partituur aan bloedvergiftiging overlijden. Het Vioolconcert werd op 19 april 1936 eerst als ode aan Berg door Krasner in Barcelona uitgevoerd.

Zoals gezegd: deze Manon, de 18-jarige dochter van Alma Mahler en de architect Walter Gropius stierf 22 april 1935 aan kinderverlamming. Dem Andenken eines Engels was daarop de reactie van Berg met zijn Vioolconcert, een postuum eerbetoon aan haar met onderliggende gedachten aan jeugd, ziekte en dood. Deze tragiek krijgt dus nog een extra dimensie doordat de componist zelf in december 1935 op 50-jarige leeftijd overleed wat haast net zo’n schok veroorzaakte in de muziekwereld als de dood van Manon bij Berg.

Slechts weinig twintigste eeuwse muziekwerken bezitten een zo ontroerend karakter. De Russisch-Amerikaanse violist Louis Krasner had al een vioolconcert bij Berg besteld. Deze onderbrak zijn werk aan Lulu om uit actuele overwegingen eerst dit concert te schrijven.

In het leven en werk gespecialiseerde musicologen hebben altijd al gespit in 's componisten cryptologische en numerologische obsessies. Ze menen in dit werk een "geheim" programma te hebben ontdekt met referenties aan Bergs maîtresse Hanna Fuchs-Robettin en met Bergs onwettige dochter, voortgekomen uit een jeugdige affaire met een dienstmeisje van de familie Berg. 

Hoe dat ook zij, dit vioolconcert heeft geen geheim programma nodig om zijn magische werking uit te oefenen. Waar het hartenbloed van het negentiende eeuwse concert bestond uit de profileringmogelijkheden van de solist, werd het na rond 1910 toen het algemene vertrouwen in het individualisme een inzinking betekende noodzakelijk om de concertvorm opnieuw te definiëren of zelfs helemaal te vervangen.

Waar bijvoorbeeld in Stravinsky’s vioolconcert de virtuositeit opnieuw wordt bepaald in termen van ‘circusisatie’ (het modebegrip uit de Parijse theaterkringen waarin hij destijds verkeerde), definieerde Berg de poëtische welsprekendheid in termen van hartzeer en protest.

Hier worden het twaalftoons systeem en de traditionele tonaliteit harmonisch gecombineerd. De componist kon niet weten dat het tevens zijn eigen laatste voltooide compositie zou worden. Het gaat hier om de ‘meest folkloristische’ twaalftoons partituur uit de muziekgeschiedenis vanwege de betrekkelijk consonante aanwezigheid van volksmelodieën uit Karinthië en het bij Bach gezongen en hier door de viool vertolkte koraal Es ist genug als treffend symbool van verlies tot slot. Het concert begint alsof de solist zijn instrument stemt tegenover het orkest, maar al gauw stijgt de spanning naarmate de muziek geagiteerder wordt. Net als in Lulu keert de componist het proces vervolgens om, waarbij de muziek vertraagt en ook verstilder wordt totdat het Bachkoraal naar binnen sluipt en de muziek in een stemming van verlies en berusting verzinkt.

In de hele twintigste eeuwse geschiedenis van het vioolconcert zal men zoals al gezegd maar weinig werken tegenkomen die zo ontroeren, al zal niet meteen iedereen de middelen waarmee dat gebeurt appreciëren. Of Berg zich realiseerde dat dit zijn zwanenzang zou worden? Er is geen twijfel aan dat dit werk een veranderende wereld vol roerigheid, nostalgie en berusting biedt.

De emoties worden tot in het slotdeel versterkt en tot op zekere hoogte beslecht door die variaties op het koraal van Bach en door de terugkeer van een kwetsbaar Karintisch volkswijsje dat voor het eerst al aan het eind van het eerste deel hoorbaar is.

 

De opnamen

 

Jammer genoeg waren zonder behoorlijk onkosten te maken weer lang niet alle opnamen beschikbaar. Jammer is dat vooral wat betreft de oudere van Szigety en Kogan bijvoorbeeld.

Het is als neveneffect weer interessant om waar te nemen hoe steeds meer dames als solist het voortouw nemen. Wat in 1976 bescheiden begon en in 1983 een vervolg kreeg met Chung, ging daarna haast eenparig versneld verder met Abel (198$, Mutter (1992), Watanabe (1993), Hirsch (1999), Van Keulen (2007), Steinbacher (2008), Weithaas (2013) en Pogostkina (2013), de eerste die voorlopig alleen op YouTube te zien en te horen is. Of dat de toekomst is?

De oudste opname van het werk door opdrachtgever Louis Krasner dateert uit 1936 en bezit een grote documentaire waarde. Krasner had het werk namelijk besteld en gaf er gedurende het ISCM festival in Barcelona 19 april 1936 – kort voor het begin van de Spaanse burgeroorlog – de wereldpremière van gegeven. Webern had zullen dirigeren, maar aarzelde of hij het aankon; Hermann Scherchen verving hem. Maar twee weken later, op 1 mei, was Webern wel van de partij voor de eerste opname.  De ooit bij Polydor op 78t. platen verschenen eerste gedocumenteerde uitvoering is gebaseerd op een BBC radio uitzending van 1 mei 1936 tijdens welke niemand minder dan Anton Webern dirigeerde. Een in meerdere betekenissen historische, uitstekend voorbereide opname waarbij men de oorspronkelijke 78-toeren bijgeluiden, ook die van het aanwezige publiek, voor lief moet nemen. Aan de nodige ruis, spetters en vervorming valt helaas niet te ontkomen. Maar daar staan een fraaie balans en opvallend goed klinkende blazers tegenover. De inbreng van de solist is intens en vloeiend.

Wat Joseph Szigeti als tweede plaatvertolker met het werk deed, onttrekt zich aan de waarneming. De realisatie door André Gertler verscheen aanvankelijk bij EMI, maar werd in een later stadium overgenomen door Hungaroton. In 1953 gold het als een nieuwe waardevolle visie, maar terugblikkend klinkt de aanpak toch te romantiserend. Opvallend genoeg zijn de beide opnamen van Yehudi Menuhin waarvan de tweede met Boulez als dirigent de meest precieze is, stilletjes afgevoerd. Onbegrijpelijk misschien, maar hoe gevoelig het spel van de solist in beide gevallen ook was, de intonatieproblemen deden afbreuk aan het eindresultaat en terecht worden de bewuste opnamen verder met de mantel der liefde bedekt.

Max Rostal was in modern repertoire een gewaardeerde specialist die met een ver bovengemiddelde interpretatie kwam, maar het resultaat is thans niet meer leverbaar. Interessanter zijn dan weer de opnamen van Christian Ferras, de ene in Genève gemaakt niet lang nadat hij daar het concours had gewonnen en kort voordat hij concertmeester van het Berlijns filharmonisch werd, de andere toen hij meer ervaring had. De eerste een precieuze uitvoering met horlogemakerprecisie door Ansermet begeleid, de tweede met een intenser expressie, maar als geheel niet sprekend en homogeen genoeg.

Voor de solo inbreng van Isaac Stern past alle bewondering, maar naast zijn toegewijde en stijlopvatting is de begeleiding door Bernstein wat te emotioneel en vettig uitgevallen. Ook de opname van Josef Suk gaat mank aan de juiste expressiviteit en zwelgt teveel in een romantiserende opvatting. Van Christian Ferras werd tijdens een optreden op het Salzburg festival met het hem goed bekende Berlijns filharmonisch orkest een mooie, wat ruw en brokkelig klinkende, niet erg uniforme opname gemaakt.

Maar daarna waren het vooral de gevoelsmatig keurig ingehouden, maar in alle opzichten overtuigende verklanking door Arthur Grumiaux en de opgelegd klassiek, ingetogen opvatting van de tere Kyung Wha Chung. Haar opname zal helaas nog maar moeilijk te bemachtigen zijn. Ook Henryk Szeryng kwam destijds op treffende wijze in de eredivisie met een  fraai afgewogen geheel.

Bij de EMI opname van Yehudi Menuhin was sprake van een interessante botsing van mentaliteiten. Een emotionele, gevoelige solist tegenover een afstandelijke, koele dirigent. Best interessant, maar niet tegen veel herhaling bestand als het om de kern der muziek gaat.

Als excuus voor de wat onevenwichtige, bij vlagen te forse lezing van Philippe Hirschhorn kan gelden dat het om een eenmalige ‘live’ happening zonder correctiemogelijkheden ging. De op zichzelf best goede versie van Edith Peinemann met een prachtig ingevoelde begeleiding van Rudolf Kempe valt helaas af omdat de radio opname door een limiter schijnt te zijn gehaald. Evenwichtiger zijn de verrichtingen van Ulf Hoelscher die alleen best wat meer initiatief had mogen nemen en doortastender had kunnen zijn.

Een meteen al dominante rol ging Itzhak Perlman die jarenlang het veld domineerde spelen. Hij voert dit concert uit met zijn bekende gulle, warmbloedige generositeit; hij is sensueel en gepassioneerd tegelijk. Voor de eigenlijk best magistrale Pinchas Zukerman is dirigent Boulez een haast te pietepeuterige, maar wel erg treffende en de orkestpartij goed typerende dirigent.

Het is altijd bijzonder om Gidon Kremer te horen omdat hij altijd een heel markant persoonlijk stempel drukt op zijn voordracht. Dat is ook hier het geval en het resultaat klinkt heel boeiend maar bij herhaling toch ook wat te zelfbewust. De opname van Oleg Kagan is een ‘live’ affaire tijdens het Bregenz Festival. De omstandigheden van opname en uitvoering waren kennelijk niet optimaal zodat deze uitgave, hoe mooi de solist het slot ook speelt, verder beter buiten beschouwing kan worden gelaten.

Nog weer wat later kwam versterking van het repertoire door Frank Peter Zimmermann die verrast met een rijk genuanceerde, kernachtige opvatting tegen de achtergrond van een begripvol orkest. Heel overtuigend dus. Volgt op enige afstand de tamelijk verinnerlijkte en poëtische, enerzijds fantasievolle, anderzijds heel gedisciplineerde Anne Sophie Mutter die heel zorgzaam wordt begeleid door Levine en die zo zorgt voor een der memorabeler versies.

In vergelijking valt Thomas Zehetmair meteen heel positief op. Hier valt eigenlijk alles perfect op zijn plaats en zijn solo en orkest ideaal geïntegreerd. Daar hoeft niet veel aan te worden toegevoegd. Voor de navolgenden was intussen een  norm gesteld en het viel niet mee zo’n gouden standaard te overtreffen. Reiko Watanabe had als grootste handicap de logge, haast lethargische, eigenzinnige begeleiding door Sinopoli. Rebecca Hirsch was het waarschijnlijk eens met dirigent Klas dat men moest oppassen voor teveel gevoelsuitingen, maar nu is het resultaat wel erg nuchter, letterlijk en dus prozaïsch uitgevallen.

De pech van de uitstekend aanvoelende, prachtig alle stemmingen registrerende, betoverende Leonidas Kavakos was dat hij het zo ongunstig trof met de begeleiding en de ‘live’ opname. Hij krijgt beslist nog een herkansing, mogelijk op RCO Live.

 Ook Vladimir Spivakov weet het bijzondere karakter van dit concert niet waar te maken in een middle of the road verklanking zonder een duidelijk eigen profiel. 

Interessanter is Daniel Hope die als een der weinigen gebruik maakt van de gecorrigeerde Jarman uitgave. Meer dan dat: de interpretatie is heel geëngageerd, fris, gevoelig en spontaan.

Eveneens heel overtuigend is hierna Arabella Steinbacher, een violiste die zich ook verder al als een bijzondere persoonlijkheid manifesteerde. Gil Shaham verleent het concert op vrij intieme schaal een scherp ritmisch profiel en nam het op in een reeks concerten uit de jaren dertig vorige eeuw met verder Barber, Britten, Hartmann en Stravinsky.

Passie schuilt genoeg in de opvatting van Renaud Capuçon, maar hij blijft  verder helaas gladjes extrovert nogal aan de buitenkant van het werk. Veel raker, sfeervoller en fijnzinniger treedt Antje Weithaas naar voren. Ze toont terloops ook veel gevoel voor de verkapte elementen Karintische volksmuziek en Weense wals. 

Ook Isabelle van Keulen leverde in Göteborg een prestatie op het hoogste niveau met een heel gevoelige voordracht die een stevige harde kern heeft.

En dan tot voorlopig slot is daar Isabelle Faust die enorm imponeert met een doorleefde, van veel ervaring getuigende en mee daardoor haast vanzelfsprekende voordracht vol markante details. Een betere integratie met het orkest is haast niet mogelijk. De soliste beschouwt haar rol als meer decoratief dan solistisch op de voorgrond of min of meer begeleidend. En die begeleiding is zorgvuldig en liefdevol. Wat kan men meer wensen?

 

Conclusie

 

Krasner met ontroerende verklanking die getuigt van een bijzondere idiomatische autoriteit zou tot de verplichte lesstof moeten behoren. Maar omdat de klank zo belangrijk is, ging bij de manlijke solisten de uiteindelijke keuze vooral tussen Perlman en Zehetmair met ietwat op het tweede plan Zimmermann en bij de dames naar Mutter, Weithaas, Van Keulen en Steinbacher die ook hoge ogen gooien. Maar de vierde dame, Faust, wint tenslotte voorlopig absoluut het pleit en kan met een gerust hart tot winnares worden uitgeroepen.

 

Discografie

 

1936. Louis Krasner met het BBC symfonie orkest o.l.v. Anton Webern. Decca/Polydor CA 8244/7 (78t.), Testament SBT 1004.

 

1945.  Joseph Szigeti met het Minneapolis symfonie orkest o.l.v. Dimitri Mitropoulos. TIM 220833-303 (2 cd’s).

 

1946. Joseph Szigeti met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Dimitri Mitropoulos. Music & Arts CD 1213, CD 1214 (4 cd’s).

 

1951. Joseph Szigeti met New York filharmonisch orkest o.l.v. Dimitri Mitropoulos. Arkadia 78583.

 

1951 Christian Ferras met  het Berlijns Radio Symfonie orkest o.l.v. Massimo Freccia. Audite 95.590.

 

1953. André Gertler met het Philharmonia orkest o.l.v. Paul Kletzki. Hungaroton HCD 31635.

 

1953. Max Rostal met het BBC Symfonie orkest o.l.v. Hermann Scherchen. Symposium SYMCD 1142/3 (2 cd’s).

 

1953. Yehudi Menuhin met het Suisse romande orkest o.l.v. Ernest Ansermet. Cascavelle VEL 2003.

 

1956. Szymon Goldberg met het Pittsburgh symfonie orkest o.l.v. William Steinberg. Music & Arts 1223 (8 cd’s).

 

1957. Christian Ferras met het Suisse romande orkest o.l.v. Ernest Ansermet. Claves 50.2516.

 

1958. Henryk Szeryng met het Pools Nationaal omroeporkest o.l.v. Jan Krenz. Preludio PHC 2148.

 

1959. Isaac Stern met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. Sony SMK 64504.

 

1960. Christian Ferras met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Joseph Keilberth. Orfeo C 838.112 B (2 cd’s).

 

1965. Josef Suk met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Karel Ancerl. Supraphon SU 3663-2, SU 1939-2.

 

1965. Leonid Kogan met het Russisch Omroeporkest o.l.v. Gennady Rozhdestvensky. Russian Revelation RV 10075.

 

1965. Salvatore Accardo met het SWF Omroeporkest o.l.v. Ernest Bour. Astrée E 7805 (4 cd’s).

 

1966. Arthur Grumiaux met het Concertgebouworkest o.l.v. Igor Markevitch. Philips 462.856-2 (2 cd’s).

 

1967. Leonid Kogan met het USSR Omroeporkest o.l.v. Jevgeni Svetlanov. Arlecchino ARL 6.

 

1968. Henryk Szeryng met het Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Rafael Kubelik. DG 439.435-2, 469.606-2, 431.740-2 (2 cd’s).

 

1968. Yehudi Menuhin met het BBC symfonie orkest o.l.v. Pierre Boulez. EMI 763.989-2, 585.562-2 (10 cd’s). 

 

1974 Philippe Hirschhorn met het Philharmonia orkest o.l.v. Uri Segal. Doremi DHR 7906/8 (3 cd’s).

 

1976. Edith Peinemann met het BBC Symfonie orkest o.l.v. Rudolf Kempe. BBC Lgends BBCL 4215-2.

 

1977. Ulf Hoelscher met het WDR symfonie orkest Keulen o.l.v. Hiroshi Wakasugi. RCA 74321-292243-2.

 

1978. Itzhak Perlman met het Boston symfonie orkest o.l.v. Seiji Ozawa. DG 413.725-2, 447.445-2.

 

1980. Josef Suk met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Vaclav Neumann. Supraphon SU 110706-2. 

 

1983. Kyung Wha Chung met het Chicago symfonie orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 411.804-2, 460.005-2.

 

1984. Pinchas Zukerman met het Londens symfonie orkest o.l.v. Pierre Boulez. Sony SMK 688331.

 

1984. Gidon Kremer met het Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Colin Davis. Philips 412.523-2, 470.531-2 (2 cd’s).

 

1984. Jenny Abel met het Moldavisch symfonie orkest o.l.v. Horia Andreescu. Bayer BR 100.183.

 

1985. Philippe Hirschhorn met het Luiks filharmonisch orkest o.l.v. Pierre Bartholomée. Cypres CYP 9605.

 

1985. Oleg Kagan met het Weens symfonie orkest o.l.v. Hans Vonk. Live Classics  LCL 143.

 

1989. Manfred Scherzer met het Dresdens filharmonisch orkest o.l.v. Herbert Kegel. Berlin Classics BC 1012-2.

 

1990. Frank Peter Zimmermann met het SWR symfonie orkest Stuttgart o.l.v. Gianluigi Gelmetti. EMI 381.771-2. 

 

1990. Nell Gotkovsky met het Sofia symfonie orkest o.l.v. Victor Yampolsky. Pyramid 13499.

 

1991. Thomas Zehetmair met het Philharmonia orkest o.l.v. Heinz Holliger. Teldec 4509-97449-2, Warner 0927-40812-2.

 

1992. Régis Pasquier met het Boedapests symfonie orkest o.l.v. Erich Bergel. Valois V 4691.

 

1992. Anne Sophie Mutter met het Chicago symfonie orkest o.l.v. James Levine. DG 437.093-2.

 

1993. Reiko Watanabe met de Staatskapel Dresden o.l.v. Giuseppe Sinopoli. Warner 0927-46737-2.

 

1999. Rebecca Hirsch met het Omroeporkest o.l.v. Eri Klas. Naxos 8.554755.

 

2001. Leonidas Kavakos met het BBC Symfonie orkest o.l.v. Donald Runnicles. BBC BBC MM 214.

 

2002. Vladimir Spivakov met Gürzenich orkest Keulen o.l.v. James Conlon. Capriccio 67.061.

 

2003. Kolja Blacher met het Mahler kamerorkest o.l.v. Claudio Arrau. DG 476.3069.

 

2003. Daniel Hope met het BBC symfonie orkest o.l.v. Paul Watkins. Warner 2564-60291-2.

 

2007. Isabelle van Keulen met het Göteborg symfonie orkest o.l.v. Mario Venzago. Chandos CHSA 5074-2 (2 cd’s).

 

2008. Arabella Steinbacher met het SWR Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Andris Nelsons. Orfeo C 778.091A. 

 

2010. Gil Shaham met de Staatskapel Dresden o.l.v. David Robrtson. Canary Classics CC 12 (2 cd’s).

 

2011. Renaud Capuçon met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Daniel Harding. Virgin 602.653-2.

 

2013. Antje Weithaas met het Stavanger symfonie orkest o.l.v. Steven Sloane. AVI 8553305.

 

2013. Alina Pogostkina met het Göteborg symfonie orkest o.l.v. David Afkham. YouTube.

 

Bewerking delen 1 en 2 Schönberg, Tarkman

 

2009. Winfried Rademacher met het Linos ensemble. Capriccio C 5135.

 

Video

 

1966. Rafael Druian met het Cleveland orkest o.l.v. George Szell. VAIA VAIDVD 4271 (dvd).

 

1992. Gidon Kremer met het Birmingham symfonie orkest o.l.v. Simon Rattle. ArtHaus 102.033 (dvd).