Verg. Discografieën

CHERUBINI: MEDEA

CHERUBINI: MEDEA

 

Afgezien van de regelmatig opnieuw geciteerde waarderende woorden van Beethoven over Cherubini is zijn werk vrijwel geheel in de vergetelheid geraakt. Zijn ouverture Anacreon en een stel requiems en missen komen nog wel eend tot uitvoering en dankzij Maria Callas en andere primadonna’s beleefde de opera Medea een vrij kortstondige renaissance. Maar zelfs dat werk, dat al in 1797 een brug sloeg tussen classicisme en romantiek leeft momenteel nog slechts voort in een ontredderde staat omdat de oorspronkelijke Franse dialogen van Médée werden verhaspeld.

 

Achtergronden

Médée beleefde zijn eerste opvoering in het Parijse Théâtre Feydeau op 13 maart 1797. In zijn oorspronkelijke vorm was het een opéra comique, dat wil zeggen een compositie met gesproken dialogen tussen de gezongen nummers. Maar voor een uitvoering in Frankfurt am Main in1855 werden die dialogen als recitatieven op muziek gezet door de dirigent/componist Franz Lachner. Toen vervolgens de opera voor het eerst in Italië op het toneel werd gebracht (30 december 1909 in de Milanese Scala) waren de bewuste teksten uit het Duits in het Italiaans vertaald door Carlo Zangarini.

Ook nu nog houden de meeste uitvoerenden die Italiaanse Lachner/Zangarini versie aan.

Medea is een heldin uit de Griekse mythologie. Ze is de dochter van koning Aeëtes van Kolchis die door haar toverkunsten verliefd werd op Jason en hem met zijn Argonauten hielp om het Gulden Vlies te bemachtigen waarbij ze haar broertje Apsyrtus opofferde. Nadat bij aankomst in Iolcus Jasons oom Pelias zijn neef het beloofde loon, namelijk de rechtmatige heerschappij, had geweigerd, nam Medea gruwelijk wraak. Ze demonstreerde Pelias’ dochters haar toverkracht door een oude ram in stukken te snijden en deze vervolgens met toverkruiden verjongd te laten herleven. Vervolgens haalde ze de meisjes over om hun vader te doden zodat ook die kon worden verjongd. Maar op het kritieke moment weigerde ze echter het verjongingsmiddel toe te dienen. Pelias’  zoon Acastus verjoeg daarop Medea en Jason uit het land; ze vluchtten naar Korinthe. Daar verstootte Jason Medea om te kunnen trouwen met de Korinthische prinses Creasa. Medea nam toen wraak op Jason door hun eigen kinderen te doden. Zij werden begraven op de Acropolis van Korinthe, in de tempel van Hera Acraea.

Met de drakenwagen van haar grootvader Helius voer ze door de lucht naar Athene, naar koning Aegeus. Wegens een poging om diens stiefzoon Theseus te vergiftigen werd Medea later uit Athene verbannen. Ze zou daarna in Aria (Perzië) zijn beland.

De wraakzuchtige Medea werd het onderwerp van tal van drama’s: van Euripides en Seneca via Corneille (1635) tot Anouilh (1946).

In het libretto van François Benoit Hoffmann begint de handeling in Korinthe waar Jason (Giasone) met hulp van de tovenares Medea en zijn Argonauten het veroverde Gulden Vlies heen hebben gebracht vanuit Colchis. Ze trouwt met Jason, die haar later verstoot. De beide kinderen die ze samen hebben worden nu opgevoed door Creonte, de koning van Korinthe.

De opera begint met het huwelijk van Jason met Glauce, de dochter van Creonte en verhaalt in drie aktes de verstoting van Medea en haar wraakakties.

 

De opnamen

Wanneer men die bewerking met zijn coupures en veranderingen accepteert dan kan de eerste volledige opname uit 1953 met de nog jonge Callas als een belangrijk document beschouwen. Zij was het die het werk wekte uit zijn Doornroosjeslaap. Ze inspireerde ook Pasolini in 1970 tot zijn Medea verfilming waarin ze ook de titelrol vervulde. De enige die ze ooit speelde, maar waarin haar imponerende trots en wraakzucht nogal onderbelicht bleven. De bravour waarmee ze in de geluidsopname het klassieke oppervlak van het werk open brak en daarna quasi psychologiserend als een soort Ortrud uit Wagners Lohengrin doordrong tot de dramatische kern van Medea’s wezen doordrong, is van bijzondere aard. Gelukkig is het materiaal van de oude Cetra lp’s uit 1953 door EMI op cd heruitgegeven. Van de geluidskwaliteit mag men natuurlijk geen te hoge verwachtingen koesteren. Succesvoller in vrijwel alle opzichten is de latere versie uit 1957, maar daar vertoonde de bezetting zwakke plekken, vooral door een onbevredigende Creonte en Neris.

Voor de rest der opnamen is treurnis troef. De Newport- en Istituto dicografica italiano opnamen zijn hier alleen op papier bekend, de Decca opname met een ook hoogdramatische, maar duidelijk minder temperamentvolle en diepgravende Jones met haar onzekere momenten in de titelrol is helaas al tijden geschrapt uit de Decca catalogus. De Weense RCA opname met veterane Rysanek behoort tot de grote onbekenden, maar heeft op papier wel de nodige potentie.

Blijft de mogelijk ook lastig verkrijgbare Hungaroton uitgave met Sylvia Sass in topvorm en een voordracht zonder hysterische overdrijvingen. Ze ontkomt niet geheel aan een paar zwakkere momenten, maar treft verder zowel de essentiële menselijkheid als de afstotelijke verschrikking van haar rol uitstekend. Naast haar zijn Luchetti als Jason, Kováts als Creonte en Kalmár als Glauce en Takács als Glauce waardige partners, al vertoont de stem van laatstgenoemde wel een scherp randje. Lamberto Gardelli houdt het ensemble beter bij elkaar dan bijvoorbeeld Serafin en de opname die de solisten tamelijk op de voorgrond plaatst, is best geslaagd.

 

Conclusie

De conclusie kan haast niet anders luiden dan dat de huidige discografische situatie rond deze opera treurig stemt. Er is dringend behoefte aan een goede, nieuwe Franse versie. Bij gebrek daaraan blijven ons slechts de op Callas zelf na gebrekkige drie (?) versies waaraan zij meewerkte met als beste alternatieven mogelijk de uitgaven van RCA en zeker die van Hungaroton.

 

Discografie

1953. Maria Callas, Gino Penno, Fedora Barbieri, Giuseppe Modesti, Enrico Campi, Angela Vercelli, Maria Amadini met het Ensemble van La Scala, Milaan o.l.v. Leonard Bernstein. Cetra LO 36 (2 lp’s), EMI 567.909-2 (2 cd’s).

 

1957. Maria Callas, Mirto Picchi, Renata Scotto, Miriam Pirazzini, Giuseppe Modesti met het Ensemble van La Scala Milaan o.l.v. Tullio Serafin. EMI 763.625-2 (2 cd’s).

 

…… . Maria Callas, Carlos Guichandut, Gabriela Tucci, Mario Petri, Fedora Barbieri, Mario Frosini, Liliana Poli en Maria Andreassi met het Ensemble van de Maggio musicale Fiorentino o.l.v. Vittorio Gui. Istituto discografica italiano IDIS 6394/5, Membran 222.388 (2 cd’s)

 

1967. Gwyneth Jones, Bruno Prevedi, Pilar Lorengar, Justino Diaz, Fiorenza Cossotto, Giovanni Foiani, Giuliana Tavolaccini en Dora Carral met koor en orkest van de Accademia di Stanta Cecilia, Rome o.l.v. Lamberto Gardelli. Decca 452.611-2v (2 cd’s).

 

1972. Leonie Rysanek, Bruno Prevedi, Lucia Popp, Nikolai Ghiuselev, Margarita Lilowa, Reid Bunger, Edita Gruberova, Laurence Dutoit met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Horst Stein. RCA 74321-79595-2 (2 cd’s).

 

1977. Sylvia Sass, Veriano Luchetti, Kolos Kováts, Klárá Takács, Magda Kalmár, József  Gregor, Veronica Kincses met het Boedapest symfonie orkest en het Hongaars omroepkoor o.l.v. Lamberto Gardelli. Hungaroton HCD 11904/5 (2 cd’s).

 

1997. Phyllis Treigle, Carl Halvorson, Thais St. Julien, David Arnold, D’Anna Fortunato, Jayne West, Andrea Matthews en John Ostendorf met het Quantannis koor en het Brewer kamerorkest o.l.v. Bart Folse. Newport NPD 85622 (2 cd’s).