Verg. Discografieën

DOHNÁNYI: VARIATIES OP EEN KINDERLIEDJE (Vergelijking)

DOHNÁNYI: VARIATIES OP EEN KINDERLIEDJE

 

De Hongaarse componist Ernö Dohnányi (1877-1960) ., tevens bekend onder zijn ineens adellijke Duitse naam Ernst von Dohnányi, was een iets oudere tijdgenoot van Kodály en Bartók. Maar in tegenstelling tot hen, bleef zijn stijl geworteld in de Oostenrijk-Duitse traditie van Brahms.

Zijn oeuvre is relatief beperkt aangezien hij zijn tijd verdeelde tussen uitvoeren - hij behoorde in het interbellum tot de grote pianisten - dirigeren, doceren en componeren. Maar het omvat wel vrij belangrijke symfonieën, concerten en kamermuziek. 

Voor W.O. II was hij een sleutelfiguur in het Hongaarse muziekleven, maar aan het einde daarvan moest hij vluchten na beschuldigingen door het communistische regiem wegens landverraad. In 1944 was hij namelijk naar Oostenrijk gegaan nadat hij jarenlang zijn Joodse collega’s had gesteund. De rest van zijn leven woonde hij in Florida.

 

Achtergronden

 

Hoewel Dohnányi’s muziek in het algemeen vasthoudt aan de ernst van de romantische traditie, is zijn bekendste werk een parodie. In 1914 schreef hij de Variaties op een kinderliedje op. 25 voor piano en orkest.

In dit werk neemt hij een loopje met allerlei muzikale aspecten via een van de onschuldigste kinderliedthema’s die bestaan en dat uit 1774 dateert. In het Nederlands bekend als ‘Altijd is Kortjakje ziek’ in het Frans als ‘Ah vous dirai-je, maman’ (waarop Mozart ook variaties schreef). In het Engels en Duits is het bekend als het kerstliedje ’Twinkle, twinkle, little star’ c.q. ‘Morgen kommt der Weihnachtsmann’, in de V.S. als ‘The alphabet song’. 

Zelf zei de componist over dit werk, dat hij het had geschreven ‘om mensen met gevoel voor humor te plezieren en tot ergernis van anderen’.

Het werk bestaat uit het thema, twaalf variaties en een coda. Dat ziet er op papier niet erg spiritueel uit. Des te verrassender is de praktische uitwerking.

Zoals Kodály’s Hary Janossuite begint met een orkestrale niesbui (waarna de verhalen absoluut waarheidsgetrouw moeten zijn), zo begint Dohnányi met een omineus zwaarwichtige maestoso inleiding vol dreiging. Na een korte pauze volgt een luid akkoord van het orkest, weer een korte pauze en dan zet de piano kleintjes het thema in, makkelijk in C-groot. Dan volgen de twaalf variaties met in nr. 3 verweven flarden uit het Pianoconcert nr. 2 van Brahms, als wals in nr. 7, in nr. 9 als duistere ’Tovenaarsleerling’ variatie, daarop in marsvorm en in de langste, nr. 10 als passacaglia (met een buiging naar Brahms IV). Met een speels fugato eindigt het stel variaties. Kenners van Reznicek’s Ouverture Donna Diana zullen even verrast opkijken. Zo lijkt de componist telkens meteen ook een loopje te nemen met collega’s.

 

De opnamen

 

Het aantal daarvan is beperkt en overzichtelijk. Bij de langzamerhand historische uitgaven is uiteraard vooral het tweetal van Ernö Dohnányi zelf interessant. Eén keer is hij als solist, één keer als dirigent actief. Wat Fabienne Jacquinot presteert is aardig, maar klinkt matig. Ook de opname van Cyril Smith beklijft nauwelijks.

Meer de moeite waard wordt het pas met Julius Katchen. Merkwaardig genoeg nam hij het werk binnen vijf jaar tweemaal met hetzelfde orkest en dezelfde dirigent op. Destijds waren dat de aantrekkelijkste versies, intussen is hun glans wat verbleekt.

Vooral geestig is de door zijn schoonvader begeleide Victor Aller, jammer dat de opname niet wat beter klinkt. In tegenstelling hiermee klinkt Earl Wild juist wat te grof en ziet hij de humor van de situatie onvoldoende in. Cristina Ortiz kan er goed mee door, maar strandt toch gauw in vergelijking met de besten. Bijzonder is Béla Siki, alleen al omdat hij bij de componist studeerde. 

De beide Hongaren, István Lantos en András Schiff tonen een goed gevoel voor het idioom, maar hadden wat assertiever mogen zijn. Maar het is een genoegen ze zo fijnzinnig te horen spelen. De opname van Arthur Ozolins was niet voorhanden. Mark Anderson kunnen we als gepast solist gauw vergeten. Goed, maar geen moment bijzonder is wat de Engelse Valerie Tryon ten gehore brengt.

Blijven over de Oezbeek Elder Nebolsin die verrassend leuk naar voren komt en voor de beste goedkope recente uitgave zorgt en Howard Shelley die beter dan de meeste anderen de techniek en het charisma heeft om de muziek te laten sprankelen en die gelukkig ook door Bamert volmaakt wordt begeleid.

Vreemd is tenslotte dat Martin Roscoe op vier cd’s voor Hyperion ‘de complete pianowerken’ van Dohnányi opnam, inclusief beide pianoconcerten, maar dat daarbij dit variatiewerk niet te vinden is. 

 

Conclusie

 

Wat ook de persoonlijke keuze is, het beste vaart men op het kompas van Shelley.

 

Discografie

 

1931. Erno von Dohnányi met het Londens symfonie orkest o.l.v. Lawrence Collingwood. EMI 217.575-2 (22 cd’s)

 

1952. Fabienne Jacquinot met het Philharmonia orkest o.l.v. Anatole Fistoulari. Naxos 9.80781.

 

1953. Cyril Smith met het Philharmonia orkest o.l.v. Malcolm Sargent. Guild GHCD 2420.

 

1954. Julius Katchen met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Adrian Boult. Decca  456.859-2, 458.361-2 (2 cd’s), 475.7221 (8 cd’s)

 

1956. Victor Aller met het Concert Arts symfonie orkest o.l.v. Felix Slatkin. World record club STE 293.

 

1956. Erno von Dohnányi met get Royal philharmonic orkest o.l.v. Adrian Boult. Praga DSD 250231.

 

1956. András Schiff met het Chicago symfonie orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 417.284-2, 476.6771.

 

1959. Julius Katchen met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Adrian Boult. Decca 458.361-2 (2 cd’s), 483.0356 (36 cd’s)

 

1962. Earl Wild met het Philharmonia orkest o.l.v. Christoph von Dohnányi. Chessky CD-13.

 

1975 Cristina Ortiz met het Philharmonia orkest o.l.v. Kazuhiro Koizoumi. EMI 264.319-2.

 

1976 Béla Siki met het Seattle symfonie orkest o.l.v. Milton Katims. Brilliant Classics 95300.

 

1980. István Lantos met het Boedapest symfonie orkest o.l.v.      György Lehel. Hungaroton HRC 121.

 

1989. Zoltán Kocsis met het Boedapest festival orkest o.l.v. Ivan Fischer. Philips 422.380-2, 446.472-2, Hungaroton HCD 31362.

 

1992. Arthur Ozolins met het Toronto symfonie orkest o.l.v. Mario Bernardi. CBC SMCD 5052.

 

1994. Mark Anderson met het Hongaars Staats symfonie orkest o.l.v. Adam Fischer. Nimbus NI 5349.

 

1998. Howard Shelley met het BBC filharmonisch orkest o.l.v. Matthias Bamert, Chandos CHAN 9733, CHAN 10906.