Verg. Discografieën

DVORAK: RUSALKA

DVORAK: RUSALKA

 

Dvoraks opera is een van de werken op het Ondine/Melusine thema van een waternimf die verliefd raakt op een menselijk wezen om zo een eigen ziel te verwerven en als ze door haar geliefde wordt verlaten die minnaar te doden.

 

Achtergronden

Undine is een vooral in de Duitse romantische literatuur veelvuldig voorkomend en als bovennatuurlijk voorgesteld wezen, een watergeest met het uiterlijk van een verblindend mooie vrouw. Het feit dat ze geen ziel heeft en deze alleen door het huwelijk met een mens kan verkrijgen, brengt haar ertoe de geliefde van een ridder te worden. Als deze haar ter wille van een andere vrouw verlaat, doodt zij hem met een kus.

De oudste overlevering van het motief is te vinden in een veertiende eeuws gedicht dat een overeenkomstig verhaal over het Zuidduitse geslacht Von Stauffenberg bevat. Ondine had nog een Frans nichtje in de persoon van Mélusine, ook zo’n geheimzinnige waternimf, dochter van een fee en een koning, die zo graag onder de mensen wil leven zonder haar identiteit prijs te geven. Ze ondergaat lust en leed van de sterflijken en geeft er tenslotte de voorkeur aan om als watergeest verder te leven.

Deze Melusine is van ietwat andere afkomst dan de Duitse Ondine. Ze duikt eveneens in de veertiende eeuw op in de Franse sagenwereld. Ditmaal is ze een meermin die door haar huwelijk met graaf Raimond de Poitiers de stammoeder van het geslacht Lusignan zou zijn.Toen de graaf haar in haar ware gedaante verraste, verdween ze met een luide kreet. Sindsdien verscheen ze als het geslacht Lusignan werd bedreigd drie dagen tevoren, luid klagend en in rouwgewaad op de toren van het stamslot in Poitou.

Jean d’Arras bewerkte de sage in proza tot de Roman de Mélusine (1393). Een latere druk werd door Gheraer Leeu uit Antwerpen als  de Historie van Melusijnen ende van haren geslachte als vrije bewerking van Arras’ stof uitgegeven in 1491. De Franse berijming van Couldrette (1401) werd in 1456 door Thüring von Ringoltingen uit Bern in Duits proza bewerkt (1474). Latere bewerkingen maakten Hans Sachs (1556) en Jakob Ayrer (1598). Ludwig Tieck hernam de stof in 1800 (Melusine), Grillparzer schreef in 1833 het libretto voor Conradin Kreutzers opera Melusine. In de romantiek was het thema erg ‘in’. Zo maakte bijvoorbeeld Moritz von Schwind een beeldverhaal op basis van deze stof. Curieus genoeg gebruikte Wagner ook het Melusinethema als ‘Wellenmotiv’ in zijn Ring des Nibelungen.

Waarom gaat het hier in wezen?

Ondine en Melusine, die fabelwezens die zo verlangden naar een menselijk bestaan zijn in verschillende muzikale gedaanten verschenen, bij voorkeur natuurlijk in opera’s. Ze spraken Duits in werken van dat genre van Ernst Theodor Amadeus Hoffmann en  Albert Lortzing, Tsjechisch bij Antonin Dvorak en Russisch bij Dargomizky en Tschaikovsky.

Monddood gemaakt, maar niettemin volop aanwezig zijn ze in een ouverture van Mendelssohn het ballet van Henze, een Fluitsonate van Reinecke en een pianostuk van Chaminade.

In wezen gaat ook het libretto van Jaroslav Kvapil (1868-1950), de destijds eerste regisseur van het Praagse Nationaaltheater, terug tot het libretto van De la Motte – Fouqué, maar hij gaf er een specifiek Boheemse sprookjesdraai aan.

Dvorak maakte van het gegeven een “lyrisch sprookje” met symbolistische trekken. Het werk uit 1901 heeft een sterk symbolisch, hoogromantisch, met de natuur verbonden karakter en geld in Praag nog steeds als nationalistische opera.

Rusalka, de najade van een meer, laat zich uit liefde voor een prins door een heks omtoveren in een menselijk wezen al betekent dit wel dat ze niet kan praten. De prins beantwoordt haar liefde, maar realiseert zich dat hij menselijke passie mist. Een vreemde prinses verleidt hem, maar zijn verlangen naar Rusalka brengt hem naar het meer, waar hij haar vindt, door haar wordt gekust en zij vervolgens sterft, doch eeuwig voortleeft om zonder happy end mensen tot het noodlot te verleiden. Het bekendste fragment uit deze opera is Rusalka’s ‘Lied aan de maan’.

 

De opnamen

Van de eerste Tsjechische opname die in 1961 door Zdenek Chalabala voor Supraphon werd opgenomen, is geen exemplaar meer beschikbaar. Jammer, want met name Eduard Haken was een fameus vertolker van de watergeest: robuust, maar ook vriendelijk en mild. Ivo Zedek was ten tijde van de opname midden dertig en op zijn best met eveneens vurige en tere trekken in zijn voordracht. De Rusalka van Milada Subrtova is ook uit het juiste hout gesneden: gevoelig, charmant maar ook teer met een zweem pathos. De Slavische traditie van het lijden om het lijden krijgt hier speciale aandacht. De directie van de kort na het ontstaan van deze opname overleden Chalabala doet uitermate sympathiek aan.

De tweede Tsjechische opname wordt geleid door Vaclav Neumann die met Gabriela Benacková-Cápova beschikte over een glorieus zingende Rusalka, gul van stem, lenig en met een fraai legato. Haar ‘Lied aan de maan’ bezit toverkracht. Richard Novak is een nogal bruuske, maar welwillende watergnoom, Wieslaw Ochmann een vurige prins en Vera Soukupová een voortreffelijk dreigende waterheks. De stem van beide dames heeft wel een uitgesproken Slavisch karakter. Neumann beheerst dit idioom voortreffelijk en zorgt voor prachtige ondersteuning. Het lijkt zelfs haast wel of de belangrijkste dramatische ontwikkelingen zich in het orkest afspelen. Ook de door Supraphon geleverde klank verdient veel lof.

De ooit in een goedkope aanbieding gelanceerde Joegoslavische uitvoering van Rahbari op Koch Discover International, die bovendien aan twee in plaats van drie plaatjes genoeg had, lijkt op papier aantrekkelijk, maar valt in de praktijk erg tegen. Op tenor Coppola als prins na zijn alle zangers nogal inferieur tot onvoldoende, is ook de orkestinbreng teleurstellend (vergelijk slechts het Voorspel met de andere opnamen!) en klinkt de opname vaag. Snel vergeten dus maar.

Van de diverse cd opnamen van het werk is die met Renée Fleming in de hoofdrol  veruit de mooiste. Als momenteel nauwelijks een ander zingt zij deze rol heel teer en hartverwarmend. Ben Heppner met zijn krachtige, zowel ‘heldische’ als lyrische tenor is volmaakt bezet als de prins. Ook Franz Hawlata als de watergeest en Dolora Zajick als de heks Jeziba zijn voortreffelijk bezet. Naar behoren zijn verder de kleinere rollen ingevuld. Weer horen we het Tsjechisch filharmonisch orkest, nu onder de leiding van in de muziek uit die wereld doorknede Charles Mackerras, die Mackerras voldoende typisch Tsjechische kruiden aanlevert in een verder door lichtelijk Wagneriaanse ondertonen gekenmerkte begeleiding en de opname is superieur.

 

In beeld en geluid

Natuurlijk is Rusalka een opera die liefst meteen gezien moet worden. Geen wonder dat verlangend kon worden uitgezien naar een beeldopname van haar in de titelrol. Die is er nu dankzij de registratie van een voorstelling van de Franse Nationale Opéra uit 2002, waaraan ook enige solisten van die Decca opname meewerken. Alleen Ben Heppner als prins is vervangen door Sergei Larin met zijn heldere, Slavisch getinte tenor. Fleming zingt hier even betoverend als op Decca en dirigent James Conlon doet vrijwel niet onder voor Charles Mackerras. Deze ‘live’ opname heeft ten opzichte van de cd studio-opname het voordeel, dat Fleming meer in haar rol leeft, wat vrijer ageert, warmer klinkt, maar wat minder vocale discipline toont. De overige rollen zijn naar behoren ook uitstekend ingevuld met vooral veel waardering voor Larissa Dyadkova (heks), Frans Hawlata (watergeest) en Eva Urbanová (vreemde prinses). We krijgen zelfs de oude Michel Sénéchal nog te zien en te horen als boswachter.

Tot zover louter lof en waardering. Een groot bezwaar vormt wel – weer! – de volkomen onromantische, nuchtere, erg prozaïsche en sfeerverpestende entourage en aankleding van Robert Carsen met moderne kostuums van Michael Levine: bijvoorbeeld de prins in een flodderig wandelpak met ordinaire winterjas en slappe deukhoed, de heks surrealistisch tegen een rechtop staand bed, de watergeest met een ziekenfonds brilletje. De hele geschiedenis lijkt zich af te spelen in kale ruimtes of een grote, onvriendelijke hotelkamer. Dat doet danig afbreuk aan de in muzikaal opzicht zo fraaie presentatie.

 

Discografie

Milada Subrtova, Eduard Haken, Marie Ovcacjkova, Ivo Zidek e.a. met koor en orkest van het Praags Nationaal theater o.l.v. Zdenek Chalabala. Supraphon SU 0013-2 (2 cd’s). 1961

 

Renée Fleming, Ben Heppner, Franz Hawlata, Dolora Zajick, Eva Urbanová, Ivan Kusjner e.a. met het Kühn koor en het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Charles Mackerras. Decca 460.568-2 (3 cd’s). 1998

 

Gabriela Benackova, Wieslaw Ochman, Richard Novak, Vera Soukoupova e.a. met het Tsjechisch filharmonisch koor en –orkest o.l.v. Vaclav Neumann. Supraphon 10.3641-2 (3 cd’s). 1982

 

Ursula Füri-Bernhard, Maria Rocsa, Nelly Boschkova, Walter Coppola e.a. met het Kovacic koor en het Zagrebs filharmonisch orkest o.l.v. Alexander Rahbari. Koch Discover DICD 920472/3 (2 cd’s). 1997

Video

Renée Fleming, Larissa Diadkova, Franz Hawlata, Sergei Larin, Eva Urbanová, Michel Sénéchal e.a. met koor en orkest van de Parijse Opéra o.l.v. James Conlon. Regie: Robert Carsen. TDK DVOPRUS. 2002 (dvd).