Verg. Discografieën

DEBUSSY: STRIJKKWARTET

 

DEBUSSY: STRIJKKWARTET

 

Soms zou men menen dat componisten vaak koorts hebben. Als ze dan desondanks werken, wordt het resultaat daardoor beïnvloed. Toen Debussy en Ravel zich kort, maar onafhankelijk van elkaar en dus na elkaar met de Duitsachtige vorm van het strijkkwartet bezighielden, schijnen ze door koorts bevangen te zijn geweest. In elk geval klinkt de muziek daarnaar. Dat het er juist daardoor om gaat de structurele rijkdom bloot te leggen, is de opgave van het strijkkwartet dat zich aan deze muziek waagt.

 

Achtergronden

 

Aan het begin van de jaren 1880 werd Debussy geadopteerd door de mecenas van Tchaikovsky, Madame Nadia von Meck voor wie hij zijn Pianotrio en Nocturne en scherzo voor cello en piano schreef.

Al jong kon hij een goede start als componist maken nadat hij de Prix de Rome had gewonnen, maar het duurde wel een poos voordat hij een eigen stil had ontwikkeld. Zijn genie dat later voor een ware revolutie in de muziekwereld zorgde, kam volledig tot bloei met zijn Prélude à l’après midi d’un faune in 1894. Het strijkkwartet ontstond als opus 10 een jaar eerder en had zijn artistieke rijpheid al aangetoond.

De reden waarom Debussy besloot om op vrij jeugdige leeftijd al een kwartet te componeren was waarschijnlijk om zijn eigen capaciteiten aan te tonen in een genre dat sinds Beethoven werd geacht tot de moeilijkste te behoren. Een andere reden zou hebben kunnen zijn dat de presentatie van een werk tijdens een door de Société nationale de musique een wezenlijke voorwaarde vormde om in de Franse muziekwereld te worden erkend. Vaak werden nieuwe kamermuziekwerken daar voorgesteld. Terzijde zij opgemerkt dat ook de presentatie van de strijkkwartetten van Franck in 1890 en d’Indy in 1891 de weg baanden voor meer in dit genre.

Eerdere pogingen van Debussy op het gebied van de kamermuziek waren niet erg succesvol, maar tegen de tijd dat hij zijn enige Strijkkwartet in 1892 begon en voltooide  begin 1893 voltooide was hij volledig meester over het medium. De première werd 29 december 1893 gegeven door het Ysaÿe kwartet.

Menige concertganger schijnt destijds verbijsterd te zijn geweest door de nieuwe, gedurfde harmonische vondsten. Gelukkig waren er verschillende componisten, waaronder Dukas, en critici die het werk meteen op waarde schatten. Dukas schreef in mei 1894 een recensie over het werk die de volgende passage bevatte: 

“De vorm is buitengewoon vrij, maar alles is duidelijk en precies gestructureerd. De melodische essentie van het werk is bondig maar rijk genuanceerd…. De harmonie is uitermate gedurfd, maar geen moment aangenaam om te horen of onsamenhangend”.

De partituur werd in 1894 door Durand gepubliceerd. Bij die gelegenheid kreeg het werk dus het opusnummer 10, maar achteraf blijkt dit het enige werk uit Debussy’s oeuvre te zijn dat een opusnummer meekreeg. De partituur rept ook van ‘nr 1’ wat de suggestie wekt dat Debussy nog meer kwartetten wilde schrijven. Daarvan is echter nooit iets geworden.

Misschien kan het werk op het punt van polyfone techniek en structurele strengheid niet opnemen tegen vroegere werken van andere beroemdheden, maar het succes is er niet minder om. De synthese van de verschillendste elementen zoals kerktoonaarden, zigeunermuziek, Javaanse gamelan en de stijlen van componisten uit zijn naaste omgeving als Massenet en Franck maakte er mede iets bijzonders van. Ook wordt gebruik gemaakt van de door Franck gepropageerde cyclische vorm.

Het beginthema van het eerste deel – Animé et très décidé – staat in g-klein en is in 4/4 maat; het zorgt voor het basismateriaal van alle vier de delen van een werk waarin ritme de voorrang krijgt boven de harmonische en melodische aspecten.

Die kwaliteit is heel opmerkelijk in het scherzo – Assez vif et bien rythmé – ook in g, maar nu in 6/8 waar de ontwrichtende combinatie van pizzicato en strijken het soort verwarring schept dat het voor de luisteraar nodig maakt om zich meer op de textuur dan op de lineaire vorm te concentreren.

Het derde deel – Andantino, doucement expressif – is in D en ook weer 6/8, geschreven in driedelige liedvorm. Het middengedeelte is in 3/8 en hier speelt de altviool even de hoofdrol.

Het vierde deel begint Très modéré in 4/4 en gaat dan over in een Trés mouvementé et avec passion weer terug in g, maar nu in 2/2. Het valt niet moeilijk hierin een vrije sonatevorm te ontdekken.

 

De opnamen

 

Echt historisch zijn de opnamen van het Pro Arte-, Capet-, Calvet- en Parrenin kwartet. Het is nuttig daar terloops kennis van te nemen, maar niemand zal ze nog met prioriteit op de verlanglijst zetten.

Als steeds is helaas ook veel mooi materiaal ingetrokken en niet of slechts moeilijk te verkrijgen. Beide Denon opnamen zijn in Europa waarschijnlijk vervlogen. Jammer voor het Nuovo quartetto en het Carmina kwartet  Dat geldt het pijnlijkst voor de Erato opnamen van het Keller- en vooral het Via Nova kwartet, maar op andere labels ook het Amati-,  Medici- en Tokio kwartet. Wie de lange discografische lijst doorloopt en probeert of al het vermelde materiaal nog in de handel is, zal wel op meer teleurstellingen stuiten.

Van de oudere opnamen laat die van het Stuyvesant kwartet duidelijk horen hoe het niet moet: zoetelijk, lichtelijk chaotisch en zonder doel of richting.

Het Italiaans kwartet zorgde voor twee lang als ‘klassiek’ en maatgevend geldende opname. De oudste, voor EMI heeft intussen zijn houdbaarheidsdatum wel overschreden, maar de nieuwere legt nog steeds veel gewicht in de schaal. Het ensemble verkeerde in zijn beste jaren en speelt hier heel spontaan en laat bovendien Debussy’s wendingen van richting en stemming fraai horen. Prachtig zijn ook de luchtige gratie en het gevoel van verwondering dat hoorbaar wordt. Hooguit mankeert het wat aan het laatste beetje finesse.

Aan het heel doelgericht, virtuoos en geconcentreerd spelende Juilliard kwartet heb ik uit de lp tijd de beste herinneringen. Gelukkig zijn beide opnamen van het Amerikaanse kwartet mooi verdoekt en nog beschikbaar.

Tsjechië, land der strijkkwartetten, is op zijn best vertegenwoordigd door het enthousiast en gretig spelende Vlach kwartet dat langzamerhand wel klankmatig te lijden heeft onder de oudere opnamekwaliteit.

DG heeft altijd sterke troeven gehad wat Ravels kwartet betreft. Dat begon met een voor een Duitse ensemble onverwacht stijlvolle uitvoering door het met flair en virtuoos spelende Melos kwartet, vol tonale schoonheid, volmaakt qua ensemble en fluwelig van toon met een uitgesproken dichterlijke inslag. Het ensemble heeft een precies analyserende stijl. Of die opname nog verkrijgbaar is lijkt dubieus/. Jaren later volgde het Amerikaanse Emerson kwartet met een technisch prachtig verzorgde, maar expressief wat bloedarme lezing. Het op één na beste wat DG leverde, is te danken aan het toen met jeugdig elan spelende Hagen kwartet. De opvatting neigt naar het neoklassieke.

Dat het – hoe mooi het kwartetspel qua homogeniteit en techniek ook is – aan de vereiste Gallische sfeer kan ontbreken, toont het Borodin kwartet aan. Ook het Alban Berg- en Orford kwartet wisten zich hier niet optimaal te profileren. De Alban Bergs werden wel enigszins overdreven in EMI’s reeks Great Recordings of the Century heruitgebracht. Het spel is wel prachtig en verleidelijk, maar klinkt ook wat bestudeerd en niet erg spontaan.

Het bijzondere van het Cleveland kwartet is dat het viertal musici speelt op Stradivarius instrumenten die ooit in het bezit van Paganini waren. In hoeverre dat invloed heeft op de uitvoering blijft een onbeantwoorde vraag. Duidelijk is wel de bijzonder warme toon en de volle toon. De muziek komt vitaal en fris tot klinken wat een voordeel is bij deze avontuurlijke muziek. De thematische ideeën komen logisch uit elkaar voort. Een pre voor wie daarop is gesteld.

In 1983 maakte het uit István Párkányi, Heinz Oberdorfer, Ferdinand Erblich en Stefan Metz bestaande Orlando kwartet een opmerkelijke en respectabele opname die met het Philips label ten onder ging. Sic transit gloria. De vier musici hadden naast hun kwartetwerk ter wille van hun bestaanszekerheid plaatsen in Nederlandse orkesten. Na opheffing van hun ensemble bleven vooral pedagogische initiatieven en natuurlijk de waardevolle Strijkkwartet academie van Stefan Metz plus het nuttige Orlando Festival.

Párkányi stichtte daarna onder eigen naam een nieuw kwartet dat een onbekende eigen opname maakte.

Het Roemeense Ad Libitum kwartet levert een vrij provocerende vertolking af door het accent te leggen op de polarisatie van de tonale en melodische inhoud. De toon is haast voortdurend te fluwelig

Enigszins exotisch van herkomst, maar best de moeite waard is wat het Australisch kwartet laat horen: een oorstrelende, serieuze, energieke en warmbloedige verklanking

Het Spaanse Cuarteto Casals won in 2000 in Londen een internationaal strijkkwartet concours en zet een mooie, heel expressief dichterlijke interpretatie neer, mild overpeinzend in het langzame deel, bijtend fel in het scherzo en sprankelend in de finale. De Spaanse tak van Harmonia Mundi zorgde voor een mooie registratie. Best de moeite waard dus.

Gaan we naar Frankrijk voor het Quatuor Ebène dat soms ook in beeld voorbij komt bij Mezzo. Of het aan de Franse achtergrond, de volledige vertrouwdheid met het specifieke idioom ligt? Zeker is in ieder geval dat de uitkomst van hun spel op het allerhoogste niveau landt. Het zit hem in details die meesterlijk zijn uitgewerkt en geplaatst, om de nuancen, de plotselinge sfeerwisselingen, de logische, heel vloeiende verwerking van het materiaal. Het lijkt wel haast improviserend en verhoogt de spanning.

Onstuimig gaat het Lindsay kwartet te werk. Bij voortduring doet dat ietwat overdreven aan. Het beste slaagden de hoekdelen, de centrale delen vallen daarentegen wat af. 

Een genoegen is het ook om naar het eveneens toen de opname werd gemaakt jonge Belcea kwartet te luisteren. Het maakt een welverdiende vliegende start  met zijn frisse aanpak en speelde in Ravel hoge troeven uit. Opvallend zijn bijvoorbeeld de kruisritmen en subtiel uitgewerkte details, in het langzame deel de blijken van nostalgie. Iets meer expressieve vrijheid had men zich wel mogen gunnen.          De kristalheldere opnamekwaliteit draagt veel aan het succes bij.

Bij alle warmbloedigheid en precisie legt het Ysaÿe kwartet ook de nodige dramatiek in de realisatie. De geluidskwaliteit heeft vrijwel studiokwaliteit. Het pizzicato deel is tamelijk losjes, nogal romantisch opgevat. Vermeldenswaard als tot de beteren en interessanteren behorend is ook het goede Chiligirian kwartet. Vergeleken daarmee opereert het Alcan kwartet op de grens van oppervlakkigheid. Ietwat geforceerd ageren de leden van het Auryn- en Acies kwartet.

Of de Polen van het Szymanowski kwartet door hun afkomst een handicap hebben? Hun Ravel klinkt nogal terughoudend en sprankelt niet echt. Ook ontbreekt het teveel aan concentratie en drama. De droge akoestiek van de opnameruimte versterkt die negatieve kanten nog.

In EMI’s Debuutreeks treffen we het Chinese Formosa kwartet aan. Kwaliteiten heeft het zeker, maar de benadering van Debussy klinkt nogal uiterlijk, oppervlakkig. Ook het Orpheus kwartet is wel eens in beteren doen te horen dan hier.

Waaraan het ligt is niet zo makkelijk vast te stellen, maar in vergelijking met de beste andere opnamen klinkt het Dante kwartet wat kaal. Ook de koele aanpak zal daarbij een rol spelen. Het scherzo klinkt wat tam en het geheel is weinig verrassend. Beter, subtieler, maar enigszins wisselend in concentratie zijn de spelers van het Kodály kwartet

Als de naam Arcanto kwartet velen nog weinig zegt, zal menigeen verheugd reageren wanneer men weet dat het ensemble bestaat uit Antje Weithaus, Daniel Sepec, Tabea Zimmermann en Jean-Guihen Queras. Dat – een stel individuele sterspelers - hoeft op zichzelf geen garantie voor de hoogste kwaliteit te zijn, maar zoals veel vroeger bijvoorbeeld bij Casals in Prades en Perpignan al bleek, het kán tot verbluffend mooie resultaten leiden. De vier zich keurig in een homogeen geheel voegende persoonlijkheden hebben inderdaad wat bijzonders te bieden. Hier pakt de persoonlijke ervaring, gevoegd bij veel stilistisch inzicht uitstekend uit. Instinctief worden onopvallende, maar mooi in het totaalconcept passende persoonlijke accenten geplaatst. Een lyrische expressie en een dichterlijke welsprekendheid vallen het meest op naast coloristische finesse. Heel overtuigend.

Het uit Nederlands-Engelse deelnemers, namelijk door Xander van Vliet, Marije Ploemacher, Simone van der Giessen en Nathaniel Boyd gevormde Navarra kwartet liet in Monmouth tijdens een optreden de opnamespullen van het nog onbekende label Sonimage meedraaien. Het resultaat mag gehoord worden. De uitvoering getuigt namelijk van veel en de juiste verbeelding, de toon is specifiek licht-Frans en ademt verder een volkomen idiomatische geest. Louter lof dus en opnieuw valt positief op hoezeer in jongere kwartetten gelukkig en eindelijk de invloed van geweldige musiciennes steeds groter wordt.

 

Conclusie

 

Met de koppelingen – bij voorkeur met kwartetten van Ravel en Fauré – is hier geen rekening gehouden omdat het hier primair om Debussy gaat. 

Wat blijft tenslotte samen met de oudere opnamen van het Italiaans-, Juilliard- en Melos kwartet aan waardevolle nieuwere opnamen over? Zeker het Hagen kwartet en het Belcea- en Arcanto kwartet. Maar de erepalm gaat met minieme voorsprong naar Ebène.

Maar beluister vooral ook het verrassend goede Navarra kwartet eens.

Wie een vervreemdende ervaring op het hoogste niveau wil ondergaan, moet het Aurelia saxofoonkwartet als extra kiezen.

Ook de reductie voor twee piano’s is voor een keer interessant.

 

Discografie

 

1933. Pro Arte kwartet. Biddulph LAB 105, Andante AND 2970 (4 cd’s).

 

1951. Stuyvesant kwartet. Bridge BRIDGE 9137.

 

1952. Italiaans kwartet. Urania URN 22.278.

 

1953. Boedapest kwartet. Sony MPK 44843.

 

1954. Italiaans kwartet. EMI 574.792-2.

 

1959. Vlach kwartet. Supraphon SU 03461-2.

 

1960. Juilliard kwartet. Testament SBT 1375, Sony SMK 62708.

 

1961. Végh kwartet. Orfeo C 361941 B.

 

1962. Borodin kwartet. BBC Legends BBCL 4063-2.

 

1965. Italiaans kwartet. Philips 454.020-2, 464.699-2, 420.894-2.

 

1967. Deens kwartet. Valois V 4409.

 

1969. Via Nova kwartet. Erato ECD 71572.

 

1971. Orford kwartet CBCPSCD 2020.

 

1971. LaSalle kwartet. DG 435.589-2.

 

1972. Talich kwartet. Calliope CAL 9893, CAL 3893/4 (2 cd’s).

 

1979. Melos kwartet. DG 419.750-2, 479.0056 (9 cd’s).

 

1983. Orlando kwartet. Philips 411.050-2, 422.837-2.

 

1983. Chilingirian kwartet. Classics for Pleasure CFP 4652.

 

1984. Alban Berg kwartet. EMI 747.347-2, 567.550-2, 085.202-2.

 

1984. Emerson kwartet. DG 427.320-2.

 

1984. Enescu kwartet. Forlane UCD 16521.

 

1985. Nuovo quartetto. Denon 33C37-7830.

 

1985. Cleveland kwartet. Telarc CD 80111.

 

1985. Viotti kwartet. Pierre Verany PV 786.102.

 

1986. Fairfield kwartet. Helios CDH 88018.

 

1987. Travnicek kwartet. Opus 93512035.

 

1987. Medici kwartet. Nimbus NI 5389, NI 5077.

 

1988. Kodály kwartet. Naxos 8.550249.

 

1988. Tokio kwartet. RCA 09026-62552-2.

 

1989. Borodin kwartet. Virgin 791.077-2, Melodiya SUCD 1000040, CD 1001973.

 

1989. Juilliard kwartet. Sony SK 52554.

 

1989. New World kwartet. Innovative MCD 17.

 

1990. Raphael kwartet. Globe GLO 5039.

 

1991. Ysaÿe kwartet. Decca 430.434-2.

 

1992. Carmina kwartet. Denon CO 75164.

 

1992. Orpheus kwartet. Channel Classics CCS 3892.

 

1992. Simon kwartet. Pavane ADW 7288.

 

1993. Alcan kwartet. Analecta FL 23019.

 

1993. Vogler kwartet. RCA 09026-061816-2.

 

1993. Keller kwartet. Erato 8573-89231-2, 4509-96361-2.

 

1994. Tokyo kwartet. RCA 09026-62552-2.

 

1994. Euridice kwartet. Vanguard 99063.

 

1994. Parisii kwartet. Valois V 4730.

 

1993. Hagen kwartet. DG 437.836-2.

 

1994. Lindsay kwartet. ASV CDDCA 930. 

 

1995. Medici kwartet. Koch 36436-2 (2 cd’s).

 

1997. Orion kwartet. Delos DE 3167 (3 cd’s).

 

1998. Vertavo kwartet. Simax PSC 1201.

 

1999. Ad libitum kwartet. Naxos 8.554722.

 

1999. Klenke kwartet. Extraplatte EX 389-2.

 

1999. Rosamonde kwartet. Pierre Verany PV 700029.

 

1999. Sigiswald, Veronica, Sarah en Wieland Kuijken. Arcana A 303.

 

1998. Vertavo kwartet. Simax PSC 1201.

 

2000. Belcea kwartet. EMI 574.020-2.

 

2003. Auryn kwartet. Tacet D 118.

 

2003. Parkányi kwartet. Praga DSD 250.208.

 

2006. Ysaÿe kwartet. Wigmore Hall Live WHLIVE 0012.

 

2006. Casals kwartet. Harmonia Mundi HMI 98.7072.

 

2006. Leipzigs kwartet. MDG 307.1359-2, 307.1430-2.

 

2006. Frédéric en Franck Laroque, Diederik Suys en Matthieu Rogué. UT 3 010.

 

2006. Formosa kwartet. EMI 366.557-2.

 

2008. Quatuor Ebène. Virgin 476.6904, 519.045-2.

 

2008. Sine nomine kwartet. Genuin GEN 89141.

 

2008. Acies kwartet. Gramola 98843.

 

2009. Szymanowski kwartet. Cavi-Music AV 18553158.

 

2009 Dante kwartet. Hyperion CDA 67759.

 

2009. Navarra kwartet. Sonimage SON 11002.

 

2010. Arcanto kwartet. Harmonia Mundi HMC 90.2067.

 

2011. Brodsky kwartet. Chandos CHAN 10717.

 

Bewerking tot saxofoonkwartet (bew. Arends)

 

1990. Aurelia saxofoonkwartet. Et’cetera KTC 1088.

 

2001. Linos saxofoonkwartet. Musicaphon M 56861.

 

Bewerking voor 2 piano’s

 

2000. Joop Celis en Frédéric Meinders. Classic DOM 291063.

 

Met onbekende opnamedatum

 

….. Academia kwartet. Dynacord CD 530.

 

….. Ad libitum kwartet. Naxos 8.554722.

 

….. Borodin kwartet. Chandos CHAN 9980.

 

….. Britten kwartet. EMI 754.346-2.

 

….. Calvet kwartet. Membran 221884 (4 cd’s).

 

….. Capet kwartet. Biddulph LAB 133/4 (2 cd’s).

 

….. Debussy kwartet. Arion ARN 68647.

 

….. Guarneri kwartet. RCA VD 60909.

 

….. LaSalle kwartet. Orfeo C 63200418.

 

….. Londens Strijkkwartet. Music & Arts CD 1283 (8 cd’s).

 

….. Petersen kwartet. Capriccio C 10860.

 

….. Parrenin kwartet. EMI 573.271-2.

 

….. Rubin kwartet. Arte Nova 74321-90069-2.

 

….. Schneiderhan kwartet. Orfeo C 402.951.

 

….. Schönberg kwartet. Et’cetera KTC 1382 (5 cd’s).

 

….. Sequoia kwartet. Delos DE 3004.

 

….. Skampa kwartet. Supraphon SU 03156-2.

 

Video

 

2010. Kodály kwartet. Naxos 2.110544.