Verg. Discografieën

GRIEG: PIANOCONCERT

GRIEG: PIANOCONCERT

 

Een spectaculaire paukenroffel en een stel vaak geparodieerde piano krullen. Daarmee begint het pianoconcert van Grieg. In gezelschap van Tschaikovsky’s eerste pianoconcert en Rachmaninofs tweede is dat het meest markante uitgangspunt in de wereld van de pianoconcerten. Opvallend is verder aan het eind van het warmbloedige adagio met de hoorns en de trillers van de vleugel de overgang naar de furieuze finale. Een tegelijk teer en pakkend werk met een combinatie van Noorse volksmuziek en romantisch virtuoze passie.  

Achtergronden

Grieg zelf was een uitstekend pianist en er ging vrijwel geen jaar voorbij waarin hij geen concerten gaf, hetzij als solist, hetzij met zijn echtgenote. Hij schreef zijn pianoconcert als vehikel voor zijn eigen talenten en de jeugdige overmoed van het werk – enigszins verwant met het pianoconcert van Schumann dat ook in a-klein staat – heeft zijn plaats op het cv van ieder rechtgeaard solist verzekerd.Gepassioneerde heroïek, serene noordse grandeur, direct aansprekende lyriek en stoere folklore – dat zijn de ingrediënten van het pianoconcert van Grieg. Maar het waren juist die eigenschappen die thans de blijvende populariteit van het werk garanderen die destijds aanleiding waren voor veel negatieve kritiek. Een Engels criticus noteerde: “Grieg bereikte nooit de toppen van de ware grootheid” en voegde daar aan toe: “maar hij zakte ook niet af tot triviale diepten; hij was de componist par excellence van de middelmaat”.Rachmaninof die gedurende zijn hele loopbaan het pianoconcert van Grieg op zijn repertoire had, was een stuk milder. Hij beweerde in 1923: “Ik geloof in wat men zou kunnen noemen inheemse muziek voor de piano…. Grieg had die gave en wel op volmaakte wijze!”Griegs enige pianoconcert (hij werkte de schetsen voor een tweede concert in b uit 1883 nooit verder uit) ontstond tijdens een familievakantie in Sǿllerǿd dichtbij Kopenhagen in de zomer van 1868. Een jaar tevoren was hij getrouwd met zijn Deense nichtje Nina Hagerup, zangeres van professie, die veel van de liederen van haar man introduceerde. Het stel was drie jaar verloofd geweest en in die tijd was Grieg benoemd tot dirigent van wat nu het Oslo filharmonisch orkest is. Ook had hij de Noorse muziekacademie daar gesticht. Daarom waren de bezwaren van Nina’s moeder tegen het huwelijk (“Hij is niemand en bezit niets”) onterecht. Haar tweede, kwalijker veroordeling in een brief aan een vriendin (“Hij schrijft muziek waar niemand naar wil luisteren”) werd al gauw afdoende weerlegd door het pianoconcert.Deze muziek is een uiting van de vreugde over de geboorte van Nina en Edvards dochter Alexandra en een lofzang op het omringende landschap. Het werk werd opgedragen aan de Noorse virtuoos Edmund Neupert (1842-1888) maar de orkestratie was niet op tijd klaar voor de geplande première op nieuwjaarsdag 1869 zodat het nieuwe werk tenslotte 3 april 1869 voor het eerst klonk in Kopenhagen.“Afgelopen zaterdag klonk je hemelse concert in de grote zaal van het Casino”, berichtte Neupert, “De triomf die ik beleefde, was enorm – al na de cadens uit het eerste deel gaf het publiek een stormachtig applaus! Gade, Hartmann en Rubinstein klapten uit alle macht!”De ondersteuning van Liszt bezorgde het werk een grote faam ver buiten de Scandinavische landen. Zijn ongevraagde huldeblijk was het gevolg van het feit dat hij eerder de eerste vioolsonate van Grieg had gezien en daarover zijn enthousiasme had geuit. Als gevolg kreeg Grieg een reisbeurs van de Noorse regering die hem in staat stelde om naar Rome te reizen. Daar hield Liszt in 1870 een soort audiëntie. Gretig om het oordeel van Liszt te krijgen en om zelf het beroemde a prima vista spel van Liszt te kunnen meemaken, nam Grieg de partituur van het pianoconcert mee. In zijn dagboek doet hij verslag van dat bezoek: “Wilt U spelen?” vroeg Liszt. “Dat kan ik niet”, antwoordde ik want ik had de solopartij zelf nooit ingestudeerd. Waarna Liszt naar de piano ging en tegen zijn verzamelde gasten zei: “Heel goed, dan zal ik lasten zien dat ik het ook niet kan!” … Hij speelde de cadens, het moeilijkste gedeelte van al, maar ook het beste. In het adagio en nog meer in de finale bereikte hij een climax zowel met zijn spel als met de lof die hij me toezwaaide. Aan het eind stond hij op en gaf hij me de partituur terug. Vriendschappelijk zei hij: “Ga zo voort; ik zeg U dat U over alles wat maar noodzakelijk is beschikt. En laat U niet door anderen intimideren.”Het pianoconcert van Grieg vormt een ideale synthese van het romantische en het nationalistische concert. Het keerpunt voor deze combinatie van volksmelodieën op een grote romantische schaal kwam in 1864 toen de 21-jarige Grieg zijn krachten bundelde met de schrijver Rikard Norddraak. Zij gingen ten strijde tegen de dominante Duitse invloeden op de Scandinavische muziek en stichtten de radicale nationalistische groep Euterpe. De invloed van Norddraaks gedachten (en die van de mede nationalist Frants Beyer) op Griegs muziek is hier en daar wat overschat maar de gebundelde krachten die aan het werk zijn in het leerlingstuk, de symfonie in c uit 1864 en in zijn treurmars ter herinnering aan Rikard Norddraak bieden fascinerende kijkjes van een rijpende muzikale stijl die in het pianoconcert tot volle wasdom kwam. 

De opnamen

Van de inmiddels ruim vijfenzeventig opnamen is een aanzienlijk deel moeilijk of niet leverbaar. Maar zelfs al zou dat wel het geval zijn, dan nog is het een onmogelijke opgave ze alle herhaald te beluisteren en te evalueren. Gelukkig is dat ook niet nodig om tot een duidelijk eindoordeel met een paar favorieten te komen.In de grote groep bevindt zich een aantal historische opnamen. Ook daar is het moeilijk om een grens te trekken. Misschien medio jaren vijftig, aan het begin van het stereo tijdperk. Hoe dan ook, het loont best de moeite om eens naar die oude opnamen van Backhaus, de Pool Eisenberger, Friedman, Gieseking (1937), Grainger, Lipatti (1947), Michelangeli (1941), Moisewicz en Rubinstein (1942) te luisteren.Vooral Lipatti genoot terecht een grote faam; wie onbevreesd is voor de monaurale coulissen kan zijn stralende, elegante en gewetensvolle blik op Scandinavië het beste genieten via de opname met Galliera.Dan is er een stel Scandinavische uitvoerenden als Andsnes, Baekkelund, Derwinger, Knardahl en Malling dat mogelijk een authentieke meerwaarde of tenminste eigenheid demonstreert. Een geval apart is Love Derwinger met een oerversie. Gedurende zijn hele leven bleef Grieg namelijk bezig met de orkestratie van zijn pianoconcert. In de eerste versie uit 1868 ontbreken nog heel wat van naderhand bekende eigenschappen. Hier wordt een fascinerend beeld gegeven van hoe het concert destijds voor tijdgenoten moet hebben geklonken. Derwinger is een intelligente en vaardige solist en het orkest uit Norrköping begeleidt hem sympathiek. Malling daarentegen is niet meer dan redelijk capabel en schiet op het punt van poëzie en subtiliteit tekort.Dan is er de kwestie van de koppelingen. Standaard is erg vaak het pianoconcert van Schumann, maar soms gaat het ook om losse pianowerken van Grieg of ander moois. In de vergelijking gaat het primair om het Griegconcert en zijn de aanvullingen buiten beschouwing gelaten, al kan die voor sommige verzamelaars – net als de voorkeur voor een bepaalde solist of een bepaald label – van doorslaggevende betekenis zijn.De opname van Lipatti uit 1947 stond destijds in hoog aanzien; het beluisteren ervan is nog steeds een genoegen, zo fris en fraai uitgewerkt, zo stijlvol ook is zijn uitvoering. De opname van Gieseking en Karajan uit 1951 haalde daar niet bij. Wie Gieseking in Grieg wil horen, kan beter zijn vooroorlogse opname kiezen. Daar is de pianist op zijn poëtisch best te horen.Van de andere oudere opnamen laat die van Clifford Curzon uit 1959 nog steeds de beste indruk na. De Engelse pianist was op zijn best – en dan vooral heel poëtisch - in romantisch repertoire; hier bereikt hij een ideaal evenwicht tussen poëzie en kracht. Het werk zelf krijgt er haast geniale trekken door. living Fjeldstad zorgt gelukkig ook voor een heel sympathieke begeleiding. Het resultaat is heel sfeervol. Geza Anda was merkwaardig grillig in dit werk, maar wel heel persoonlijk en levendig.Bij de budget aanbiedingen onderscheidt de Hongaar Jandó zich vrij positief op Naxos. Zijn expressief gamma is een beetje beperkt, maar hij laat de gevoelswaarden van het werk wel idiomatisch blijken; met name in het adagio is hij treffend met de getoonde ernst en betrekkelijke strengheid. De finale klinkt atletisch en kernachtig. Ronan O’Hara en James Judd zorgen in de goedkope categorie ook voor een elektriserende vertolking die buitengewoon fraai is vastgelegd op Tring. Veel gevoel en stijlbesef, maar ook veel brille maken dit tot een interessant alternatief dat zeker het beluisteren waard is. De opname plaatst de vleugel nogal op de voorgrond.Wie daarentegen eens een super gechargeerde uitvoering wil horen, kan bij Van Cliburn terecht, de legendarische  pianist die in 1958 als eerste Amerikaan de gouden medaille van het Internationale Tschaikovsky concours in Moskou won met een imposante combinatie van galvanische virtuositeit en verleidelijke romantische dwang. Het eerste deel wordt gekenmerkt door sensationeel brede gebaren, maar heeft ook momenten van inzichtelijke rust. Het adagio krijgt helaas teveel overstatement mee, maar in de finale stroomt de adrenaline weer vrijelijk.Een ander buitenbeen is Dudley Moore. Wie destijds de BBC TV serie Orchestral! Zag waarin Georg Solti met jonge musici van het Sleeswijk Holstein Festival orkest samenwerkte met Moore als aangever, moet welhaast onder de indruk zijn geraakt van de muzikaliteit van deze ex orgelexpert die een ster in Hollywood werd. Zijn opname is meer dan een publiciteitsstunt. Moore geeft een competente uitvoering met ogenblikken die van groot inzicht getuigen en hij kan de noten goed aan. Afbreuk wordt aan het eindresultaat gedaan door de erg naar studio geurende opname.Onder de veteranen bezit Jorge Bolet weinig rivalen in dit werk; wel is daar natuurlijk ook nog Artur Rubinstein, in beste vorm met zijn samenwerking met Previn (en verkrijgbaar op Laserdisc); zijn RCA opname uit 1942 is wel heel briljant en gevoelig, maar getuigt ook van wat weinig spontaniteit en de 78t. ruis stoort nogal. Claudio Arrau is wat erg bedachtzaam; van zijn twee opnamen is de nieuwste, uit Boston met Colin Davis, het mooist. Heel illuster is vanzelfsprekend ook de samenwerking tussen Krystian Zimerman en Herbert von Karajan, maar de shortlist halen ze niet.Cécile Ousset zou in een blinddoektest waarschijnlijk niet worden herkend met haar uitgesproken manlijke aanpak. Ze speelt heel energiek en kernachtig, met veel vaart ook. Alweer zo’n ook goed begeleide en fraai opgenomen versie met persoonlijkheid en karakter.Olli Mustonen gold in de wereld der jongere pianisten als een rauwdouw die al dan niet om op te vallen de te spelen muziek graag naar zijn hand zet. Maar hier heeft hij een duidelijk idiomatisch doel voor ogen dat hij met overtuiging nastreeft. De aanwezigheid van Blomstedt houdt hem mooi in toom; dat alles resulteert in een interpretatie van grootse en nobele proporties zonder showachtig vulgaire trekken. Mustonen gaat voor een element van ruwe, nerveuze stormachtigheid dat haast tastbaar pakkend is; zijn spel is soms genadeloos intens, maar wel heel overtuigend in de cadens. Het adagio klinkt heel atmosferisch en welsprekend. De finale is erg viriel en ongelooflijk gedetailleerd uitgewerkt.

Temidden der vele opties voor de klassieke Grieg/Schumann combinatie had die van Radu Lupu lange tijd haast de beste papieren omdat hij feitelijk het beste an alle werelden biedt. De geluidskwaliteit van deze in 1973 in de Londense Kingsway Hall gemaakte opnamen doet nog steeds voortreffelijk aan (het dynamisch bereik en de scherpe focussering waren op de lp al frappant, in gedigitaliseerd cd formaat kreeg het geheel demonstratiekwaliteit). Lupu wordt begeleid door het Londens symfonie orkest dat toen met André Previn gloriedagen beleefde. Lupu’s opvatting van het Griegconcert is heel persoonlijk met frasen als heel lange bogen, met name in het eerste deel, vol fraaie royaal ademende buigingen. Zijn spel bezit een vrij unieke charme en getuigt van groot natuurlijk gemak. Deze gulle aanpak resulteert in een speelduur van 13’46”, mee van de langste ooit. Ook het langzame deel is bijzonder. Hartelijk, smachtend, maar waar nodig ook hartverheffend heroïsch. Previns inbreng is heel gedistingeerd. De overgang naar de finale is indrukwekkend met veerkrachtige ritmiek.

Leif Ove Andsnes zorgde in 1990 voor een meeslepend impulsieve, kleurige, hoogst idiomatische maar ook in de rustiger gedeelten stemmige weergave die laat horen uit welke muzikale bronnen Grieg de rustieke gedeelten van zijn concert putte. Hij toont een bijzonder soort lichtvoetige brille, zijn bravura is onopdringerig. Zijn opname had echter beter gekund; het adagio speelt hij heel poëtisch.

Lars Vogt gaat overtuigend en impulsief te werk, Simon Rattle ondersteunt hem uitstekend en ook deze opname klinkt fantastisch. Vogt cijfert zichzelf weg en staat op onbaatzuchtige en subtiele wijze geheel ten dienste van de muziek. Klein nadeel van dit zichzelf wegcijferen is, dat de uitkomst wat onpersoonlijk is.

Stephen Kovacevich scoort heel goed met een dit concert in alle opzichten recht doende visie. Hij toont bravoure, verfijning en spontaniteit. Murray Perahia maakt met de sympathiek begeleidende Colin Davis en het Beierse orkest ook een feilloze indruk. Hij ontdekt en onderstreept vooral de lyrische schoonheid in het werk, maar legt zich wat minder op de virtuoze aspecten toe.

En dan komt twaalf jaar later ineens Andsnes, aanzienlijk gerijpt, terug met een beter orkest (de Berlijners) en een begrijpender, ervarener dirigent (Mariss Jansons). Het resultaat is – mee dankzij de afgewogen, fraaie opnametechniek – prachtig n alle opzichten. De aanpak is fris en spontaan als voorheen, maar de expressie is vrijer. Het werk begint meteen zwierig; er wordt met overgave en een combinatie van virtuoze vaart, poëtische bezinning, fantasie en noblesse, al naar het werk daarom vraagt gespeeld. Wat wil men meer?

 

Conclusie

De veelheid aan materiaal schreeuwt haast om een soort indeling dat recht doet aan wat in ruim zestig jaar zoal van het pianoconcert van Grieg is opgenomen. Daarom eerst een indeling per decennium uit de voorbije eeuw:Jaren veertig: Rubinstein; Jaren vijftig: Lipatti; jaren zestig: Curzon; jaren zeventig: Lupu en Kovacevich; jaren tachtig: Perahia; jaren negentig: Andsnes. Maar als we het hele veld overzien en alleen kwaliteit (muzikaal èn opnametechnisch begin 21e eeuw) in het geding brengen, heeft de ‘nieuwe’ Andsnes het beste van alle werelden te bieden, met Perahia, Kovacevich, Lupu en Curzon als interessante en goede followers up. 

Discografie

Geza Anda met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Rafael Kubelik. DG 415.850-2, 439.427-2, 457.929-2, 469.624-2. 1960

Leif Ove Andsnes met het Bergen filharmonisch orkest o.l.v. Dimitri Kitaenko. Virgin 759.613-2. 1990

Leif Ove Andsnes met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Mariss Jansons. EMI 557.486-2. 2002

Claudio Arrau met het Concertgebouworkest o.l.v. Christoph von Dohnanyi. Philips 432.229-2.

Claudio Arrau met het Boston symfonie orkest o.l.v. Colin Davis. Philips 420.874-2. 1980

Wilhelm Backhaus met het New Symphony orkest o.l.v. John Barbirolli. DA Music HPC 039.

Vakhtang Badrishvili met het Georgisch Simi Festival orkest o.l.v. Nodar Tsatishvili. Prism PLD 1212.

Kjell Baekkelund met het Oslo filharmonisch orkest o.l.v. Odd Grüner-Hegge.  RCA GD 61301, 74321-121295-2.

Jorge Bolet met het Berlijns radio symfonie orkest o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 448.235-2. 1985

Van Cliburn met het Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. RCA GD 87834. 1968

Clifford Curzon met het Londens symfonie orkest o.l.v. Ǿivin Fjeldstad. Decca 433.628-2, 436.507-2, 448.599-2. 1959

György Cziffra met het Hongaars staatsorkest o.l.v. Zoltan Rozsnay. APR APR 7021. 1956

Michel Dalberto met het Philharmonia orkest o.l.v. Jean-Bernard Pommier. Denon CO 75258.

Bella Davidovich met het Seattle symfonie orkest o.l.v. Gerard Schwarz. Delos 3091.

Love Derwinger met het Norrköping symfonie orkest o.l.v. Jun’Ichu Hirokami. BIS CD 500.619. 1993

Severin Eisenberger met het Cincinnati orkest o.l.v. Alexander von Kreisler. Pearl GEMMCD 9933. 1938

Philippe Entremont met het Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. Sony 46543.

Margaret Fingerhut met het Londens symfonie orkest o.l.v. Geoffrey Simon. Cala CACD 102.

Margaret Fingerhut met het Ulster orkest o.l.v. Vernon Handley. Chandos, 7040, 8723. 1989

Leon Fleisher met het Cleveland orkest o.l.v. George Szell. Sony 44849.

Ignaz Friedman met orkest o.l.v. Philippe Gaubert. Pearl IF 2000. 1928

Walter Gieseking met het Orkest van de Berlijnse Staatsopera o.l.v. Hans Rosbaud. APR APR 5513. 1937

Walter Gieseking met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Robert Heger. Music & Arts CD 925. 1944

Walter Gieseking met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Wilhelm Furtwängler.  Iron Needle 501348 (3 cd’s).

Walter Gieseking met het Philharmonia orkest o.l.v. Herbert von Karajan. EMI 566.597-2. 1951

Emil Gilels met het Concertgebouworkest o.l.v. Eugen Jochum. Tahra TAH 241. 1979

Percy Grainger met het Hollywood Bowl orkest o.l.v. Leopold Stokowski. Biddulph LHW 041. 1945

Arthur de Greef met het Royal Albert Hall orkest o.l.v. Landon Ronald. Pearl GEMM 0080. 1927

Joyce Hatto met het Hamburgs Pro Musica orkest o.l.v. Erich Reide. Concert Artists ATL-TC 5007.

Ronan O’Hora met het Royal philharmonic orkest o.l.v. James Judd. Tring TRPO 24. 1994

Peter Jablonski met het Philharmonia orkest o.l.v. Peter Maag. Decca 443.174-2.

Jason James met het Londens symfonie orkest o.l.v. Eduardo Mata. ASV CDQS 6176.

Jenö Jandó met het Boedapest symfonie orkest o.l.v. Janos Sandor. Laser 15617.

Jenö Jandó met het Boedapest symfonie orkest o.l.v. András Ligeti. Naxos 8550.118.

Eva Knardahl met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Sture Ingebretsen. BIS CD 500.113.

Eva Knardahl met het Litouws symfonie orkest Vilnius o.l.v.  Mikelsen. Simax 501.107.

Leonid Koezmin met het Ostankino symfonie orkest o.l.v. Anatoli Vedernikof. Russian Revelation 10023. 1992

Stephen Kovacevich met het BBC symfonie orkest o.l.v. Colin Davis. Philips, 438.380-2 (2 cd’s), 446.192-2., 462.182-2 1971

Marian Lapsansky met het Slowaaks filharmonisch orkest Bratislava o.l.v. Bystrik Rezucha. Bella Musica 312070.

Dinu Lipatti met het Philharmonia orkest o.l.v. Alceo Galliera. EMI 763.497-2, 767.163-2, APR APR 5509, Philips 456.892-2. 1947

Jean Marie Luisada met het Londens symfonie orkest o.l.v. Michael Tilson Thomas. DG 439.913-2. 1993

Lundgren met het Londens festival orkest o.l.v. Bengtsson. Zyx CLS 4013.

Radu Lupu met het Londens symfonie orkest o.l.v. André Previn. Decca 417.728-2, 466.383-2, Philips 456.895-2. 1973

Amalie Malling met het Deens nationaal omroeporkest o.l.v. Michael Schönwaldt. Chandos 9699. 1998

Victor Merzhanof met het Russisch omroeporkest o.l.v. Fuat Mansoerof. Vista Vera VVCD 97017. 1981

Arturo Benedetti Michelangeli met het Orkest van La Scala Milaan o.l.v. Alceo Galliera. Pearl GEMMCDS 9086, Piano Library 500.183. 1941

Arturo Benedetti Michelangeli met het RAI symfonie orkest Rome o.l.v. Mario Rossi. Bella Musica 316001.

Arturo Benedetti Michelangeli met het Philharmonia orkest o.l.v. Rafael Frühbeck de Burgos. BBC Legends BBCL 4043-2. 1965

Benno Moisewicz met het Hallé orkest o.l.v. Leslie Heward. Avid AMSC 593, APR APR 5529.

Benno Moisewicz met het Philharmonia orkest o.l.v. Otto Ackermann. Testament SBT 1187. 1941

Dudley Moore met het St. Luke orkest o.l.v. Yoav Talmi. EMI 555.336-2.

Olli Mustonen met het San Francisco symfonie orkest o.l.v. Herbert Blomstedt. Decca 444.518-2. 1994

Reid Nibley met het Utah symfonie orkest o.l.v. Maurice Abravanel. Millennium Classics UMD 80397. 1958

Guiomar Novaes met het Weens symfonie orkest o.l.v. Hans Swarovsky. Vox CDX 25513 (2 cd’s).

John Ogdon met het Philharmonia orkest o.l.v. Paavo Berglund. EMI 568.522-2. 1972

Garrick Ohlsson met de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Hänsler Verlag CD 98128. 1996

Cécile Ousset met het Londens symfonie orkest o.l.v. Neville Marriner. EMI 471.691-2, 569.859-2. 1984

Murray Perahia met het Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Colin Davis. Sony 44899, Philips 456.922-2 (2 cd’s). 1988

Alfredo Perl met het Gran Canaria symfonie orkest o.l.v. Andrew Leaper. Arte Nova 74321-34059-2.

Ewa Poblocka met het Pools omroeporkest o.l.v. Tadeusz Wojciechowski. Conifer 75605-51750-2. 1994

Roland Pöntinen met het Bambergs symfonie orkest o.l.v. Leif Segerstam. BIS CD 500.375.

Jorge Luis Prats met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Enrico Batiz. Carlton PCD 2048. 1993

Sviatoslav Richter met het Russisch Staatsorkest o.l.v. David Oistrakh. Russian Revelation RV 10050. 1967

Sviatoslav Richter met het Moskau filharmonisch orkest o.l.v. Kyril Kondrashin. Praga 250.048, 256.001. 1977

Sviatoslav Richter met het Monte Carlo opera orkest o.l.v. Lovro von Matacic. EMI 767.197-2, 747.164-2.

Artur Rubinstein met het RCA symfonie orkest o.l.v. Alfred Wallenstein. RCA 09026-63037-2. 1956

Artur Rubinstein met het RCA symfonie orkest o.l.v. Alfred Wallenstein. RCA 09026-61262-2, 09026-63060-2. 1961

Artur Rubinstein met het Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. RCA GD 60897, 09026-61879-2. 1942

Artur Rubinstein met het RCA Victor symfonie orkest o.l.v. Antal Dorati. RCA 09026-63022-2, Dante HPC 148. 1949

Anne Rose Schmidt met het Dresdens filharmonisch orkest o.l.v. Kurt Masur.  Berlin Classics 9152-2.

Cutner Solomon met het Philharmonia orkest o.l.v. Herbert Menges. EMI 767.735-2. 1956

Jean-Yves Thibaudet met het Rotterdams filharmonisch orkest o.l.v. Valery Gergiev. Decca 467.093-2. 1999

Dubravka Tomsic met het Ljubljana omroeporkest o.l.v. Anton Nanut. Bella Musica 312043.

Lars Vogt met het Birmingham symfonie orkest o.l.v. Simon Rattle. EMI 754.746-2. 1992

Earl Wild met het Royal philharmonic orkest o.l.v. René Leibowitz. Chesky 50.

Lilya Zilberstein met het Göteborg symfonie orkest o.l.v. Neeme Järvi. DG 437.842-2. 1993

Krystian Zimerman met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 439.015-2. 1981 

Video

Artur Rubinstein met het Londens symfonie orkest o.l.v. André Previn. Decca 071-100-3 (vhs).