Verg. Discografieën

HÄNDEL: MESSIAH, THE (geactualiseerd)

HÄNDEL: THE MESSIAH

 

In de negentiende eeuw, toen men nog graag de geweldigste motieven toeschreef aan scheppende kunstenaars, nam men aan dat de drie weken waarin Händel zijn Messiah componeerde een teken waren van goddelijke bezetenheid. De werkelijkheid is heel wat prozaïscher. Händel schreef zijn beroemde oratorium inderdaad in een frappant korte tijd, maar dat is de manier waarop hij feitelijk altijd werkte.

 

Achtergronden

 

In de zomer van 1741 bevond de 56-jarige Händel zich op een kruispunt in zijn leven. Dertig jaar waren verstreken sinds hij in Engeland aankwam om in Londen de première mee te maken van zijn opera Rinaldo. Het succes van dat werk deed hem besluiten in het muziekcentrum Londen te blijven. Veel van zijn activiteiten in die periode hadden met de opera te maken en veel van zijn beste werken dateren uit die tijd, met name een van de beste werken vòòr Mozart, Giulio Cesare.

Maar de veranderende smaak van het publiek, financiële problemen en de toenemende concurrentie van in het Engels opgevoerde werken als Gay’s succesvolle Beggar’s opera uit 1728 hadden geleidelijk de populariteit van de Italiaanse opera laten eroderen. Hoewel Händel tot 1740 doorging met het schrijven van dergelijke werken, had hij er steeds minder succes mee.

Hij poogde dat te compenseren door oratoria te gaan schrijven, tamelijk hybride werken die voortkwamen uit de consequentie dat de kerk het theater beschouwde als bron van zondigheid en derhalve weigerde om de behandeling van kerkelijke thema’s op het operatoneel toe te staan. Oratoria die zonder kostuums, handeling en decors werden uitgevoerd, golden niet als opera en konden dus rustig religieuze thema’s als onderwerp kiezen. Ook Engels was zo heel goed mogelijk als voertaal. Voor componisten als Händel werden zo nieuwe mogelijkheden geschapen om artistiek geloofwaardig te blijven en om het publiek dat genoeg kreeg van de Italiaanse opera op andere manier te behagen.

Een poos lang ging dat goed. Deborah en Athalia (1733) waren redelijk succesvol. Ook Saul (1739) werd goed ontvangen, maar toen dat werk in 1741 opnieuw op het programma verscheen, vond men een voorstelling genoeg. Dat seizoen werd ook geen ander oratorium uitgevoerd. Verder ging Händels gezondheid danig achteruit (in 1737 had hij een hartaanval gehad) en geruchten over zijn onvrede deden de ronde. Hij scheen zelfs te overwegen om naar Duitsland terug te keren.

In plaats daarvan kwam hij in Ierland terecht. Hoe en waarom? 

De Messiah werd in de periode van 22 augustus tot 14 september 1741 – in een tijdsbestek van slechts 24 dagen – in Londen gecomponeerd. Maar nog verrassender is de consistent superlatieve kwaliteit van de muziek die hij in die korte tijd neerpende. Vrijwel onmiddellijk daarna begon hij aan Samson dat voor een groter ensemble werd geschreven en 29 oktober had hij ook dat werk in klad klaar. In het moordend concurrerende achttiende eeuwse Londense muziekwereld kon een componist het zich niet veroorloven om af te wachten tot zich een moment van inspiratie voordeed.

Het was de letterkundige Charles Jennens die Händel overhaalde zich weer op het oratorium te richten nadat zijn muziektheaterwerken minder in de gratie raakten. Wat Jennens Händel als tekst aanbood was een nogal revolutionair schema: een ambitieus oratorium in drie delen, gebaseerd op fragmenten uit het Oude en het Nieuwe Testament (en uit de Anglicaanse liturgie) met een verhaal dat alle belangrijke Christelijke feesten moest omvatten.

Of de Messiah was voorbestemd voor dat Londense muziekleven of voor Dublin is onduidelijk. Waarschijnlijk is wel dat medio 1741 de Lord Lieutnant van Ierland uitnodigde om een geestelijk oratorium te componeren en in Dublin te komen werken. Als dat het geval was, was het een slimme zet want ondanks zijn problemen in Londen was Händel internationaal beschouwd nog een gevierd componist. Bovendien stond hij bekend om zijn generositeit jegens liefdadigheidsinstellingen. 

Zeker is alleen dat het ensemble waarvoor hij schreef kleiner was dan wat hem gewoonlijk in Londen ter beschikking stond. De Messiah kan worden uitgevoerd met slechts vier zangsolisten en een strijkorkest dat is aangevuld met continuo, trompetten en pauken. De hobo’s, fagotten en hoorns werden pas later voor uitvoeringen in Londen toegevoegd. Het is dus goed mogelijk dat de onderneming in Dublin, waar het ensemble bescheiden van omvang was, hem van meet af aan duidelijk voor de geest stond.

Wat Händel ook van Londen hoopte en verwachtte, hij arriveerde 18 november 1741 in Dublin en liet Samson in kladvorm achter. Daar consolideerde hij zijn plannen voor drie abonnementsseries in een nieuwe zaal aan Fishamble Street in het oudste gedeelte van de herbouwde stad. De Great Music Hall was in 1741 gebouwd voor de Charitable Musical Society en bood plaats aan tenminste 500 en mogelijk 700 bezoekers (helaas is dat theater grotendeels verdwenen). De Messiah was ingedeeld in de derde abonnementsserie.

9 april 1742 vinden openbare repetities van het werk plaats, op 13 april en 3 juni dat jaar zijn de benefietconcerten in Dublin, 23 maart 1743 is de eerste uitvoering in Londens Covent Garden, 9 april 1745 in het King’s theatre Haymarket; 23 maart 1749, in mei 1750 en 6 april 1759 leidt de componist verdere uitvoeringen in Londen. En dan is er nog een versie 1752. Alle met geringe veranderingen die eerder van musicologische dan van praktische betekenis zijn.

De librettoschrijver van de Messiah, Charles Jennens, een vriend van de componist en een devoot lidmaat van de Church of England, was zich bewust van een première in Dublin en zond Händel citaten uit Virgilius en het Oude en Nieuwe Testament zodat deze op het omslag van het libretto konden worden afgedrukt (dat libretto werd tijdens de uitvoeringen uitgedeeld). De opzet was om Christus in een niet-dramatische presentatie als redder van de wereld voor te stellen. Een sfeer van contemplatie overheerst; de dramatis personae worden niet met naam en toenaam genoemd, hoewel er sporen van een verhaal zijn in het gedeelte van Christus’ geboorte. Er vonden onderhandelingen plaats met de dekens en kapittels van de beide kathedralen in Dublin om toestemming te vragen voor het gebruik van de kathedraalkoren. Die toestemming werd verleend en de abonnementsverkoop begon. De revenuen waren voor “de steun aan de gevangenen in de diverse gevangenissen en voor de hulp aan Mercers Hospital in Stephen’s Street” en andere waardige organisaties zoals het Liefdadigheids Ziekenhuis aan Inns Quay.

De kaartjes kostten “een halve Guinea per stuk” en de sponsors werden een paar orgelconcerten door “Mr. Händell” toegezegd. De opwinding rond de première 13 april 1742 was dusdanig dat men een te grote toestroom van concertgangers vreesde. De organisatie verzocht de dames om geen hoepelrokken te dragen en de mannen werd gevraagd om hun zwaarden thuis te laten. 

In Londen werd de Messiah bekritiseerd vanwege het gebruik van bijbelse teksten. Het duurde ook een tijdje voordat het werk daar populair werd. In Dublin echter was het succes meteen groot. Een criticus van de The Dublin Journal daar omschreef het werk als het “most finished piece of Musick. Words are wanting to express the exquisite Delight it afforded the admiring crouded Audience”. De revenuen voor de liefdadigheidsinstellingen bedroegen 400 pond en op ‘s componisten naam werden overal toasts uitgebracht. Händel regelde twee verdere uitvoeringen in Dublin, waarschijnlijk om er zelf ook beter van te worden. Daarna keerde hij naar Londen terug, waar het werk pas maanden later voor het eerst werd uitgevoerd.

Conflicten tussen theater- en godsdienstige belangen lieten de aandacht aanvankelijk verflauwen, maar toen Händel de Messiah op het repertoire plaatste om geld te werven voor het Foundling Hospital in 1750 trok dat een enorme publieke belangstelling; bij een tweede uitvoering moesten mensen teleurgesteld naar huis worden gestuurd.

Sinds dat ogenblik is de Messiah een fenomeen. Het is een werk dat ook buiten Engeland vrijwel altijd volle kerken en zalen trekt. In de negentiende eeuw ontstonden ware massale vertolkingen. Die in het Londense Crystal Palace waren beroemd. Er deden duizenden zangers mee (het record schijnt vijfduizend te zijn geweest) en het orkest groeide tot gigantische proporties (12 hoorns).

Formeel gezien is de Messiah een gangbaar oratorium en verschilt het nauwelijks van de andere werken die Händel in dit genre schreef. Er zijn geen met naam genoemde bijbelse figuren, een lopend verhaal is er eigenlijk ook niet. Wel is er een uitzonderlijk groot aantal koren. Vandaar ook die populariteit bij koorverenigingen. De tekst is vrijwel geheel ontleend aan de bijbel, meer in het bijzonder aan het Oude Testament, waarin de komst van de Messias, zijn lijden en wederopstanding plus het leven na de dood in drie delen worden behandeld. Verder zijn er citaten uit het gebedenboek van librettist Jennings. 

De muziek van de Messiah kan worden onderverdeeld in drie hoofdcategorieën: recitatiefachtige passages ter inleiding van belangrijke nummers, aria’s met solisten en koren. Er zijn ook twee korte instrumentale gedeelten voor orkest; de inleidende Sinfonia en de Pifa of “pastorale symfonie” die het korte tussenspel vormt bij de overgang van de profetie over de komst van de heiland uit het oude testament (“For unto us a child is born”) en de verschijning van de engelen uit het nieuwe testament om diens geboorte aan te kondigen (“There were shepherds abiding in the field”).

Structureel gezien is het werk driedelig, overeenkomstig de drie akten uit de Italiaanse opera waaraan in het oratorium heel wat muzikale procedures waren ontleend. Deel I gaat over de periode tot Christus’ geboorte, deel II over zijn passie en wederopstanding en deel III over aspecten van zijn rol als verlosser.

Deze drie delen hebben gemeen dat ervan wordt uitgegaan dat luisteraars naar het werk al vertrouwd zijn met de fundamentele achtergronden van het bijbelverhaal; Jennens libretto gaat niet in op de details daarvan. In plaats daarvan zijn teksten uitgekozen die licht werpen op de hoofdzaken uit de Messiah en die stof voor contemplatie bieden.

De vermijding van een conventionele verhalende ontwikkeling stelde Händel in staat om de recitatieven tot een minimum te beperken; zij immers vormen altijd de zwakste schakel in de musico-dramatische keten. Zo kon hij zich concentreren op de essentie: de aria’s en de koren.

De muziek van de Messiah wordt gekenmerkt door een grote mate aan melodieusheid en – met name in de koren – aan noblesse en grandeur. Het idioom is eerder bezielend dan devoot en als zodanig is het niet alleen gericht op gelovigen.

Het gebrek aan handeling betekent zoals gezegd dat er slechts weinig, korte recitatieven zijn waardoor het werk bestaat uit een reeks grotendeels op zichzelf staande aria’s en koren. De aria’s omvatten een grote verscheidenheid aan types, veel zijn van Italiaanse origine. De inleidende tenoraria “Comfort ye” is in een tweedelige (langzaam-snel) vorm van de soort die later in de achttiende eeuw populair werd. Er zijn ook uitgebreide da capo aria’s, zoals het haast grandioze “He was despised” met een geagiteerd middengedeelte wanneer de alt nadenkt over het lijden van Jezus. Maar er zijn ook veel korte, lyrische nummers, zoals het mooie “I know that my Redeemer liveth” en het simel lyrische “How beautiful are the feet”.

De koren maken de Messiah tot iets bijzonders. Ze zijn prachtig. De meeste vertonen een voor Händel specifieke mengeling van polyfonie en harmonie zoals we die bij Bach absoluut niet tegenkomen. Ze beginnen vaak met  imitatie of een fugatische opzet, maar dan krijgt een meer homofone stijl de overhand. “And he shall purify” is daarvan een mooi voorbeeld., waar het orkest de contrapuntische lijnen overneemt als het koor gaat harmoniseren.

 

Uitgangspunten

 

Sinds de 78t grammofoonplaat en vogue was, genoot de Messiah de aandacht van de muziekindustrie. De eerste complete opnamen werden in Engeland gemaakt door dirigenten als Beecham, Sargent en Boult.  Intussen zijn er zo’n vijfenveertig versies beschikbaar. Ze zijn van een enorme verscheidenheid, nog helemaal afgezien van de indeling tussen traditioneel en authentiek. Ook binnen die categorieën komen tal van verschillen voor en dan zijn er nog de in het Duits gezongen interpretaties. 

Maar ook wanneer is gezorgd voor de juiste ingrediënten – een goed, homogeen koor, behoorlijke solisten, een capabele dirigent en een goed voorbereid orkest – blijft één probleem over: op welke schaal moet het werk worden gebracht? Aanvankelijk ging het om een vrij “kleine” presentatie van rond de vijftig zangers en instrumentalisten tijdens Händels leven. Maar gaandeweg werden de vertolkingen steeds grootschaliger. Een gulden tussenweg is mogelijk, maar het is steeds duidelijker geworden: ook hier geldt small is beautiful.

Wat bij het bepalen van de voorkeuren doorslaggevend is, komt neer op de aanwezigheid van barok drive, van een geest van juichende triomf. Het werk is tenslotte een uiting van feestelijke viering, maar ook van vermaak met behulp van geïnspireerd geschreven prachtige muziek. Die moet spontaan klinken en daar waar de prachtige koren aan de kook raken ook meeslepend. De tempi moeten pittig genoeg zijn om de grotere structuren zinvolle betekenis te geven (als Hickox twaalf minuten doet over “He was despised” ziet hij door de bomen het bos niet meer). Het koor moet liefst klein genoeg zijn om de solistische lijnen vloeiend te zingen. In het ideale geval moeten er vijf solisten zijn om de veranderingen te laten doorklinken die Händel in de latere versies wenste, met name in de sopraanaria’s.

Langzamerhand wordt de cd wereld gedomineerd door de authenticiteits specialisten die zorgvuldig aandacht besteden aan oude uitgaven, de juiste versieringen, instrumentatie en dergelijke. Helaas lijken de zorg om  alle details correct in acht te nemen meer de hersens dan het gemoed in beslag te nemen. Christie, McGegan, Koopman en verschillende anderen bijvoorbeeld lijken op het podium authentieke kuisheidsgordels te hebben aangedaan. Waar is bij hen het entertainment gebleven dat in Händels tijd zo belangrijk was?

Op de keper beschouwd zijn heel wat opnamen – niet alleen authentieke – het aanhoren nauwelijks waard. De vijf Duitstalige van Forster, Hildebrandt, Mende, Mackerras, Marriner en Richter bijvoorbeeld. Het beluisteren van de Messiah in het Duits is haast even erg als het aanhoren van Brahms’ Deutsches Requiem in het Italiaans of een opera van Wagner in het Frans.

 

Bewerkingen

 

In de oren van puristen mogen verwerpelijk zijn, ze verdienen het om er eens kennis van te nemen: de “nieuwe arrangementen” en “verbeteringen” van Händels oorspronkelijke orkestratie bijvoorbeeld die medio vorige eeuw tot stand kwamen. Ze ontstonden deels om de muziek luider te maken om gelijke tred te houden met de groeiende koren. Dat geldt ook voor de verder best respectabele herorkestratie van Mozart. Dan is daar de “schandalige” versie van Thomas Beecham (er is van hem al een BBC opname uit 1929 uitgebracht op Pearl GEMMCDS 9456) uit 1959 bijvoorbeeld met een Richard Strauss-achtige orkestratie van Goossens, inclusief bekkens en triangel in het Hallelujah koor. Plus de restanten van een negentiende eeuwse traditie volgens welke alles wat diepzinnig is ook in langzaam tempo hoort te worden genomen. Het resultaat is vaak gezwollen. Maar Beecham is altijd nog interessanter dan nietszeggende vertolkingen als die van Shaw. Positief is het kleine, traditionele ensemble, maar het is alles te keurig en terughoudend. Meteen de ouverture komt al niet tot leven; frasering en vormgeving laten veel te wensen over.

De vraag naar de juiste versie is onmogelijk te beantwoorden. Händel bracht zoveel veranderingen en correcties aan sinds de première in Dublin, dat het een gok blijft. Allerlei bewerkers deden er het hunne aan, maar een definitieve versie is er niet. Interessant is de Harmonia Mundi opname van Nicolas McGegan, die op een extra cd alternatieve versies van 18 nummers laat horen en een keus last tussen 9 versies om zelf te programmeren. Dat gaat terug tot het handschrift uit Dublin van 1741, Dublin 1742, Londen 1743, 1745, 1749, 1750, 1759 en Dublin in de jaren 1750. Maar helaas is zij directie zo eigenzinnig onbekoorlijk dat zijn pedagogische bedoelingen schipbreuk lijden. Wat blijft – in alfabetische dirigentenvolgorde – over dat echt de moeite loont?

 

De opnamen

 

Traditionalisten

 

De lange discografische lijst overziende, zal iedereen begrijpen dat niet alle daarin genoemde opnamen beschikbaar zijn en dat de volgende summiere introductie van de wel voorhanden uitgaven enigszins de krenten uit de dikke pap zijn gevist.

Allereerst treffen we in 1927 en 1947 Thomas Beecham met echt historische en achterhaalde opvattingen. In 1959 overtrof hij zichzelf daarna met die flamboyant door Goossens geherorkestreerde versie. Op het eerste gezicht is hier alles verkeerd: het koor heeft operaproporties, de solisten zijn assertief en beschikken over (te) grote stemmen, het orkest is laatromantisch symfonisch. Goossens’ orkestratie overspoelt de luisteraar met tokkelende harpen, klaterende bekkens, gekakel van extra houtblazers en octaafverdubbelingen bij de violen. Eigenlijk te gek. Wat redt de uitvoering van een mislukking? Voornamelijk de inzet van alle uitvoerenden en Beechams geweldige directie. Niet alles lukt hem even goed. Sommige tempi in deel I zijn echt te langzaam, maar deel II is over het geheel erg boeiend.

Het resultaat is over het geheel dramatisch, maar ook ontroerend en weerspiegelt voortdurend het natuurlijke flair van deze dirigent. Het gebruik van bekkens om de koren For unto us en Glory to God kracht bij te zetten, is heel discutabel maar ook onvergetelijk. Veel van Beechams tempi zijn langzamer dan we nu gewend zijn. Niet echter het hier echt extatische Hallelujah. Vyvian en Sinclair zingen de vrouwenpartijen prachtig in stijl, Vickers – de beste van de solisten - is een heldentenor en Tozzi beheerst een goed Engels en weet bewonderenswaardig goed raad met de lastige basaria’s, vooral met Why do the nations. De derde cd bevat een appendix van de extra nummers die traditioneel werden geschrapt in oudere uitvoeringen. Dit is al met al een bijzondere Messiah. Zeker niet alleenzaligmakend, maar hij bezit een onapologetische pracht die best inspirerend is en de moeite van het kennisnemen waard.

De eerste verklanking door Colin Davis was feitelijk na de nooit op cd overgebrachte oude Decca opname van Adrian Boult uit 1953 – ooit mijn favoriet in een eerste Vergelijkende Discografie in Luister…! (april 1955) - was  eind jaren zestig de eerste verklanking die perspectieven opende richting stijlvoller uitvoeringspraktijk. Davis’ serieuze, dwingende, vaak kernachtige dramatische opvatting is een erfenis van het beste uit het verleden zonder zwaarwichtig of plichtmatig te zijn. Vanaf de inzet door het orkest van Behold, a virgin shall conceive maakt het spel van de strijkers duidelijk welke tijding de mezzo gaat brengen. De voortreffelijke Helen Watts legt dezelfde ernst in haar heldere dictie. Wat de gebruikte versie betreft, volgt Davis de gangbare praktijk door dat te kiezen wat hem past. Opvallend is dat hij de sopraan in plaats van de bas He is like a refiner’s fire laat zingen. Hij gebruikt een vrij groot koor, dat heel goed is afgezien van soms wat bibberige sopranen en begaat geen flaters bij het gebruik van het Londens symfonie orkest. De bezetting is vrij groot, maar hij gebruikt alleen veel strijkers (met heel wat onauthentiek vibrato), hobo’s en fagotten (net als Händel) plus versterking van het koper in de koren. De ritmische vitaliteit van die koren frappeert, For unto us klinkt heel aanstekelijk, zelfs het Hallelujah verliest weinig en wint veel bij deze aanpak. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Richter tiranniseert hij de solisten niet met die strijkers: Heather Harper krijgt ampel ruimte om uit te weiden in “Rejoice greatly”, wat ze ook welsprekend en met vloeiende coloraturen doet. Wie niet staat op een klein, authentiek ensemble heeft nog steeds baat bij deze oudere opname. Die is namelijk authentiek in een andere betekenis. Het gaat om een dirigent die gelooft in het werk, die niet zichzelf projecteert en die het werk zodanig vorm geeft dat het met een overweldigend gevoel van afronding het sublieme “Amen” bereikt. 

In zijn tweede opname overtuigde Davis duidelijk wat minder.

Eén van Neville Marriners opnamen ontstond in 1992 in Dublin bij de viering van de tweehonderdvijftigeste verjaardag van de Messiah. De bewuste uitvoering werd door de TV uitgezonden en door Philips opgenomen. Het resultaat valt niet mee. De klank is pover, kleurloos en begrensd van dynamiek. De inzetten van het koor klinken wazig en slordig, het orkest is ook niet alert en in topvorm. Marriners directie is ook niet geïnspireerd. Dit is zowat de enige uitvoering van het werk die een reactie van verveling veroorzaakt.

Georg Solti is naar zijn gewoonte vitaal en opwindend in dit werk, maar ook wat grootschalig en erg traditioneel ondanks de veelal erg snelle tempi. Toch klinken het Hallelujah en Amen best puntig en helder. Bij de solisten is Te Kanawa de uitblinkster: fraai van toon en heel expressief. Gjevang is de minste.

Met Britten Sinfonia is Stephen Layton nog een der weinigen die traditioneel is ingesteld. Toch houdt hij wel rekening met nieuwe verworvenheden, maar het resultaat klinkt wat paradoxaal, al wordt op hoog niveau gezongen en gemusiceerd.

Het is enigszins triest om te moeten vaststellen dat al die andere, vaak met veel zorg uitgevoerde en gemaakte opnamen teveel aan geldigheid hebben verloren om nog eervol te worden vermeld.

 

Bewerking Mozart

 

Mozart werd gevraagd om de Messiah te herschrijven en herorkestreren om het werk geschikt te maken voor de uitvoeringspraktijk uit de late achttiende eeuw en Mackerras houdt daar een goed pleidooi voor. Knap en effectief legde hij een volledig incongruente fraseologie op aan het barokwerk. Hij voegde ook klarinetten, trombones en andere instrumenten toe, componeerde her en der nieuwe begeleidingslijnen waar hij vond dat Händel wat zuinig was geweest met noten.

Niettemin, wanneer zoals hier een stevig koor – dat toch wat minder is dan bij bv. Davis - wordt gebruikt, moet ook het orkest worden uitgebreid. De klank van hobo’s, massale strijkers en klavecimbel in combinatie met een groot koor is erg onbevredigend (getuige Karl Richter en Otto Klemperer in hun vertolkingen), dus Charles Mackerras’ omhelzing van deze optie lijkt gerechtvaardigd, ook al levert dit gedwongen huwelijk tussen barok en classicisme wat vreemde effecten op, Desondanks: een verklanking die het aanhoren zeer waard is. 

Maar hoe puriteins men ook denkt over dat alles, het is goed dat er zo’n mooie opname is van Mozarts kijk op Händel. Het Huddersfield koor, destijds werkend met Sargent, is haast synoniem met een ouderwetse aanpak. Zong het echter in de jaren vijftig nog zwaar en gezwollen, nu klinkt het slanker en pittiger, geeft geen overladen geluid in de climaxen. De beslissing om Mozarts geluid vrijwel onbeperkt en compromisloos te laten klinken (Mackerras schrapte helaas Mozarts versie van “The trumpet shall sound”, maar geeft wel de alternatieve versie van Rejoice greatly in 12/8) is hoogst boeiend. Paul Esswood is de goede manlijke alt; hij krijgt ook een paar basaria’s. Gelukkig zingt Baker He was despised: gespannen, traag maar met veel gevoel en mooie versieringen in de herhaling. Ervan uitgaande dat dit geen zuivere Händel is, moedigt hij bijvoorbeeld de klarinetten aan om heel welluidend te spelen, helemaal in Mozarts geest. Het is aardig om deze onverwachte en aangename Mozarttrekjes te horen. 

 

Bewerking Davis

 

Waarschijnlijk omdat in Canada nog resten van de romantiserende Engelse traditie voortleven en de authenticteitsagedachten nog geen algemene acceptatie hebben gevonden, maakte dirigent Andrew Davis een eigen bewerking die hij met een amateurkoor van rond de veertig leden en een vrij fors bezet symfonie orkest waarin we ook een vergroot aandeel koper en verschillende extra slagwerkinstrumenten (marimba) kunnen waarnemen in 1986 voor het eerst opnam, toen met bekende solisten die we eerder in de opera dan in een barok oratorium verwachten. In 2016 herhaalde hij dat nog eens, nu met passender solisten. Interessant voor een enigmalige kennismaking, meer niet. Want hoe handig de dirigent ook tussen de traditionele en authentieke uitvoeringspraktijk laveert, eigenlijk valt hij tussen twee stoelen.

 

“Authentiek”

 

Het duurde tot 1979 voordat Christopher Hogwood met de eerste opname kwam waarin een hogere mate van authenticiteit werd nagestreefd. Maar ook die ontwikkeling stond niet stil en naarmate de tijd vorderde, werden de bezettingen steeds kleiner en werden de alten meer en meer door manlijke alten (waarvan men kan houden of niet) vervangen.

Christopher Hogwood zorgt voor een frisse, duidelijke, kernachtige Messiah met kristalheldere klank. Al in de jaren zestig hadden met name Mackerras en Davis geslaagde pogingen ondernomen om het oratorium van romantische aanslibbingen te ontdoen. Maar de opname van Hogwood was de eerste die terugkeerde tot het begin: de partituur voor het Foundling Hospital uit 1754 (de meest betrouwbare) en werd gemaakt toen het Christchurch koor in Oxford – 31 jongensstemmen klein - een hoogtijperiode beleefde. Simon Preston die met een kleinere groep zangers werkte dan bijvoorbeeld in King’s College, had ernaar gestreefd om de jongens het toeterende geluid van de Engelse kathedraaltraditie af te leren ten faveure van de nadrukkelijker stijl die op het continent in zwang is. Met name de jongenssopranen zijn een succes: licht van klank, fris, vibratovrij. De meeste koren worden met verve gezongen. Er is een prachtig “For unto us” en zelden verlangt men naar een groter vermogen van de longen. Wanneer authenticiteit een belangrijke overweging vormt, is het nuttig te weten dat bij de première ook louter mannenstemmen werden gebruikt, al weet (gelukkig) niemand meer hoe die koren uit de kathedralen in Dublin waren anno 1742. De solisten klinken allen even sympathiek. Net als Händel in sommige van zijn Londense uitvoeringen gebruikt Hogwood twee sopranen: Judith Nelson en Emma Kirkby, maar is het jammer dat hun stemmen niet meer onderling contrast tonen. Maar ze zingen beiden met lichte toets en geven geen krimp in de vele lastige passages. Het klankweefsel wordt in climaxen mooi bekrachtigd met orgel en hoorns (het “Hallelujah” is geweldig). Hogwoods directie is helder en sensibel, maar ook enigszins stijfjes en metrisch. Als klankdocument is deze Messiah nog steeds een van de mooiste.

Trevor Pinnock kiest voor een klein, authentiek ensemble dat veel blijk geeft van grandeur en pracht. De snelle contrapuntische koren, zoals For us a child is born klinken lichtvoetig en veerkrachtig zonder dat ze jachtig worden. De instrumentale krachten zijn vrijwel ideaal in balans gebracht (beter dan bij menige rivaal). Bas Tomlinson heeft gewicht met zijn stevige, donkere en kernachtige stem, maar hij is ook heel wendbaar. Augers sopraanbereik is omvangrijk, ook in dynamisch opzicht en ze klinkt puur stralend in I know that my redeemer liveth. Von Otter houdt met haar strakke en gelijkmatige stem de sfeer mooi vast in He was despised en een paar altaria’s worden fraai door Chance voor zijn rekening genomen. De tenor Crook is wat minder treffend, maar hij zingt wel aantrekkelijk fris.

Nikolaus Harnoncourt leverde twee complete opnamen af. De eerste, voor zijn doen pas vrij laat uit 1992 gaf overduidelijk blijk van zijn ongewone, provocerende en zeker niet echt overtuigende opvattingen. Irritant waren vooral de vaak zonderlinge tempokeus en de gemaniereerd aandoende articulatie. Verder was de nodige lof voor zijn solisten, het prachtige Zweedse koor en zijn Weense instrumentalisten best op zijn plaats.

Zijn tweede versie is een stuk genietbaarder want gematigder, traditioneler (dankzij vertragende cadensen en veel orgelcontinuo). De bas Finley is een der meest overtuigenden in zijn recitatieven en aria’s Ook Michael Schade overtuigt geheel; Anna Larsson heeft een prachtig donker mezzotimbre, maar klinkt wat koeltjes in haar belangrijke bijdragen en Christine Schäfer, vaak zo bijzonder, stelt hier lichtelijk teleur met een overneutrale expressie. Koor en orkest reageren voortreffelijk. Al met al een forse verbetering van de oude opname. Best interessant, maar geen topklasse.

Net als bij Trevor Pinnock wekt de authentieke uitvoering door William Christie de indruk van spontaniteit, als gold het een live verklanking. Christie behoort tot de snellere, lichtvoetiger vertolkers, met name in de koren. Maar in de meer gedragen nummers ontbreekt het niet aan emotioneel gewicht. Scholl met zijn bijzondere altus zingt bijvoorbeeld He was despised vol treffende eenvoud, maar met kernachtige toon en feilloze intonatie. Beide sopranen, Schlick en Piau zijn in fraai contrapunt en zorgen voor prachtige resultaten in het weefsel van bijvoorbeeld Rjoice greatly. In There were shepherds wordt een jongenssopraantje ingezet. De tenor Padmore en de bas Berg overtuigen ook goed; ze klinken fris, maar wat traditioneel in vergelijking met de anderen. Christie kiest voor een latere versie van het werk. De opname laat het koor nogal op de achtergrond klinken.

Harry Christophers, ook pionier authentiek, kiest relatief bedachtzame tempi. Het koor bevat  manlijke altstemmen, de counter-tenor James zingt de Refiner’s fire aria, maar He was despised is terecht toevertrouwd aan de alt Denley, die mooi warm en waardig zingt in afgemeten tempo. Dawson vertolkt de sopraanaria’s met zilverachtige puurheid. Het clubje van 13 strijkers met blazersinbreng klinkt even fris en puur als het kleine koor. Zelfs het Hallelujah komt mooi uit de verf, wat niet altijd het geval is bij dergelijke kleine ensembles; pauken en trompetten zorgen voor voldoende drama.

Een verrassing komt van Masaaki Suzuki uit Japan. Pittig gaat hij te werk, zorgend voor scherpe contouren en een doorzichtige klank met veerkrachtige ritmen. Ook hier een ensemble van bescheiden afmetingen. De tempocontrasten zijn vrij groot, maar goed te verdedigen. Sopraan Suzuki laat heel mooie dingen horen, met name alweer in I know that my redeemer liveth; de manlijke alt Mera overtuigt ook, zeker in He was despised. Ook beide Engelse solisten overtuigen zeer, de tenor Elwes met een licht en helder timbre, bas Thomas met een warmbloedige voordracht. In de wereld der authentiekelingen is deze versie zeer de moeite waard naast die van Pinnock, Christie en Christophers.

De vlotte interpretatie van Marc Minkowki is vooral interessant door de inbreng van Magdalena Kožená en John Mark Ainsley.

John Eliot Gardiner kiest voor heldere sopranen in plaats van voor jochies in het koor, maar gebruikt wel heel treffend een jongenssopraan in There were shepherds. De tempi zijn snel, de aanpak is licht met veel ritmische veerkracht, vooral in de koren. Gek genoeg begint Gardiner het Hallelujah pianissimo. Why do the nations en The trumpet shall sound worden met autoriteit en een flink dramatisch gehalte voorgedragen. Vooral sopraan Price maakt veel indruk, zeker in I know that my redeemer liveth, in Rejoice greatly klinkt ze engelachtig. 

Veel is op de opname van Richard Hickox aan te merken, maar wie kennis wil maken met een Messiah met oude instrumenten en een koor van slechts 24 leden in een wat zakelijke no-nonsense aanpak is er goed mee af. Er zijn bijvoorbeeld geen extra appoggiature in “For unto us a child is born” en ook in de soli komen niet veel versieringen voor. Andere koren zijn heel mooi, met name het bedrijvige “And he shall purify”. Maar elders is de frasering erg gefragmenteerd, met name in het “Amen”. Nog zo’n tegenvaller: het erg langzame “He was despised” wordt nog erger gemaakt door een gemis aan duidelijke frasering en een voortdurende onzekerheid over de polsslag. Maar andere versies zijn minstens zo triest in dat opzicht. Tot de deugden behoort Joan Rodgers, die uitblinkt in die prachtige aria “I know that my redeemer liveth”. De trompet in “The trumpet shall sound” is mooi gespierd dankzij Crispian Steele-Perkins en zijn natuurinstrument. Bryn Terfel is een van de beste exponenten van deze moeilijke basaria. De versie die Hickox gebruikt is het bekende amalgaam van de Londense versies. Gek dat we geen hoorns waarnemen. 

Uit onverwachte bron komt een door Martin Pearlman gedirigeerde Messiah. Boston lijkt wat onwaarschijnlijk, maar ze weten daar wat authenticiteit op hoog niveau is. Deze zorgvuldig voorbereide Messiah is een bijzonderheid. Hoe zorgvuldig alles ook is voorbereid en ingestudeerd, de muziek klinkt blij, spontaan en in-muzikaal. Pearlman had een koor met 21 stemmen ter beschikking met louter vrouwelijke alten (die heel wat milder klinken en beter zijn geïntegreerd dan hun manlijke collega’s). Het koor ageert geweldig maar ook merkwaardig omdat de dirigent onderscheid maakt tussen een “gesproken” en een “gezongen” stijl. In de praktijk klinken de snellere koren met dansritme met teveel staccato, maar de andere zijn mooi licht, exact, behendig en met stuwkracht. In bijvoorbeeld “His yoke is easy” valt de doorzichtigheid op. Nog opmerkelijker is de manier waarop wordt gefraseerd; de muziek krijgt daardoor een duidelijk gevoel van vastberadenheid. De solisten behoren tot de besten op cd. Om te beginnen is daar de verrukkelijke sopraan Karen Clift. Catherine Robbin is een gelijkmatige mezzo die veel engagement met de tekst toont. Bruce Fowler vermijdt de ingesnoerde stem van menige Engelse tenor; hij zingt zijn beginaria met warmte en lyriek. De bas Victor Ledbetter haalt dat niveau niet helemaal, maar hij heeft een grote, plooibare stem die goed bij zijn rol past. Het tempo van “The people that walked” is wat ongemakkelijk langzaam voor hem. De andere solisten en met name de dames, versieren rijkelijk. Mogelijk teveel, maar het effect is lichtvoetig en idiomatisch. “Behold the lamb” gaat haast te snel. Pearlman ontlokt voortreffelijk spel aan zijn mensen met oude instrumenten. Zijn tempi zijn over het geheel aan de vlotte kant, maar er is voldoende contrast tussen de nummers. Dit is een ongemaniereerde, helder vloeiende Messiah die de luisteraar onmiddellijk aanspreekt, mede dankzij de prachtige opname.

De eigenzinnige Paul McCreesh, altijd in voor verrassingen, werkt in dezelfde geest, maar is met zijn kleine ensemble niet alleen feller en sneller (hij lijkt met 132’ in totaal een snelheidsrecord te vestigen). Hij heeft ook irritante maniertjes, klinkt erg zelfbewust en houdt van al te veel opsier. Het resultaat is behalve voor zijn bewonderaars minder goed tegen herhaling bestand.

werkt in dezelfde geest, maar is met zijn kleine ensemble niet alleen feller en sneller (hij lijkt met 132’ in totaal een snelheidsrecord te vestigen). Hij heeft ook irritante maniertjes, klinkt erg zelfbewust en houdt van al te veel opsier. Het resultaat is behalve voor zijn bewonderaars minder goed tegen herhaling bestand.

Tenminste in kwantitatief en haast ook in kwalitatief opzicht biedt zoals reeds vermeld Nicholas McGegan het meest. Hij heeft daar wel drie cd’s voor nodig, maar aan de hand daarvan kan de luisteraar dan ook negen maal de Messiah reconstrueren. Te beginnen met de basisversie die heel dicht de beroemde uitvoeringen in het Foundling Hospital uit de jaren 1750 benadert. Daarna kunnen de alternatieven worden geprogrammeerd die Händel in de loop der tijd bedacht. Sommige wijzigingen zijn gering, andere zijn substantiëler. Een tabel vergemakkelijkt het om keuzes te maken.

Knap bedacht, maar hoe klinkt het? Het korte antwoord kan luiden: geweldig! Toch kunnen de eerste indrukken misleidend zijn, vooral wanneer men monsters neemt aan de hand van de bekende hoogtepunten. Het “Hallelujah” bijvoorbeeld, dat licht en veerkrachtig langs huppelt en dat degenen zal teleurstellen die hier meezing grandeur verwachten. Ook “Behold the lamb of God” aan het begin van het tweede deel klinkt nogal ingehouden. Maar wie wat geduld heeft, zal McGeegan waarderen omdat zijn visie op het werk als geheel zo overtuigend is en hij niet bij vlagen bekende, populaire gedeelten goedkoop opdist. De sleutel van zijn succes ligt in de manier waarop hij de relaties legt tussen de koor- en sologedeelten. Die zijn namelijk heel evenwichtig. Luister bijvoorbeeld naar de manier waarop hij de moeilijke overgang uit het eerste deel tussen de altaria “O thou that tellest” naar de koorreprise aan het slot van dat nummer maakt. Te vaak is daar sprake van een onaangenaam grote dynamieksprong, hier verloopt die overgang gematigder, rustiger. Maar hij kan ook voluit gaan, zoals uit het “Amen” blijkt.

De koorzang is niet altijd zonder blaam in technisch opzicht, maar wel heel fris en intelligent. De solisten zijn heel behoorlijk, net als het kwieke, transparant klinkende orkest. De klank is helaas wat aan de droge en gebalde kant.

Bij de wat recentere opnamen stuiten we allereerst op een onbevredigende uitkomsten bij de Nimbus opname van William Boughton die gebruikmaakt van de Watkins-Shaw uitgave met eigentijds instrumentarium. Saaier en ongeïnspireerder kan haast niet. Alleen countertenor Towers kan ermee door. Snel overslaan dus. De Arts uitgave heeft als handicap dat hij alleen als dvd-audio kan worden weergegeven. Wie heeft daarvoor de geschikte apparatuur? Vreugde valt wel te beleven aan de Zwitserse interpretatie waarin de authentieke barokstijl wordt gekoesterd in de geest van William Christie. Het koor heeft wat moeite met de Engelse uitspraak en bij de solisten zijn het de prachtig voordragende Dawson en de bas Abete die diepe indruk maken. De overigen kunnen er net mee door. Maar waarom niet in het normale cd formaat?

De drie voorlopig nieuwste opnamen gaan geheel op de authentieke toer, soms met een overdreven toespitsing. Edward Higginbottom gaat terug tot het concept uit 1751 en zet liefst drie jongenssopraantjes in naast een countertenor en een echte tenor plus bas. Het resultaat overtuigt niet echt, want de muziek is van medeleven en drama ontdaan; dat is vervangen door sentimentaliteit. Natuurlijk zijn er mooie momenten, maar verder blijft het behelpen omdat ook koor en orkest een weinig gedecideerde indruk maken.

René Jacobs is altijd goed voor een gelukkig vaak aangename verrassing. Die heeft in dit geval aangename en minder aangename kanten. Tot de aangename behoren de briljante, op ultieme expressie en drama gerichte aanpak, de prachtige koorbijdragen. de fraaie, vrij felle inbreng van de solisten, de mannen voorop. Tot de onaangename de soms extreme tempokeus, de ingrepen in de orkestpartij, de harp als begeleider van de engel en meer eigengereidheden. Ook weer interessant voor een keer, maar niet voor grote blijvende voldoening.

Of het aan dirigent Stephen Cleobury ligt dat de Messiah onder zijn leiding niet erg feestelijk klinkt? Wat een verschil met het resultaat dat Frieder Bernius bereikt! Zijn lezing klinkt fantasierijk, dramatisch waar nodig., scherp geprofileerd en kernachtig met mooie dynamische contrasten. Een beetje theatraal, maar dat mag het werk hebben.

Dan liever de blijmoedige, over de hele linie op hoog niveau staande realisatie uit Dunedin van John Butt, die de versie 1742 aanhoudt. Dat betekent kleinschaligheid met een koortje van twaalf leden plus de vier solisten, maar dat blijkt hier absoluut geen beperking in tegenstelling tot wat McCreesh propageert.

Komen we aan de nieuwste producties. Eigenlijk alles wat de enthousiaste Emmanuelle Haïm tot nu toe liet horen, getuigde van een groot engagement, veel stijlgevoel en een geanimeerde aanpak. Dat geldt ook voor deze Messiah. Haar Franse koor en orkest presteren naar behoren en haar gelukkig Engelse solisten leveren alle puike bijdragen.

Het ensemble Tafelmusik, intussen onder dirigent Ivars Taurins begon een eigen label en beschikt naast het orkestje ook over een eigen koor hier. Dat koor opereert wat bescheiden en niet ideaal voor de gelegenheid. Maar de rest van de uitvoering is keurig in orde.

In Nederland timmert koordirigent Pieter Jan Leusink erg aan de weg met The messiah. Najaar 2016 maakt hij met zijn ensemble een nieuwe tournee door het land en voor de velen die zo’n optreden bijwonen is het nuttig dat nu twee van zijn uitvoeringen beschikbaar zijn, beide met countertenor Sytse Buwalda. De tweede staat interpretatief op wat hoger niveau en gaat vergezeld van een bonus dvd met beeld en toelichting. Een nuttige voorziening bij de behoorlijk geslaagde interpretatie die geloofwaardig is, maar net niet tot de favorieten doordringt.

Dat doet Peter Dijkstra wel in München. Hij dunde het koor van de Beierse omroep tot redelijke proporties uit en goede voorbereiding zorgde dat er een spoor van Duitse uitspraak van het Engels te bespeuren is. Met dat koor worden hechte fugatische koren gerealiseerd, net als ondersteunende bijdragen met een intens en krachtig homogeen karakter. Bij de begeleiding is het goed te weten dat B’Rock staat voor Belgisch Barokorkest (uit Gent), zodat ook over dat aspect geen twijfel rijst. Het zijn vooral de sereen zingende Julia Doyle, de dramatische Lawrence Zazzo, de milde Steve Davislam en de stoere Neal Davies die ook het solistisch aandeel op hoog niveau houden.

 

Video 

 

Van de oudere videoversies gaat die van Christopher Hogwood feitelijk terug tot zijn audio studio-opname uit 1979. De BBC filmde die vergelijkbare uitvoering twee jaar later in Westminster Abbey onder studio omstandigheden, dus zonder storende bijgeluiden. Het resultaat mag er wezen. De zangers, beide lichte sopranen met engelenstem die de taak verdelen, de stoere bas Thomas, de tere Watkinson, de treffende Elliot krijgen alle aandacht van de camera; het koor blijft daarentegen wat op de achtergrond. Kortom een heel geslaagd geheel.

Voor de registratie van de Philipsopname van Neville Marriner keerde men in 1992 terug naar het Point theater in Dublin waar 250 jaar tevoren de première van het werk had plaatsgevonden. In die zin gaat het om een interessant historisch document. Gelukkig staat ook de vertolking over de hele linie op een stilistisch en expressief hoog niveau met primair twee meer dan voortreffelijke vrouwelijke solisten, een fraaie koorinbreng en geserreerde orkestbegeleiding.

 

Conclusie

 

De keus is enorm groot. Het is vrijwel onmogelijk een uitgesproken voorkeur aan te geven. Daarvoor zijn er teveel voortreffelijke producties. Maar beluister in elk geval de interessantste onder de ‘traditionalisten’, Davis (Philips). Voor een kijkje op de vroegere aanpak zijn Beecham en Sargent de moeite waard. Bij de authentieken is de keuze veel groter. Pinnock, Hogwood, Butt, Haïm, Pearlman en Dijkstra zijn wat uw recensent betreft - vooral Butt en Haïm - het meeste de moeite waard.  Van de vijf dvd opnamen die in kwalitatief opzicht eigenlijk niet eens kwalitatief veel voor elkaar onder doen zijn die van Hogwood en Spinosi het markantst. Toen Händel ooit terugkeek op de indruk die hij met dit oratorium op zijn publiek maakte, schijnt hij te hebben gezegd: “Ik zou het jammer vinden wanneer ik het alleen maar heb vermaakt; ik wilde het zich beter laten voelen”. Bovengenoemde opnamen doen dat vermoedelijk in al hun verscheidenheid ook in hoge mate.

 

Discografie

 

1927. Doris Labette, Norman Walker, Muriel Brunskill, Hubert Eisdell,, Harold Williams met het BBC symfonie orkest en –koor o.l.v. Thomas Beecham.  Pearl  GEMMCDS 9456, TIM 205208-303 (2 cd’s).

 

1946. Isobel Bailey, Gladys Ripley, James Johnston, Norman Walker, het Huddersfield koor en het Liverpool filharmonisch orkest o.l.v. Malcolm Sargent. Dutton 2CDEA 5010 (2 cd’s).

 

1947. Elsie Suddaby, Margaret Thomas, Heddle Nash, Trevor Anthony met het Lutton koor en het Royal philharmonic orkest o.l.v. Thomas Beechem. Biddulph WHL 059/61 (3 cd’s).  

 

1953. Jennifer Vyvian, Norma Procter, George Maran, Owen Brannigan met het Londens filharmonisch koor en –orkest o.l.v. Adrian Boult. Decca LXT 2921/4 (4 lp’s).

 

1954. Elsie Morrison, Marjorie Thomas, Richard Lewis, Norman Walker met het Huddersfield koor en het Liverpool filharmonisch orkest o.l.v. Malcom Sargent Sargent (Columbia 78t.).

 

1954. Margarert Ritchie, Constance Shacklock, William  Herbert, Richard Standen met het Londens filharmonisch orkest en –koor o.l.v. Hermann Scherchen. Nixa (3 lp’s).  

 

1956. Adele Addison, Russell Oberlin, David Lloyd, William Warfeld met het Westminsterkoor en het New York filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. United Classics T2CD 2012075 (2 cd’s).

 

1959. Eileen Farrell, Martha Lipton, David Cunningham, William Warfield met het Mormon Tabernacle koor en het Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. CBS M2K 606 (2 cd’s).

 

1960. Adele Addison, Russell Oberlin, Robert Lloyd, William Warfield met het Westminster koor en het New York filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. Sony 60205 (2 cd’s).

 

1961. Joan Sutherland, Grace Bumbry, Kenneth McKellar, David Ward met het Londens symfonie koor en –orkest o.l.v. Adrian Boult. Decca 433.003-2 (2 cd’s).

 

1964. Elisabeth Schwarzkopf, Grace Hoffman, Nicolai Gedda, Jerome Hines met het Philharmonia koor en –orkest o.l.v. Otto Klemperer. EMI 763.621-2 (2 cd’s). 

 

1965. Elisabeth Harwood, Norma Procter, Alexander Young, John Shirley-Quirk met koor en Royal philharmonic orkest o.l.v. Malcolm Sargent. Chesky 106 Z (2 cd’s).

 

1966. Heather Harper, Helen Watts, James Wakefield, John Shirley-Quirk met het Londens symfonie orkest en –koor o.l.v. Colin Davis. Philips 420.865-2, 438.600-2, 464.703-2. (2 cd’s). 

 

1966. Elisabeth Harwood, Janet Baker, Paul Esswood, Robert Tear, Robert Herincx, de Ambrosian singers en het Engels kamerorkest o.l.v. Charles Mackerras. EMI 762.748-2, 569.449-2. (2 cd’s).

 

1967. Kathleen Battle, Florence Quivar, John Aler, Samuel Ramey met het Mendelssohn koor Toronto en het Toronto symfonie orkest o.l.v. Andrew Davis. EMI 749.027-2 (2 cd’s).

 

1970. Joan Sutherland, Huguette Tourangeau, Werner Krenn, Tom Krause, William Coleman met het Ambrosian koor en het Engels kamerorkest o.l.v. Richard Bonynge. Decca (3 lp’s).

 

1970. Margaret Price, Yvonne Minton, Alexander Young, Justino Diaz met het Amor Arts koor en het Engels kamerorkest o.l.v. Johannes Somary. Vanguard 08401972 (2 cd’s).

 

1971. James Bowman, Robert Tear, Benjamin Luxon met het King’s College koor en de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. David Willcocks. HMV Classics HMVD 672.761-2 (2 cd’s). 

 

1972. Helen Donath, Anna Reynolds, Stuart Burrows, Donald McIntyre met het John Alldis koor en het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Karl Richter. DG 419.779-2, 453.028-2 (2 cd’s). 

 

1974. Felicity Palmer, Helen Watts, Ryland Davies, John Shirley-Quirk met het Engels kamerkoor en –orkest o.l.v. Raymond Leppard. Erato 2292-45447-2 (2 cd’s).

 

1976. Elly Ameling, Anna Reynolds, Philip Langridge, Gwynne Howell met de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Decca 421.234-2, 444.824-2 (2 cd’s). 

 

1979. Judith Nelson, Emma Kirkby, Carolyn Watkinson, Paul Elliott, David Thomas, het Westminster Abbey koor en de Academy of Ancient Music o.l.v. Christopher Hogwood. Oiseau Lyre 430.488-2 (2 cd’s).

 

1979. Felicity Lott, Alfreda Hodgson, Philip Langridge, Ulrik Cold met het John Alldis koor en het Londens filharmonisch orkest  en –koor o.l.v. John Alldis. Sparrow 7243-8515602-1 (2 cd’s).

 

1980. Jennifer Smith, Charles Brett, Martin Hill, Ulrik Cold met het Worcester kathedraal koor en de Grande Ecurie du Roy o.l.v. Jean-Claude Malgoire. Sony 63001 (2cd’s). 

 

1981. Judith Blegen, Katherine Ciesinski, John Aler, John Cheek met Musica sacra o.l.v. Richard Westenburg. RCA 09026-63317-2 (2 cd’s).

 

1982. Margaret Marshall, Saul Quirke, Catherine Robbin, Charles Brett, Anthony Rolfe-Johnson, Robert Hale met het Monteverdi koor en de English Baroque Soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Philips 434.297-2 (2 cd’s). 

 

1982. Yvonne Kenny, Paul Esswood, Martyn Hill, Magnus Lyndén met het Stockholms Bachkoor en het Zweeds omroeporkest o.l.v. Anders Öhrwall. Swedish Society Discofil SCD 1063/4 (2 cd’s).

 

1982. Elizabeth Gale, Marjana Lipovsek, Werner Hollweg, Roderick Kennedy met het Stockholms kamerkoor en Concentus musicus Wenen o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec ZB 8.35617 (3 cd’s).

 

1982. Lynne Dawson, Hilary Summers, John-Mark Ainsley, Alastair Miles met koor en Brandenburg Consort o.l.v. Nicholas Cleobury (versie 1752, rev. Burrows). Decca 440.672-2 (2 cd’s).

 

1983. Marjanne Kweksilber, James Bowman, Paul Elliott, Gregory Reinhart met het Amsterdam Baroque koor en  -orkest o.l.v. Ton Koopman. Erato 2292-45960-2 en 0630-17766-2 (5 cd’s). 

 

1983. Kaaren Erickson, Sylvia McNair, Anne Hodgson, Jon Humphrey, Richard Stillwell met het Atlanta symfonie orkest en –koor o.l.v. Robert Shaw. Telarc CD 80093-2 (2 cd’s). 

 

1984. Kiri te Kanawa, Anne Gjevang, Keith Lewis, Gwynne Howell met het Chicago symfonie koor en –orkest o.l.v. Georg Solti (versie Tobin). Decca 414.396-2 (2 cd’s). 

 

1984. Margaret Price, Hanna Schwarz, Norma Burrows, Simon Estes met koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Colin Davis. Philips 412.538-2 (2 cd’s).

 

1986. Lynne Dawson, Catherine Denley, David James, Maldwyn Davies, Michael George, the Sixteen koor en orkest o.l.v. Harry Christophers. Hyperion CDA 66251-2  (2 cd’s).

 

1986. Jennifer Smith, Helen Kucharek, Linda Finnie, Neil Mackie, Rodney Macann, het Pro Christe koor en –orkest o.l.v. Timothy Dean. Guild GMDD 71123 (2 cd’s). 

 

1988. Arleen Auger, Anne Sofie von Otter, Michael Chance, Howard Crook, John Tomlinson en English Concert en –koor o.l.v. Trevor Pinnock. Archiv 423.630-2 (2 cd’s). 

 

1988. Emma van Evera, Emma Kirkby, Margaret Cable, James Bowman, Joseph Cornwell, David Thomas met de Taverner Players en koor o.l.v. Andrew Parrott.  EMI 749.801-2, Virgin 561.330-2 (2 cd’s). 

 

1989. Patricia Schuman, Lucia Valentini-Terrani, Bruce Ford, Gwynne Howell met het Ambrosian koor en I solisti Veneti o.l.v. Claudio Scimone. Koch 350-201, Arts 47105-2, Europa 350-201 (2 cd’s). 

 

1991. Joan Rodgers, Della Jones, Christopher Robson, Philip Langridge, Bryn Terfel met het Collegium musicum koor en –orkest o.l.v. Richard Hickox. Chandos CHAN 0522/3 (2 cd’s). 

 

1991. Lorraine Hunt, Janet Williams, Patricia Spence, Drew Minter, Jeffrey Thomas, William Parker, het Berkeley universiteits koor en het San Francisco barokorkest o.l.v. Nicholas McGegan. Harmonia Mundi HMU 90.7050/2 (3 cd’s). 

 

1992. Sylvia McNair, Anne Sofie von Otter, Michael Chance, James Hadley, Robert Lloyd met de Academy of St. Martin-in-the-Fields en –koor o.l.v. Neville Marriner. Philips 434.695-2 (2 cd’s). 

 

1992. Elisabeth Gale, Marjana Lipovsek, Werner Hollweg, Roderick Kennedy met het Stockholms kamerkoor en Concentus musicus Wenen o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 0630-18952-2 (2 cd’s). 

 

1992. Karen Clift, Catherine Robbin, Bruce Fowler, Victor Ledbetter met het Boston Baroque orkest en –koor o.l.v. Martin Pearlman. Telarc CD 80.332 (2 cd’s). 

 

1992. Kym Amps, Helen Parker, Angus Davidson, Frances Jellard, Robin Doveton, John Bowen, David van Asch, Adrian Peacock en het Scholars barokensemble o.l.v. Adrian  Peacock. Naxos 8550.667/8 (2 cd’s). 

 

1992. Lynne Dawson, Hilary Summers, John-Mark Ainsley, Alastair Miles, King’s College koor en Brandenburg Consort o.l.v. Stephen Cleobury. Argo 440.672-2 (2 cd’s). 

 

1993. Sandrine Piau, Barbara Schlick, Andreas Scholl, Mark Padmore, Nathan Berg met Les arts florissants o.l.v. William Christie. Harmonia Mundi HMC 90.1498/9 (2 cd’s).

 

1993. Elzbieta Stengert, Piotr Lykowski, Ryszard Minkiewicz, Józef Frakstein met het Pools Kamerkoor en de Camerata Academia Warschau o.l.v. Wlodzimierz Szymanski. Azymuth CD 11041 (2 cd’s).

 

1993. Maja Roodveldt, Paul van den Bemt, Syste Buwalda, Julian Hartman met het jongenskoor Elburg en Florillegium Musicum o.l.v. Jos Leusink. STH 18483-2 (2 cd’s).

 

1994. Julianne Baird, Jennifer Lane, David Price, Kevin Deass met het Ama Deus ensemble o.l.v. Valentin Radu. Vox VOX2 7502 (2 cd’s). 

 

1994. Max Emanuel Cencic, Charles Humphries, Ivan Sharpe, Robert Torday, Wiener Sängerknaben, Chorus Vienensis en London Academy o.l.v. Peter Marschik. Capriccio C 60.068-2 (2 cd’s). 

 

1994. Yvonne Kenny, Jean Rigby, Thomas Randle, Willard White met het Royal philharmonic koor en –orkest o.l.v. Owain Arwel Hughes. IMP DPCD 1106, Carlton 50367-0337 (2 cd’s).

 

1995. Lorna Anderson, Paul Esswood, Neil Mackie, Stephen Roberts met het Mormon Tabernacle koor en Night Pro symfonie orkest o.l.v. David Willcocks (versie Prout). Nightingale Pro NP 1001 (3 cd’s). 

 

1996. Midori Suzuki, Yoshikazu Mera, John Elwes, David Thomas met het Bach Collegium Japan koor en orkest o.l.v. Masaaki Suzuki. BIS CD 891/2 (2 cd’s). 

 

1996. Anne Liebeck, Ann Howard, Richard Edgar-Wilson, David Barrell, English voices koor en London Festival orkest o.l.v. Ross Pople. Arte Nova 74321-4149-2 (2 cd’s).

 

1996. Dorothea Röschmann, Susan Gritton, Bernarda Fink, Charles Daniels, Neil Davies met het Gabrieli Consort en –Players o.l.v. Paul McCreesh. Archiv 453.464-2, 477.9574 (2 cd’s). 

 

1997. Sibylla Rubens, Ingeborg Danz, James Taylor, Thomas Quasthoff met het Oregon Bach festival koor en  -orkest o.l.v. Helmut Rilling. Hänssler CD 98198 (2 cd’s).

 

1997. Lynne Dawson, Magdalena Kozena, Charlotte Hellekant, John Mark Ainsley,  Russell Smythe, Brian Asawa, Nicole Heaston met  Les musiciens du Louvre en koor o.l.v. Marc Minkowski. Archiv 471.341-2 (2 cd’s).

 

1998. Inger Dam-Jensen, Kirsten Dolberg, Peter Grönlund, Per Hoyer met Camerata o.l.v. Michael Bojesen. Danica DCD 8200-1 (2 cd’s).

 

2000. Lynne Dawson, Guillemette Laurens, Charles Daniels, Antonio Abete met het koor van de Italiaans-Zwitserse omroep en I Barocchhisti o.l.v. Diego Fasolis. Arts 47627-2 (2 cd’s).

 

2002. Sara Macliver, Alexandra Sherman, Christopher Field, Paul McMahon met Cantillation en het Orkest van de antipoden o.l.v. Antony Walker. ABC 476.634-6 (2 cd’s).

 

2002. Siri Karoline Thornhill, Martin Wölfel, Jan Kobow, Kay Stiefermann met het Hannover Jongenskoor en Arco o.l.v. Jörg Breitling. Ars Musici AM 1359-2 (2 cd’s).

 

2003. Alison Smart, William Towers, Michael Hart-Davis, Gavin Carr, de Saint Michael singers en het Engels symfonie orkest o.l.v. William Boughton. Nimbus NI 5709/10 (2 cd’s).

 

2003. Lynne Dawson, Guillemette Laurens,Charles Daniels, Antonio Abete met het Zwitsers omroepkoor en I Barrocchisti o.l.v. Diego Fasolis. Arts 45007-6 (2 cd’s). 

 

2004. Arianne Zukerman, Daniel Taylor, Steven Tharp, William Sharp met de American Bach Soloists o.l.v. Jeffrey Thomas. Delos DE 3360 (2 cd’s).    

 

2004. Christine Schäfer, Anna Larsson, Michael Schade, Gerald Finley met het Arnold Schönbergkoor en Concentus musicus Wenen o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Harmonia Mundi 82876-64070-2 (2 cd’s).

 

2005. Susan Hamilton, Annie Gill, Clare Wilkinson, Nicholas Mulroy, Matthew Brook met het Dunedin consort o.l.v. John Butt. Linn CKD 285. (3 cd’s).

 

2005. Robert Brooks, Henry Jenkinson, Otta Jones, Iestyn Davies, Toby Spence, Eamon Dougan met het New College koor Oxford en de Academy of ancient music o.l.v. Edward Higginboottom. Naxos 8.570131/2 (2 cd’s).

 

2005. Kerstin Avemo, Patricia Bardon, Lawrence Zazzo, Kobie van Rensburg, Neal Davies, het Clair college koor  Cambridge en het Freiburgs barokorkest o.l.v. René Jacobs. Harmonia Mundi HMC 90.1928/9 (2 cd’s).

 

2006. Kerstin Avemo, Patricia Bardon, Lawrence Zazzo, Kobie van Rensburg, Neal Davies met het Clare College koor Cambridge en de Freiburgse Baroksolisten o.l.v. René Jacbs. Harmonia Mundi HMC 90.1928/9 (2 cd’s).

 

2006. Henry Jenkinson, Otto Jones, Robert Brooks, Iestyn Davies, Toby Spence, Eamonn Dougan met het New College koor Oxford en de Academy of ancient music o.l.v. Edward Higginbottom. Naxos 8. 570131/2 (2 cd’s).

 

2006. Susan Gritton, Sara Mingardo, Mark Padmore, Alastair Miles met Tenebrae en het Londens symfonie orkest o.l.v. Colin Davis. LSO Live LSO 0607 (2 cd’s).

 

2006. Constanze Backes, Ulrike Schneider, Mark Calvert, Peter Schüler met het koor van de Heidelbergse Studentenkantorei en Arpa festante o.l.v. Christoph Andreas Schäfer. Spektral SRL 4-07004 (2 cd’s).

 

2006. Susan Hamilton, Annie Gill, Clare Wilkinson, Nicholas Mulroy, Matthew Brook met het Dunedin Consort o.l.v. John Butt. Linn CKD 285 (2 cd’s).

 

2007. Carolyn Sampson, Catherine Wyn-Rogers, Mark Padmore, Christopher Purves met The Sixteen o.l.v. Harry Christophers. Voro COR 1606-2 (3 cd’s).

 

2007. Joanne Lunn, Melanie Marshall, James Gilchrist, Christopher Purves met de Cambridge Singers en het Royal philharmonic orkest o.l.v. John Rutter. Collegium COLCD 132 (2 cd’s).

 

2008. Carolyn Sampson, Daniel Taylor, Benjamin Hulett, Peter Harvey met het Stuttgarts kamerkoor en –Barokorkest o.l.v. Frieder Bernius. Carus 83219 (2 cd’s).

 

2008. Julia Doyle, Iestyn Davies, Allan Clayton, Andrew Foster-Williams met Polyphony en Britten Sinfonia o.l.v. Stephen Layton. Hyperion CDA 67800 (2 cd’s).

 

2009. Ailish Tynan, Alice Coote, Alan Clayton, Matthew Rose met het King’s College koor Cambridge en de Academy of ancient music o.l.v. Stephen Cleobury. EMI 268.156-2 (2 cd’s).

 

2010. Amanda Forsythe, Elizabeth Shammash, Ian Honeyman, Ross Hauck, Jeffrey Strauss met de Apollo Singers en Apollo’s Fire o.l.v Jeannette Sorrell. Avie AV 2208 (2 cd’s).

 

2010. Elizabeth Watts, Catherine Wyn-Rogers, Mark le Brocq, James Oldfield met het Hddersfield koor en Northern Sinfonia o.l.v. Jane Glover. Signum SIGCD 246 (2 cd’s). 

 

2011. Karina Gauvin, Robin Blaze, Rufus Müller, Brett Polegato met het Tafelmusik kamerkoor en –barokorkest o.l.v. Ivars Taurins. Tafelmusik TMK 1016 CD2 (2 cd’s).

 

2012. Tanya Aspelmeier, Aurore Bucher, Julien Freimuth, Henning Kaiser, Ekkehard Abele met de Chapelle Rhénanne o.l.v. Benoît Haller. K 617 K617243 (2 cd’s).

 

2013. Gillian Keith, Daniel Taylor, Tom Randle, Sumner Thompson met de Händel en Haydn Society o.l.v. Harry Christophers. Coro COR 16125 (2 cd’s).

 

2013. Lucy Crowe, Tim Mead, Andrew Staples, Cristopher Purves met koor en orkest van Le concert d’Astrée o.l.v. Emmanuelle Haim. Erato 2564-62405-5 (2 cd’s).

 

2014. Julia Doyle, Lawrence Zazzo, Steve Davislim, Neal Davies met het koor van de Beierse omroep en het B’Rock orkest o.l.v. Peter Dijkstra. BR 900510 (2 cd’s).

 

2015. Miriam Feuersinger, Flavio Ferri-Benedetti, Dino Lüthy, Raltis Grigalis met Musica fiorita o.l.v. Daniela Dolci. Pan Classics PC 10351 (2 cd’s).

 

2016. Olga Zinovieva (s), Jana Mamonova (s), Systse Buwalda (ct), Martinus Leusink (t), Andrew Slater (bs) met het Nederlands Bachkoor en –orkest o.l.v. Pieter Jan Leusink. Amsterdam Classics  (2 cd’s + dvd).

 

Met onbekende opnamedatum

 

 

…… .Ruth Holton, Vanessa Williamson, James Griffett, Laurence Albert, Brensky academie koor en Ensemble Musica Praha  o.l.v. Mark Brown. Carlton  3036500117 (2 cd’s).

 

Bewerking Herbage

 

1947. Jennifer Vyvian, Norma Procter, George Maran, Owen Brannigan met het Londens filharmonisch koor en  -orkest o.l.v. Adrian Boult. Decca 461.629-2 (2 cd’s).

 

Bewerking Mozart

 

1988. Felicity Lott, Felicity Palmer, Philip Langridge, Robert Lloyd met het Huddersfield koor en het Royal philharmonic orkest o.l.v. Charles Mackerras. ASV 1995 (2 cd’s).

 

Bewerking Mozart/Prout

 

1959. Elsie Morison, Marjorie Thomas, Richard Lewis, James Milligan, het Huddersfield koor en het Liverpool filharmonisch orkest o.l.v. Malcolm Sargent. Classics for Pleasure CFPD 4718.

 

1959. Jennifer Vyvian, Monica Sinclair, Jon Vickers, Giorgio Tozzi en het Royal philharmonic koor en  -orkest o.l.v. Thomas Beecham. (versie Goossens/Beecham). RCA 9026-61266-2 (3 cd’s). 

 

Bewerking Davis

 

1986. Kathleen Battle, Florence Quivar, John Aler, Samuel Ramey met het Mendelssohn koor en het Toronto symfonie orkest o.l.v. Andrew Davis. EMI 217.645-2 (2 cd’s).

 

2016. Erin Wall, Elizabeth DeShong, Andrew Staples en John Relyea met het Mendelssohbn koor en het Toronto symfonie orkest o.l.v. Andrew Davis. Chandos CHSA 5176 (2 cd’s).

 

In Duits (bewerking Mozart)

 

1953. Anny Schlemm, Lore Fischer, Rudolf Schock, Kurt Böhme met het WDR Omroepkoor Keulen, het NDR Omroepkoor Hamburd en het WDR Omroeporkest Keulen o.l.v. Hans Schmidt Isserstedt. Relief CR 8001 (2 cd’s).

 

1957. Ingrid Bjoner, Hertha Töpper, Josef Traxel, Keith Engen, koor en Berlijns symfonie orkest o.l.v. Karl Forster. RCA GD 69088 (2 cd’s).

 

1959. Tilla Briem, Margarete Bence, Fritz Wunderlich en Otto von Rohr met het Philharmonia koor Stuttgart en SF Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Heinz Mende. Myto 2MDCD 925.7, Andromeda ANDRCD 9072 (2 cd’s).

 

1959. Gundula Janowitz, Marga Höffgen, Ernst Häfliger, Franz Crass met het Münchens Bachkoor en –orkest o.l.v. Karl Richter. DG 413.967-2 (2 cd’s)..

 

1968. Regina Werner, Heidi Rieß, Peter Schreier, Theo Adam, koor en Berlijns Radio symfonie orkest o.l.v. Hildebrandt. Berlin Classics 2124-2 (2 cd’s).

 

1974. Edith Mathis, Birgit Finnilä, Peter Schreier, Theo Adam, koor en orkest van de Oostenrijkse omroep o.l.v. Charles Mackerras. Archiv 427.173-2 (2 cd’s).

 

1984. Lucia Popp, Brigitte Fassbänder, Robert Gambill, Robert Holl met koor en orkest van de SWF Stuttgart o.l.v. Neville Marriner. EMI 747.577-2 (2 cd’s). 

 

Video

 

1980. Judith Nelson, Emma Kirkby, Carolyn Watkinson, Paul Elliott, David Thomas, het Westminster Abbey koor en de Academy of Ancient Music o.l.v. Christopher Hogwood. Warner NVC Arts 0630-17834-2 (dvd).

 

1992. Sylvia McNair, Anne Sofie von Otter, Michael Chance, James Hadley, Robert Lloyd met de Academy of St. Martin-in-the-Fields en –koor o.l.v. Neville Marriner. Philips 070-432-9 (dvd). 

 

1993. Lynne Dawson, Hilary Summers, John Mark Ainsley, Alastair Miles met het King’s Colle koor Cambridge en het Brandenburg Consort o.l.v. Stephen Cleobury. ArtHaus 100.114 (dvd).

 

2002. Sara Macliver, Alexandra Sherman, Christopher Field, Paul McMahon met Cantillation en het Orkest van de antipoden o.l.v. Antony Walker. ABC 476.634-6 (dvd).

 

2009. Susan Gritton, Cornelia Horak, Bejun Mehta, Richard Croft met het Schönbergkoor en Ensemble Matheus o.l.v. Jean-Christophe Spinosi. C Major 70300-8 (dvd).

 

2010. Sara Macliver, Alexandra Sherman, Christopher Field, Paul MacMahon, Tedy Tahu Rhodes met Cantillation en het Orkest van de antipoden o.l.v. Antony Walker. ABC 476.6346 (dvd).