Verg. Discografieën

HAYDN: PIANOTRIO'S, COMPLEET

HAYDN:PIANOTRIO’S, COMPLEET

 

Haydns Pianotrio’s zijn in wezen begeleide pianosonates waarin de cellopartij zo stevig is verankerd in de baskant van de piano zodat het voor een gangbaar pianotrio niet zo aanlokkelijk is om zich voor deze werken in te zetten.

 

Achtergronden

 

Aan het begin van de achttiende eeuw waren de instrumentale werken van Haydn volop in omloop in tal van uitgaven en bewerkingen. In 1802 schreef een criticus van de Allgemeine Musikalische Zeitung: “Het onuitputtelijk genie dat uit zijn meesterwerken spreekt, is een bron van verwondering en bewondering van Lissabon tot St. Petersburg en Moskou tot zelfs op de stranden van de Poolzee.” Aan de vertolking van Haydns vele werken waren toen nauwelijks grenzen gesteld. Want het enthousiasme daarvoor was werkelijk grenzeloos. 

Maar nog geen generatie later trad een markante verandering in de reactie op Haydn op. Zelfs Robert Schumann sprak van een ‘oude familievriend’ en later deed de wat meewarige beschrijving ‘Papa Haydn’ opgeld. Haydn was een componist geworden die niet meer zo belangrijk werd gevonden.

Men beperkte zich tot een kleine gedeelte van zijn oeuvre dat voornamelijk uit late werken bestond. Pas na W.O. II vond er een ware Haydn Renaissance plaats: de ‘onbekende Haydn’ werd ontdekt middels volledige opnamen van de symfonieën (Dorati, Decca 448.531-2, 33 cd’s), Strijkkwartetten (Kodály kwartet, Naxos 8.502301, 23 cd’s), de Pianosonates (McCabe, Decca 443.785-2, 12 cd’s), de 8 belangrijkste opera’s (Dorati, Decca 478.1776, 20 cd’s).

De treurige staat van de vroege muziekwetenschap vond zijn neerslag in slechte standaarduitgaven van niet alleen de pianotrio’s. Daar dook allerlei wezensvreemd materiaal in op en men kwam tot een totaal van eenendertig zonder enige poging tot chronologie.

Toen Haydn als Kapellmeister van graaf Morzin in het midden van de achttiende eeuw zijn eerste pianotrio schreef, stond de vorm nog echt in de kinderschoenen, maar twee decennia later had de vorm veel terrein gewonnen. Geen wonder dat muziekuitgevers daarvan ook profiteerden.

De nrs. 1-5 (uit de catalogus van Robbins Landon) werden in 1767 als op. 4 door Johann Julius Hummel in Amsterdam gepubliceerd en nadrukkelijk nog voor klavecimbel als toetsinstrument Maar bij de latere trio’s uit Haydns tijd in Londen, dacht hij eerder aan een Broadwood vleugel die in vergelijking met de Weense instrumenten een mildere, romantischer klank en een groter bereik had.

 

De opnamen

 

Het aantal volledige opnamen is beperkt. Natuurlijk domineren kwantitatief de historiserende vertolkingen. Een eerder Van Swieten Trio met Bob van Asperen, Jaap Schröder en Wouter Möller nam ooit het voortouw, maar kwam niet verder dan zes trio’s.

Het nieuwere Van Swieten trio met Bart van Oort, Jaap ter Linden en Job ter Haar heeft als interessant voordeel dat Van Oort diverse instrumenten gebruikt om de snelle ontwikkeling op het gebied van pianobouw te laten horen. Maar voor de rest valt niet zoveel positiefs te ontdekken aan de realisatie en de opname klinkt op muzak niveau helaas.

De gespreide opnamen van het Haydn trio zijn helaas onbekend, maar mogelijk het nader verkennen waard.

De leden van het Trio 1790 komen uit Keulen en werden door de WDR opgenomen. Het gaat om best sprankelende lezingen waarin esprit en karaktertekening een grote rol spelen, maar waarin slechts bij vlagen de glans en de inspiratie van hert Beaux Arts trio wordt benaderd.

Blijft over het – niet authentieke - Beaux Arts trio. Maar laat vooral niemand (behalve mogelijk wat extreme puristen) zich daar zorgen over maken. Want in de eerste plaats gaat het om een echt volledige uitgave, ook de interpretaties zijn ideaal.

De vroegste stukken klinken vol rococo charme en alleen H. 1 vormt daarop met zijn haast neo-barokke strengheid een uitzondering. Het merendeel der trio’s dateert uit de jaren 1780 en 1790 en laat veel lyrisch verbeeldingsvolle en harmonisch avontuurlijke muziek horen.

Twee markante werken uit die 1780 fase zijn het trio nr. 12 in e met zijn gepassioneerde eerste deel en nr. 14 in As met een heel teer adagio en een hilarische finale

De groep van veertien trio’s uit de jaren 1790 bevat ontspannen, intieme werken zoals nr. 29 in Es, zowel als tragische, zoals nr. 26 in fis. Maar een der mooiste trio’s is hier nr. 26 in C vol virtuoze brille, daarna nog overtroffen door nr. 28 in E met zijn nobele eerste deel, zijn rijk chromatische andante, zijn verrassende passacaglia en zijn glorieuze finale (een Duitse dans).

De verklankingen door het Beaux Arts trio zijn stijlvol, rijk geschakeerd en zeker in de latere werken  haast improviserend in menig begindeel. Langzame delen klinken innig, vaak heel mooi zacht en de finales bezitten veel brio, esprit en virtuositeit. Vooral Menahem Pressler articuleert puntig, speelt heel inspirerend en toomt zijn Steinway hoorbaar in bij de vroege trio’s.

Als om toch wat zout op een paar slakjes te leggen: de vioolsolo aan het begin van nr. 2 klinkt ietsje gekunsteld, het eerste deel van nr. 26 had wat gewichtiger gekund. 

Maar verder is het een feest om naar deze ook technisch mooi gelukte opnamen te luisteren.

 

Conclusie

 

Het zal al wel duidelijk zijn: Beaux Arts staat dominant boven de rest.

 

Discografie

 

Pianotrio’s nr. 1-46 H. XV 1/41, C1 H. XIV/C1, 16 en H. deest in D. Beaux Arts trio. Philips 432.061-2, 454.098-2 (9 cd’s, 10u. 34’20”) 1971/8

 

Trio 1790 (Harald Hören, Matthias Fischer, Philipp Bosbach). CPO 999.727/31, 999.466/8, 777/243/4 (8 cd’s). 1995/2003

 

Van Swieten trio (Bart van Oort, Jaap ter Linden en Job ter Haar). Brilliant Classics 92794, 10 cd’s). 2005

 

Haydn trio Eisenstadt. Phoenix 161 (8 cd’s, 9u. 43’12”). 2007

 

(6 trio’s). Jaap Schröder, Wouter Möller en Bob van Asperen. Teldec 3984-26799-2,]. (2 cd’s, 2u. 27’52”).