Verg. Discografieën

IVES: ORKESTWERKEN

IVES: DE BELANGRIJKSTE ORKESTWERKEN

 

Charles Ives (1874-1954) was een van de grootste vernieuwers van de Westerse muziek. Hij was ook een fascinerend iemand die jarenlang een dubbelleven leidde als succesvol verzekeringsagent overdag en componist ’s avonds. In zijn werk maakt hij gebruik van collages, atonaliteit, polytonaliteit, dissonanten, kwarttonen, asymmetrische ritmen en elementen jazz en ragtime – een volle wapenrusting aan hulpmiddelen die lijken vooruit te lopen op heel wat experimenten van Debussy, Stravinsky, Schönberg, Berg en Webern voordat een van hen een noot op papier had gebracht.

 

Achtergronden

Decennialang behoorde Vies tot de grote onbekenden uit de nieuwere muziek. Door Mahler was wel haast met vooruitziende blik zijn betekenis onderkend op basis van diens 3e symfonie (1901/4) tijdens zijn engagementen aan de Metropolitaans Opera en bij het New York filharmonisch orkest, maar Topland deelde zijn landgenoot in 1949 nog in bij de “zeer moeilijk te begrijpenden”. En ongeveer net als Mahler beleefde Ives een soort elektronische verlossing dankzij de stereo lp. Het was juist die 3e symfonie die als eerste een volledige uitvoering kreeg, maar dat duurde wel tot 5 april 1946 en tot ’s componisten grote verrassing won hij er een Politoer prijs mee. Momenteel geldt Ives als een der belangrijkste vaders van de Amerikaanse muziek.

Behalve zijn echtgenote en een handjevol vrienden en tijdgenoten had niemand jarenlang enig idee waar hij mee bezig was. Ives werkte in afzondering, volgde puur zijn instincten en stopte met componeren als vijftiger. Vrijwel elk werk van hem bevat citaten uit mopjes, vaderlandslievende liederen, kerkelijke hymnen en militaire marsen (parallel met Mahler!) die hij in zijn jeugd in Danbury hoorde, waar zijn vader een legerfanfare leidde. Ives moet een vurig patriot zijn geweest, hij moet over een fabuleus fotografisch en auditief geheugen hebben beschikt om alles wat hij zag en hoorde in zijn geheugen te kunnen opslaan.

Bij grove benadering is Ives’ muziek begrijpelijk als deze wordt beschouwd als een historische brug tussen Mahler en Cage. Van Mahler heeft Ives (mogelijk) de techniek overgenomen om voorhanden, voorgevormde triviale motieven – het volkslied, ragtime, mars- en schlagercitaten – in zijn stukken te integreren. Die citaten ontketenen een haast explosief effect bij de luisteraar omdat hun context uit atonale, polyritmische en multilokale elementen bestaat. Die multilokale elementen komen tot stand omdat Ives – net als Mahler vòòr hem – met de bedoeling om ongewone klankkleur mengsels te creëren delen uit zijn meest omvangrijke orkest ruimtelijk van elkaar scheidt en dat niet binnen één zaalruimte, waardoor de hiervoor gebruikte instrumenten hun gewone klankkleur verliezen en in het uiterste geval onherkenbaar worden.

Dit uiterlijke effect (dat vaak juist van de grootst denkbare eenvoud getuigt) is congruent met de constructieve innerlijke structuur, waardoor een bouwsel van een unieke complexiteit ontstaat. Dit procédé is wel beschouwd als een extreme vorm van naturalisme en door een analist als Hans G. Helms zelfs als scherpe kritiek op de kapitalistische industriewereld.

Realistisch is de muziek van Ives ook in zoverre deze zich niet onderwerpt aan traditionele innerlijke perspectieven, de scheidslijn tussen citaat en het muzikale commentaar daarop prijsgeeft ten gunste van een in de tijd niet meer te onderscheiden continuüm. Deze integratie van citaat en commentaar valt samen met de tot in de atonaliteit reikende poliharmoniek: het in elkaar grijpen van wat bij Mahler nog gold onder het begrip ‘expressiestemmingen’.

Maar de muziek van Ives kan ondanks zijn multiplexachtige vele lagen gelukkig ook worden gezien als blijk van de traditionele compositietechniek en het even traditionele muziekleven. Jammer alleen dat die multiplexiteit zo lang de regelmatige uitvoering van zijn werk blokkeerde. Aanvankelijk werd zijn werk onuitvoerbaar geacht en pas dirigenten als Leopold Stokowski, Leonard Bernstein, Eugene Ormandy, Harold Faberman, Lukas Foss, Zubin Mehta, Leonard Slatkin en Michael Tilson Thomas hebben overtuigende pleidooien voor zijn orkestwerken gehouden (en het Julliard kwartet, Beaux Arts trio en pianist John Kirkpatrick voor zijn kamermuziek).

Enige momenten van weemoedigheid en teerheid – zoals in de 3e symfonie, The unanswered question en Three places in New England – ten spijt, schreef Ives geen ‘lekkere’ muziek, de soort die door een groter publiek wordt gewaardeerd. Zijn Spartaanse achtergrond wekte zijn afkeer van ‘mietjesgeluid’ en zijn meningen over sommige aanbeden componisten waren niet kinderachtig. Hij beschouwde Chopin als ‘een softie met een rokje aan’ en Mozart was volgens hem ‘verwijfd’.Zo bezien was hij een muzikale soort Ernest Hemingway die de dingen bij hun naam noemde en zijn meningen niet onder stoelen of banken stak. Met dit soort oprechtheid ging een soort aardgebonden idealisme volgens het principe Alle Menschen werden Brüder  hand in hand: ‘de onmogelijkheden van vandaag zijn de mogelijkheden van morgen’. Geen wonder dat Ives het voorbeeld werd van menig 20e eeuws Amerikaanse musicus en dat menig componist na hem moed putte uit zijn koene en haast stoïcijnse onafhankelijkheid.

In 1906 componeerde Ives als maatgevend werk zijn The unanswered question als eerste stuk waarin contrastwerking wordt bereikt door instrumentgroepen, elk met een eigen stijl, tegenover elkaar te plaatsen. Wel omschreven als “kosmisch landschap” gaat het om de ‘eeuwigdurende existentievraag’ die zevenmaal wordt gesteld door een solotrompet tegen een achtergrond van verder verwijderde strijkers con sordino die “de stilten van de Druïden – die niets weten, zien of horen” vertegenwoordigen. Vier houtblazers trekken er als het ware vergeefs op uit om het “onzichtbare antwoord” te vinden en verlaten het toneel voordat de trompet voor het laatst zijn vraag stelt. Heel indrukwekkend.

De tien jaar die volgden op The unanswered question getuigden van koortsachtige activiteiten. Een van de klassieke werken die in deze periode ontstond, is Three places in New England (1903/14); het tweede deel hieruit, Putnam’s camp, is een van de mooiste voorbeelden van Ives voorliefde voor botsende geluiden dankzij een wilde mars vol grove, deels foute noten en sommige muzikanten die een tel of wat missen. Het gaat feitelijk om door een kinderdroom geïnspireerde beelden die verband houden met de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog. Dit deel wordt voorafgegaan door Col. Shaw and his coloured regiment, een eerbetoon aan de eerste Amerikaanse compagnie die uit kleurlingen bestond. De betreffende muziek zit vol verdroomde blues en is gekruid met dissonante harmonieën. Het laatste deel, The Housatonic at Stockbridge, werd geïnspireerd door een herinnering aan een herfstwandeling die Ives met zijn vrouw ondernam kort na hun huwelijk. Ook dat is een verrassend stuk waarin een simpele volksmelodie wordt afgezet tegen een turbulente en heel tumultueuze climax waarin de hele natuur lijkt te exploderen in het bewustzijn van de componist; tot slot vervaagt alles tot gehele stilte.

De 2e symfonie is een behoorlijk toegankelijk werk uit 1902 (maar beleefde zijn première pas in 1951) dat nog stevig in de negentiende eeuw is geworteld maar wel reeds tekenen van Ives’ persoonlijkheid verraadt; die individuele stem ontbreekt nogal aan de charmante, vrij conventionele, doch ook lichtgewicht 1e symfonie uit 1898 met herinneringen aan Dvorak en Tschaikovsky.

De 3e symfonie met als ondertitel The camp meeting is een onmiddellijk aansprekend en attractief triptiek vol kleurige inventiviteit. De zogenaamde Holidays symphony die ook bekend is als New England holidays bestaat uit vier delen die vaak afzonderlijk te beluisteren zijn. Het werk kan worden gezien als een soort Amerikaanse Quattro staggioni met één symfonisch gedicht per nationale feestdag. Het eerste drietal, George Washington’s birthday als nostalgisch winterlandschap, Decoration day met een voorjaarsbeeld van de stedelingen uit Danbury die zich verzamelen voor hun jaarlijkse tocht naar de graven van de veteranen uit de Civil war en The fourth of July met zijn kakofonische mêlées zijn genoegzaam bekend met hun nog steeds verrassende tegen elkaar indruisende impressionistische beelden. Het vierde met als merkwaardige volledige titel Thanksgiving and/or Forefathers day, is een rariteit, waarin een koor één enkel couplet van een hymne te zingen krijgt. Het beste wat van de visionair bedoelde Robert Browning overture kan worden gezegd, is dat deze in de verte aan Scriabins Poème de l’extase herinnert. Wat uit al deze werken blijkt, is dat er één constante aan ten grondslag ligt: een bevrijding van geldende regels.

 

De opnamen

De discografische situatie rond Ives is in zoverre ingewikkeld dat de speelduren van zijn meeste werken het mogelijk maken om tot allerlei combinaties te komen welke de haalbare speelduur van een cd optimaal benutten. Wat de vier symfonieën betreft is het heel handig en economisch om de in een goedkoper serie verschenen Decca dubbel-cd als uitgangspunt te kiezen. Mehta dirigeert het eerste tweetal overtuigend en het enige minpunt is een coupure in de finale van de 1e. Marriner overtuigt in de 3e symfonie evenzeer als Bernstein, maar de Decca opname klinkt fraaier. Dohnanyi zorgt voor flonkerend mooie uitvoeringen van beide Orchestral sets.

Morton Gould was de eerste die in 1965 een opname van de 1e symfonie maakte en zijn verklanking bezit een hoge mate aan frisheid; de Orchestral set no. 2 komt bij hem ook mooi uit de verf, de zo’n twintig minuten durende Robert Browning overture is wat te lang voor hetgeen hij te bieden heeft en Gould overtuigt niet geheel in The unanswered question. In dat werk zorgen met name Bernstein en Tilson Thomas voor meer intensiteit en spanning.

Järvi gaat als steeds voortvarend te werk in de symfonieën; op subtiliteit komt het hier ook minder aan. Bernstein dirigeerde op DG een hoogst idiomatische 2e symfonie en ook Stokowski, Ozawa en Ormandy zijn overtuigende en heel geëngageerde Ives vertolkers maar hun opnamen kunnen de betrekkelijke ouderdom onvoldoende verhullen. Aangaande de 2e symfonie en de Robert Browning overture is nog vermeldenswaard dat Kenneth Schermerhorn als waarschijnlijk eerste de ‘authentieke’, door Jonathan Elkus verzorgde uitgave hanteert.

Wat dat betreft zijn de Sony opnamen van Tilson Thomas uit Chicago, Boston en zelfs Amsterdam te verkiezen. Hij weet op heel welsprekende, natuurlijke en waar nodig poëtische wijze alle door hem uitgevoerde werken recht te doen. Heel bijzonder ook zijn recente RCA opname met overwegend onbekende, korte werken, maar ook Three places in New England en – nog eens, maar nu op z’n fraaist – The unanswered question.

 

Conclusie

Allerlei combinaties zijn mogelijk en denkbaar. Hier slechts een paar der besten en interessantsten. Voor de complete symfonieën het Decca album als logisch geheel. Voor no. 1 en 4 Tilson Thomas, voor de nrs. 2 en 3 Tilson Thomas of Bernstein en voor het origineel van no. 2 Schermerhorn. Voor de 3e symfonie, The unanswered question en Three places in New England komt met name Slatkin (RCA) in aanmerking en in een andere koppeling het Orpheus kamerorkest.

Wat de werken met aparte titels betreft biedt de discografie hieronder een duidelijke voorkeurskeuze. Eigenlijk een must is de fraaie RCA uitgave van Tilson Thomas met vooral onbekender werken – een fijne aanvulling op het bekende moois.

 

Discografie.  Hieronder geen complete inventarisatie van alle beschikbare opnamen van Ives’ orkestwerken maar een bewuste selectie van de belangrijkste en mooiste, mede op grond van de gewenste all-Ives combinaties.

De 4 symfonieën

Symfonieën no. 1-4; Orchestral sets 1 en 2. Resp. Los Angeles filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta, Cleveland orkest en –koor o.l.v. Christoph von Dohnanyi en Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Decca 466.745-2 (2 cd’s). (1973-1995)

 

Symfonieën no. 1 en 4. Chicago symfonie orkest o.l.v. Michael Tilson Thomas. Sony 44939. 1989

 

Symfonie no. 1

Met no. 4. Chicago symfonie orkest o.l.v. Michael Tilson Thomas. Sony 44939. 1989

 

Detroit symfonie orkest o.l.v. Neeme Järvi. Chandos CHAN 9053. 1995

 

Met Orchestral set no. 2; Robert Browning overture; The unanswered question. Chicago symfonie orkest o.l.v. Morton Gould. RCA 74321-29246-2. 1965

 

Symfonie no. 2

Met symfonie no. 3. New York filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. Sony 60202. 1958

 

Met symfonie no. 3. Concertgebouworkest o.l.v. Michael Tilson Thomas. Sony 46440. 1981

 

Met symfonie no. 4. John Alldis koor en Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. RCA 09026-63316-2. 1973

 

Met Robert Browning overture. Nashville symfonie orkest o.l.v. Kenneth Schermerhorn. Naxos 8.559076. 2000

 

Detroit symfonie orkest o.l.v. Neeme Järvi. Chandos CHAN 9390-2. 1995

 

Met Central Park in the dark; The gong on the hook and ladder; Hallowe’en; Hymn for strings; Tone road’s no. 1; The unanswered question. New York filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. DG 429.220-2. 1987/8

 

Symfonie no. 3 The camp meeting

Met The unanswered question en Three places in New England. Saint Louis symfonie orkest o.l.v. Leonard Slatkin. RCA 09026-61222-2. 1992

 

Met The unanswered question, A set of pieces en Three places in New England. Orpheus kamerorkest. DG 457.911-2. 1993

 

Symfonie no. 4

Met symfonie no. 1. Chicago symfonie orkest o.l.v. Michael Tilson Thomas. Sony 44939. 1989

 

Met symfonie no. 2. Londens filharmonisch orkest o.l.v. José Serebrier. RCA 09026-63316-2. 1974

 Central Park in the dark, Holidays symfonie, The unanswered question.

New York filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein en Seiji Ozawa. Sony 60203. 1988

 

Chicago symfonie orkest o.l.v. Michael Tilson Thomas. Sony 42381. 1987

 Central Park in the dark, Holidays symfonie, Pianosonate no. 2 Concord

Boston symfonie orkest o.l.v. Seiji Ozawa en Michael Tilson Thomas c.q. Roberto Szidon. DG 439.480-2. 1987

 Orchestral set no. 1 Three places in New England.

Cleveland orkest o.l.v. Christoph von Dohnanyi. Decca 466.745-2 (2 cd’s). 1994

 

Orpheus kamerorkest. DG 457.911-2. 1993

 

Orchestral set no. 2

Cleveland orkest o.l.v. Christoph von Dohnanyi. Decca 466.745-2 (2 cd’s). 1994 Londens symfonie orkest o.l.v. Leopold Stokowski. Decca 448.956-2. 1970

 

Overige

Calcium light night; Country band march; Largo cantabile; Hymn; 3 Places in New England; Postlude in F; 4 Ragtime dances; Set for theatre orchestra; Yale-Princeton football game. New England orkest o.l.v. James Sinclair. Koch 37025-2. 1990

 

From the steeples and the mountains; The things our fathers loved; The pond; Memories; Charlie Rutlage; The circus band; Three places in New England; In Flanders fields; They are there!; Tom sails away; Fuga uit Symfonie no. 4; Psalm 100; Serenity; General William Booth enters into heaven; The unanswered question. Thomas Hampson met het San Francisco meisjeskoor en symfonie koor en –orkest o.l.v. Michael Tilson Thomas. RCA 09026-63703-2. 1999